De week dient zich een beetje vol aan. (Misschien wil je meer lege alleenplekken zien, denk je. Waar je alleen met de woorden kunt zijn.)
Die ene afspraak valt weg. Eindelijk tijd om die ene tekst te schrijven die al dagen in je hoofd op je wacht. (De dingen stuiteren een beetje over elkaar heen in je hoofd, zodra je gaat beginnen.) Op een klein papiertje schrijf je enkele woorden in volgorde, je ziet de tekst, hoe de dingen in elkaar zouden kunnen passen. En dan, in een lange adem. De tekst laat zich zien.
Je stuurt de tekst door naar enkele vrienden, je zou willen horen wat zij ervan denken.
(Die avond, tekstrusteloosheid in je lichaam. De tekst heeft zichzelf losgelaten.)
Een andere dag. De werkvergadering. Het gaat vlotter dan je had verwacht.
Je stuurt de tekst weg, misschien wordt die wel gepubliceerd.
Je haast je naar de uitreiking. Je zat in de jury. In de mooie zaal wacht je tot het begint. Je praat met enkele mensen, kijkt naar het mooie plafond. (Die ene mevrouw neemt precies wel veel stukken cake.)
Je wordt gevraagd op het podium. (Je had iets voorbereid in je hoofd, maar je bedenkt terwijl je daar staat iets anders.) Je zegt iets over de verbeelding, hoe je graag de verbeelding wilt zien. Iemand komt je nadien bedanken voor wat je zei.
Op weg naar een andere jury. De lente laat zich voelen in het grote park.
De jury. Je moet even je ritme zoeken. (Al die berichten die tussendoor zijn gekomen moeten even opzij geschoven worden.) Je kijkt naar de anderen, rond de tafels. (Misschien kijk je gewoon graag, denk je.) Het ritme komt.
Die avond. Tijdens de receptie voorafgaand aan het grote gebeuren hoor je een mooi verhaal over je vader. (Nu weet je waar die rode was voor diende, denk je.) Daarna allemaal de zaal in. De winnaars van de boekenprijzen worden bekendgemaakt. (Het ontroert je dat je daar bent, op dat moment.) En daarna nog een receptie. Je ziet veel bekende mensen. Je hoort verhalen, geeft handen.
Terug thuis, de afwas doen. (Een leeg aanrecht in de ochtend, zo wil je het.) Een bericht, of jij dat was, bij de literatuurprijs, met je arm in het gips? (Nee dus.)
Een andere dag. Ook nu weer rijden er net genoeg treinen.
Het seminarie waar je de hele dag zult zitten. (Je bent een beetje zenuwachtig en verlegen. Zou je wel iets zinnigs kunnen zeggen naast al die andere mensen? Ben je wel op je plaats hier?) Je hoort interessante dingen. De mensen vullen elkaar aan, als in een lang gesprek. (Het is intens, denk je. De dingen knetteren in je hoofd.)
Bij de apotheek bestel je de dingen die je nodig zult hebben volgende week, je grote onderzoek in het ziekenhuis. (Het is alsof je de plek kunt zien, waar je wilt zijn, om dat goed te doen.)
Die avond, je hebt nog veel werk in te halen. (Je hoofd knettert nog altijd een beetje.) Een mooi bericht. (Ja, volgende week zien we elkaar.)
Een andere dag. Je begint de tekst te kneden, voor de publicatie moet die een heel stuk korter. (Je gaat heen en weer door de tekst, haalt stukjes weg hier en daar, telkens opnieuw. Alsof je het telkens vraagt aan de tekst.)
Die ochtend had je het gezien, de plant op je terras. Elk jaar is het als een wonder. Die mooie plant in de zomer verdwijnt helemaal in de winter, trekt zich terug. En dan, ineens, ergens in de lente, is er weer dat verlangen dat zich naar buiten werkt. (Het ontroert je diep.)
Tussen de twee vergaderingen door probeer je zoveel mogelijk werk in te halen.
De delegatie van die internationale organisatie. De man lijkt vooral geïnteresseerd in het grote scherm in de vergaderzaal. (En in voetbal, blijkbaar.)
Die avond, weer in de schouwburg. Een heel mooi concert, met een dierbare vriendin. (Je bent ook moe, voel je.) Je probeert Beethoven te zien. (Je bent nog jong, er is nog zoveel te leren.) Verhalen over kinderen die groot worden, ze ontroeren je. (Alles in je leven, het is gemakkelijker dan kinderen opvoeden, denk je later. Het is.)
Een andere dag. Je mag weer even aanschuiven in die ene vergadering. Je maakt een grapje bij de mevrouw aan het onthaal. (Ze lijkt meestal zo ernstig, dit keer niet.)
Helemaal alleen op het werk. (Alleen jij en de woorden.) De poetsmevrouw komt vertellen dat het haar laatste dag is. Je bedankt haar voor al het werk. Ze bedankt je voor alles.
Een overleg met een collega van vroeger. Je ziet hem terug, na al die tijd, op het scherm. Hij vertelt over je tekst. Het gesprek gaat mooi heen en weer.
(Je denkt na over moed. Het is een ingewikkeld woord. Het is een belangrijk woord.)
Je haalt de cd op die je bestelde.
Je lichaam lijkt zich klaar te maken voor wat binnen enkele dagen zal gebeuren. (Vandaag mag je nog gewoon eten, denk je.) Het zou zich ergens in willen kunnen leggen, waar het gedragen wordt. Waar je windstil kunt zijn. Waar je zou kunnen drijven. (Je denkt aan het jongetje. Hoe je hem kunt dragen.)