21 april 2024

Lekker kort


Je ziet een beetje op tegen de week die komt, al weet je niet helemaal zeker waarom. Je laat de dingen komen, zeg je tegen jezelf.

Een afspraak. Het is al zo lang geleden dat je haar nog zag, en het doet goed. De woorden bewegen mooi heen en weer, laten zich dragen. Er is een gesprek dat bij haar veilig is. (Iets over je vloeibaarheid.)

De vergadering, je probeert je goed te concentreren. Sommigen spreken een Engels dat zich enkel laat vermoeden. (Je hebt soms geen idee waarover ze het hebben.)

Je zult een seintje krijgen in de vooravond, dat je mag komen voor die ene vergadering. Je begint toch al maar aan het eten. Bijna klaar. Het seintje. Je probeert je voorstellen zorgvuldig en behoedzaam toe te lichten. Dit keer lijkt het te lukken.

Je kijkt nog naar de documentaire, die je weer heel erg raakt. (Je kent haar, je bent zo onder de indruk van haar moed.)

Een andere dag. In de ochtend nog even thuiswerken. Dan een korte vergadering. Je doet je regenbroek nog eens aan. (Meestal vergeet je ze net wanneer het nodig is.)

Die avond, net op tijd terug voor je eetafspraak. Na lang nog eens bijpraten. Je leert weer belangrijke dingen bij, zoals ‘heeft hij planten’ als criterium bij Tinderafspraken. (Volgens dat criterium komt het misschien nog goed met jou, denk je.) Je bent weer redelijk voorspelbaar qua chocoladetaart als dessert.

Een andere dag. (Iets blijft nog altijd onrustig.)

Alle dingen netjes na elkaar afwerken, dat is het plan. Je doet eerst alle kleine dingen, tot die ene brok nog over blijft. Twee teksten te schrijven. Nulversies. Even diep ademhalen, en dan. De twee teksten laten zich schrijven. Ze passen mooi in twee pagina’s, in de tijd die voorzien was. Alsof alle dingen kloppen. (Soms mag het.)

(De volgende dag komt onderhuids dichterbij. De nacht is onrustig.)

Een andere dag. Je zit een hele dag in een jury. Het is interessant, en ook wel een beetje vermoeiend. Je doet je best voor flauwe woordgrappen.)

(Een bericht van je zus.)

Weer thuis, nog snel koken, en dan moet je weer vertrekken voor de vergadering. (Een verhaal over een zonnedak en laadpalen.)

(Je had iets willen meenemen dat dicht bij je zou blijven. Onderweg vraag je je af waar het jongetje is. Hij loopt naast je, kijkt je trots aan.)

Er is net niet genoeg volk, zo blijkt. (Er komt nog een keer. Je weet niet helemaal hoe je huid daarop reageert.)

(Gesprekken die nog dagen door je lichaam zullen stuiteren. Iemand die je uitlegt waarom jullie geen gemeenschap zijn, maar alleen een reeks individuen. Iemand die kwaad is omdat je zegt dat je eerste zorg het klimaat is, het lot van je kinderen, en dus niet wat het je nu en hier financieel op zal brengen. Het doet pijn. Je weet dat dat alles gewoon door je heen moet schuiven, dat dat enkele dagen zal duren.)

(Alle dingen die je niet hardop durft denken.)

Terug thuis, de afwas doen. Deze plek is warm, denk je. De planten blijven dicht bij je, volgen je adem.

Een andere dag. Je lichaam lijkt wat ouder, het hapert een beetje. (Gewoon de tijd van de rivier volgen, denk je.)

Je werkt de vrijdagtekst af, knutselt alles netjes in elkaar.

(Iets zou warm rondom jou mogen zijn. Als water. Als nabij.)

In de vooravond. Daar is ze, het is ook weer een tijd geleden. Je bent zo blij haar weer te zien. Ze mag loos gaan in je haar. Lekker kort, zeg je. (De kwestie van de lengte van het haar is ingewikkeld. Er blijken meningsverschillen over te zijn, zo stelde je onlangs vast. Iets gaat terug tot heel vroeger, iets is existentieel. Lekker kort dus.) Alle verhalen vinden elkaar weer. (Je bent weer haargelukkig.)

