18 maart 2022

Zuiver


(Soms weet je niet in welke man je woont. Het is gewoon de plek die je bent, en die voelt ondertussen wel goed, na al die tijd, denk je. Als dat woord verder gewoon uit beeld blijft, is het prima. Zodra het zich mengt, vraagt dat de plek zich bevraagt, kan het mistig worden. Misschien is het zo. Misschien heeft de plek aan zichzelf genoeg.)

De lente kondigt zich aan op je terras. Die kleine signalen, aarzelend nog. Ze zijn er ineens, zo uitbundig in hun voorzichtigheid.

Je bereidt de vergadering voor. Alle puntjes netjes op een rijtje. De minuten bepaald. (Sommige dingen zijn wel overzichtelijk gemakkelijk.)

(Je denkt nog aan het gesprek van de vorige dag. Over woorden en vertellers. En een akelige man. En wat het met je doet.)

Bijna middernacht. Je wilt de verse lakens nog op het bed. Die zullen je beter omhullen in de nacht. (Al zou je niet kunnen uitleggen waarom dat zo is.)

Het perron is weer een beetje zoals het was, ooit. De trein is weer vol. Het is alsof je iets mist, je weet niet wat het is.

De dag legt zich rustig open, zo lijkt het. Iemand is jarig. (Je vraagt iets aan de kosmos.) Het lijstje met de opvolgpuntjes, je werkt het helemaal af. (Dat briefje mag weg.) (Alsof dit stukje van de wereld wel overzichtelijk is.)

(Ergens aan het einde van de gang hoor je mensen ruzie maken. Iets stijgt ineens, daalt daarna weer. Even later ga je kijken of er nog wel genoeg koffie is.)

Een overleg. (Een meeting, zou je kunnen zeggen.) Het is al lang geleden dat je haar nog zag. (Je was eerst nog even een foto gaan zoeken, om haar terug te halen in je hoofd.) Hoe het met je gaat, vraagt ze. (Waarom lijkt het zo verwarrend en bijna onbeleefd, dat je gewoon kunt antwoorden dat het goed gaat?)

Zoveel mensen staan te wachten op de trein terug. Zoveel manieren van staan.

De vergadering. Je probeert aanwezig te zijn in dat nu. (Iets gaat van je weg, het maakt je droef.)

(Iet met even naast een ander drijven.)

Een andere ochtend. (De dag zou zo warm worden, het lijkt nog niet helemaal zo te zijn.)

Het licht lijkt gelig. Even denk je dat er iets aan je ogen is. Lichtontheemding. (Later blijkt het de Sahara te zijn.)

De vergadering. Je ziet jezelf bezig. (Je glimlacht.)

Je werkt alles af. Straks zal de journalist bellen. Je weet niet helemaal zeker of je het interview moet voorbereiden. Je schrijft enkele zinnetjes op een papiertje. (Alsof je zo een plek maakt.)

De vragen die hij je stelt. (Sommige dingen zitten helder in je hoofd. Tot je ze probeert te beschrijven in zinnen met het woord man in.) Je stottert en strompelt een beetje, denk je. (Je probeert iets beter uit te leggen dan de vorige keren. Misschien mag het wel gewoon zo gezegd worden. Misschien wordt het daardoor kleiner.)

(En dat toch echt je haar kort zou moeten zijn, als die foto er moet komen. Hij zegt dat het nog wel best meevalt. Je zou iets willen uitleggen over die dikke kop van je, over beelden en verhalen. Het hoeft niet, denk je.)

Die avond lijk je zo moe. Je kantelt in de nacht.

De andere dag. Je bent (zoals steeds) te vroeg voor je koffieafspraak. De mevrouw aan het onthaal, met haar Afrikaans accent, spreekt je aan als meneer Jan, met twinkels in haar ogen. Ze vertelt je alles over het mooie schilderij dat er hangt, met het diepe blauw. Wanneer je vertrekt, na de afspraak, roept ze je nog na. Dag meneer Jan. (En je haar is nog niet eens geknipt.)

Manieren van staan in de metro.

Je bent nog op tijd voor de vergadering. Het koffiemaakvoorrecht is weer geheel voor jou. (Sommige dingen herhalen zich.)

Je vertrekt iets vroeger. Onderweg haal je nog iets lekkers. De mevrouw in de winkel vertelt je alles over het zand van de Sahara. Je bent op tijd thuis. Nog even wat aandacht voor de planten. Daar komt ze al aan. Ze knipt je grijze haren. (Hoe het je telkens weer extreem gelukkig kan maken.)

De beelden van de akelige opgeblazen man, de weerzinwekkende woorden. Hoe iedereen die niet voor hem is, zo min of meer verdorven is. Hoe goed het zou zijn als er een zuivering zou komen. (Je huid krimpt in elkaar.) De anderen, de slechten, ze zijn de vijfde kolonne, van het verwerpelijke decadente andere rijk. (Waar mannen geen mannen meer zijn, zie je hem denken, in zijn peilloze angst.) Het ongedierte mag vernietigd worden, dan blijven de zuiveren over. (Beelden en woorden tollen door je heen. Hoe extreem zielig en angstaanjagend zoveel giftigheid kan zijn. Hoe extreem kwetsbaar die mannelijkheid is, hoe die twijfel alleen in een roes van vernietiging een uitweg zoekt, om maar elke spiegel te ontwijken. Of zoiets.)

De beelden die al in je huid zaten. De erfzonde.

Even op bezoek bij een vriendin. Je valt weer samen met jezelf.

Ingewikkelde dromen.

De hele gang is voor jou alleen. De koffie ook. Tijdens een overleg komt de poetsmevrouw binnen. Je maakt even plaats. Ze lacht en zegt iets tegen de vrouw op het scherm. Alles komt goed hier vandaag, denk je. Gezichten op het scherm. Je luistert naar hun stemmen.

Voor je naar huis gaat, nog snel de weekendboodschappen. Er is geen zand meer in het licht. Je roept nog even naar de buurvrouw. Je legt de zakjes op het aanrecht. Ze moeten daar eigenlijk nog even blijven liggen. Je vertelt iets tegen de plant met de witte bloemen op het terras.

Geen opmerkingen: