Je wacht de week een beetje af. Je neemt een trein later. (Laat de mensen die echt vroeg naar Brussel moeten maar die eerdere trein nemen.) Eerst nog even thuis werken. De trein gaat vlot.
(Er moet toch iemand daar zijn wanneer de poetsmevrouw komt, denk je. Zodat ze zich niet alleen voelt.)
Je kunt rustig alleen werken. Een eerdere trein weer terug. (Je houdt van dat ritme, denk je. Naar huis gaan, nadat je weg was, is anders.)
Een andere dag. De vergadering. Terwijl je wacht aan het onthaal kijk je naar de mensen die voorbij lopen. Hoe ze bewegen.
De trein is vol. (Er rijden minder treinen, hoe komt het dan dat ze zo kort zijn? Er zal wel een verklaring voor zijn. Je nestelt je tussen de anderen.)
(Je moet nog altijd die ene mail bekijken, denk je. Je schuift het voor je uit, een beetje. Iets zou onder je huid kunnen kruipen. Je bent in het hier en nu, zeg je, er kan niets gebeuren.)
Je neemt die trage trein terug, je kijkt naar het landschap.
Een andere dag. De aangekondigde trein komt niet. (Die bank in de stationswachtruimte is wel heel erg hard…)
Je hebt een stukje te schrijven. Dat ene beeld zat al lang in je hoofd. Je probeert voorzichtig te schrijven. (Het is groot in je hoofd. Het klinkt eenvoudiger dan het is, denk je. Zou iemand het beeld begrijpen?)
Je maakt je klaar voor de lezing die je gaat geven. (Nog even je eigen boek instuderen, of zoiets.)
Bij het instappen laat het kleine jongetje zijn knuffel vallen. Je raapt hem op, het jongetje is blij, zijn mama nog meer.
In de trein een bericht van een vriendin, haar zoon komt naar je luisteren. (Het ontroert je.)
Je loopt over de campus, probeert je te oriënteren. Je vraagt aan twee studentes of ze weten waar die ene zaal is. We zijn ze ook aan het zoeken zeggen ze, we gaan naar een lezing. Dan kom je naar mij, zeg je.
Ze luisteren aandachtig, lijken mee te bewegen met je woorden. (Soms komen alle woorden in het Engels niet meteen.) Hun vragen ontroeren je. Ze komen je bedanken. (Het doet je meer dan je zou kunnen zeggen. Je bent dankbaar.)
De ene trein heeft vertraging, de andere gelukkig ook. Je komt op tijd thuis. Je leest je stukje nog in. De dag mag zich neerleggen.
Een andere dag. Je beantwoordt alle mails, en gaat dan naar de trein. Het is erg druk op het perron. De trein zit propvol. Op je kleine plekje in het halletje lees je rustig in het tijdschrift. De man naast je staat de hele tijd te zuchten en te draaien. (Iedereen maakt er het beste van, alleen hij heeft er niet zoveel zin in precies.)
Het overleg. (Sommige mannen zijn bijzonder goed in mansplaining, denk je.)
Je collega geeft enkele stekjes van de grote geurige plant op je bureau aan de poetsmevrouw. Een week eerder hadden jullie al samen zitten zoeken naar de naam van die plant in het Turks. Ze is er heel blij mee.
Of je hem even te woord kunt staan, vraagt ze. Je beantwoordt de vragen van de Britse journalist. (Dat je zomaar iets mag zeggen tegen iemand van je favoriete Britse krant, je bent helemaal starstruck.)(Klein jongetje.)
Die avond. Je begint te zoeken in de stapel kookboeken. (Het etentje komt eraan.)
Een andere dag. Je neemt gewoon de vroege trein, er is plaats genoeg dit keer.
Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.
Je herleest die drie hoofdstukken van het boek, voor je vergadering later.
Op weg naar het station zie je de bloemen. Het parkje voor de kathedraal. Waarom weet je niet, maar ze lijken zo dapper.
Je maakt je lijstje, voor het feestje. Je haalt al een deel van de spullen die je nodig hebt.
De vergadering. Je ziet de mensen op het scherm. (Ze zijn zo slim allemaal, denk je. Heb jij wel iets zinnigs te zeggen.)
(Later zul je de beelden zien die je die avond niet gezien hebt. De oranje dictator maakt je misselijk. Wat je ondertussen al drie jaar voelt – je herinnert je het nog goed, die avond toen – het is er nog even intens. Het diepe verdriet, over een droom die zo diep in je zit. De weerzin, over die zieke mannen.)
Een andere dag. Het volgende deel van de boodschappen.
De voormiddagafspraak. Het is goed om even te kunnen overleggen. Iets maakt je moe, na al die jaren.
De begrafenis. Er zijn veel mensen. Je hoort het verhaal over de kabouters. (Hij is er niet meer, maar een hele tijd geleden stond hij in jouw huis te vertellen. Waarom vertelde hij toen niets over de kabouters, vraag je je af.)
Nog net op tijd voor je namiddagafspraak. Het is lang geleden dat je haar nog eens kon spreken. Haar verhaal ontroert je. (Je hoort jezelf vertellen over de kinderen.)
En nog de laatste boodschappen. (Iets mag zich straks neerleggen, denk je. De volgende dag is er alleen dat ene.)