De nacht is diep.

Een andere dag. Na de boodschappen weer een afficheronde.

Na de middag. Nog even langs de wereldwinkel voor koffie. De vrouw zegt dat je een man bent die recht op zijn doel afgaat. (Snel winkelen is een van de weinige dingen waarin je waarschijnlijk net een man bent.)

Misschien zou je graag de rest van de namiddag verdwijnen in nietsigheid. Je hebt nog een afspraak, en die avond is er nog de opening van de tentoonstelling. Tijdens de speeches blijk je ineens helemaal vooraan te staan. (Na het bezoek glip je al snel weg.)

Een nacht in etappes, je lichaam weet dat je die zondagochtend erg vroeg op moet.

Je bent op tijd voor de vroege trein. Het ritme van het landschap, de kranten, je lichaam komt in de dag, het is goed.

Het is nog een eindje stappen. Je hebt de route de vorige dag in je hoofd ingeoefend. Je loopt meteen goed. Het is inderdaad stil, je hoort zoveel vogels boven de stilte, je hoort kabbelend water.

Je vertelt over je boek. Mooie gesprekken nadien. Je bent dankbaar.

Je vertrekt iets vroeger dan je eerst had gedacht. Je wilt naar huis, zegt je lichaam. (Iets met verlangen naar zondagmelancholie.)

Het huis is blij dat je er weer bent.

14 april 2024

Ze zijn er


Een nieuwe week. (Ergens onderhuids is er iets onrustig, alsof je alleen bent.)

Aan het loket. Je hebt nieuwe vuilniszakjes nodig. De kleine gft-zakjes zijn moeilijk eenduidig te beschrijven qua kleur. Je zegt aan de mevrouw dat je niet weet of je ze wittig groen of groenig wit zou moeten noemen. Ze zegt dat zij en haar collega’s het meestal hebben over lichtgroene zakjes. Sommige problemen zijn goed oplosbaar, denk je.

Voor je verder werkt, maak je eerst het deeg voor die avond. In het kookboek staat dat het de bedoeling is dat het deeg plakkerig is. (Het is een beetje next level, qua plakkerigheid, denk je.)

De pizza staat in de oven. (Die baktijd in het kookboek klopt ook niet helemaal, denk je.) Ze komen binnen. Het huis lijkt ook zin te hebben bezoek. Je zet de bakplaat op tafel. (Foto maken!) Het is eigenlijk wel lekker, denk je. Mooie gesprekken bewegen heen en weer.

Een andere dag. De dag mag gewoon gevuld worden met alles wat je te doen hebt, rustig, het ene ding na het andere.

(Iets onderhuids, het zal er nog even zijn.) (Je herkent dit gevoel.)

Je denkt aan verhalen, je kijkt, je wacht.

Een andere dag. De kinesiste ontdeukt je lichaam.

Op weg naar je bezoek. (Dit station heeft altijd een bijzondere betekenis voor je gehad, denk je. Vaak onderweg, soms bestemming.)

Je loopt door de stad. Het is zonnig en tegelijk fris net uit de zon. Je belt aan, een hond begint meteen te blaffen. Ze doet open. (De hond blijkt van het enigszins bange type te zijn, staat vanop een afstandje nog wat te blaffen, even.)

Een mooi gesprek. (De hond lijkt je al te kennen ondertussen, voelt al geen behoefte meer om te blaffen blijkbaar. Misschien ben je ongevaarlijk.)

Die avond. (Het moment is daar, dus.) Even lijkt het of er niemand zal komen, tot ze ineens allemaal binnenkomen. Samen met een ander doe je het hele verhaal, over een zonnedak en laadpalen. De vragen en opmerkingen gaan heen weer, enkele uren lang. (Sommigen zeggen weinig, maar komen je nadien bedanken. Anderen zeggen veel.) Het is voorbij, je loopt weer naar huis.

(Die nacht beweegt alles nog door je heen. Dat wat je huid zei, al enkele dagen. Een stem zegt iets over hier en nu, en wat je toch maar weer deed. Iets is eenzaam, maar het is goed. De nacht is geduldig.)

De volgende ochtend, je wacht op de bus, voor het bedrijfsbezoek. Een vriend komt de helling op gefietst, hij is een beetje buiten adem. Daar komt de bus al. (Je grootste zorg is straks die vreselijke steenweg over moeten steken.)

Het bezoek ontroert je erg. Je loopt door de grote hallen. Hier zijn mensen kleren aan het sorteren. Dit mag weg, dat kan straks nog in de kringwinkel verkocht worden. Daar zijn mensen koelkasten aan het repareren.

Na het bezoek nog even naar het werk. Het is goed om ook nog even daar te zijn. (Misschien beweeg je graag tussen enkele ankerpunten.) (Iets zal onderhuids nog even blijven, nog een week, denk je.)

Die avond. Er is veel volk voor de boekvoorstelling, je zit achteraan te luisteren. De auteur noemt jouw naam in zijn toelichting, een herinnering uit 1995.

Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar. (Een ritme.)

Je vertrekt op tijd weer, je wilt nog even thuis zijn, voor je weer zult vertrekken. (Een ritme, een ritueel.)

Die avond. Je loopt door de grote stad. Er zijn zoveel toeristen, ze slenteren.

Je zit klaar in de sofa, de jongeren nemen plaats. (Je roept even dat het zal beginnen, iedereen zwijgt meteen. Hoe komt dat toch, dat dat bij jou altijd lukt?) Je vertelt over je boek. (Je bent een klein beetje bang dat je vermoeidheid tussen jou en de Engelse woorden zal komen, maar het valt mee.) Doe maar, denk je, ga daar maar staan. Ze zijn er. Het is helemaal veilig. Ze luisteren heel intens, komen je nadien dingen vertellen, komen je bedanken. Je hoort mooie woorden, iemand die je vertelt dat jouw boek iets veranderde voor haar, iets over hoop en mildheid. (Je kunt aan hen niet zeggen hoezeer het je ontroert, dat ze zomaar luisteren, dat ze je zeggen dat jouw woorden iets voor hen betekenen, dat ze zeggen dat jij woorden vond voor wat zij al lang voelden.) (Ook dit blijft onderhuids, nog enkele dagen, weet je.) Op weg terug naar de trein komen de tranen.

Je gaat nog even langs bij een verjaardagsfeestje.

(Die nacht bewegen de dingen door je lichaam. In etappes.)

Een andere dag.

Uren op stap, om affiches te plakken op die hoge borden. Je leert iets, over mascarponelijm en over scheurtjes.

Die avond. Je luistert naar het sofagesprek. (Je bent moe, je rug loeit.) Het gesprek ontroert je, op een zachte manier, als in voorzichtige bewegingen. (Je wilt ook graag thuis zijn, alleen, het is tijd, denk je.)

Een andere dag.

Nog even op stap, de laatste affiches. Dan weer thuis, alleen. Het zondagverlangen mag komen. Toch nog even poetsen, al is het maar een beetje. Dan de rest van de dag. (Ritme. Melancholie.)

Je ziet de dingen bewegen.

06 april 2024

Citroentaart


De week begint met een vrije dag. (Gelukkig had je net op tijd door dat het een vrije dag was. Het zou niet de eerste keer zijn dat je voor een gesloten deur zou staan op het werk. Toch een werkpuntje voor je volgende leven.)

Je werkt verder aan de grote tekst. Kneden. Stukjes in evenwicht duwen. Vlekjes wegwerken.

Een andere dag. Het zomeruur zit nog niet helemaal in je lijf, denk je. Alsof je nog een beetje in je huid moet schuiven.

Een week met een hoog verjaardagsgehalte, stel je vast. (Cadeautjesplanning.)

De mensen op het scherm in de vergadering. (Je oefent je rimpels.)

De nieuwe computer. Alle dingen instellen, alsof je eindeloos veel dansjes moet doen, eer je weer veilig thuis bent. (Misschien hebben apparaten bindingsangst.)

Je wacht op haar in het restaurant. Het is al lang geleden dat je haar nog zag. (Op deze plek maakte ze ooit een mooie foto van jou.) De verhalen. Lichamen die gehavend zijn. En de rivier.

Je brengt haar terug naar het station. Haar trein rijdt niet. (Iemand is die avond niet thuisgekomen.) De bus komt eraan. Je zwaait haar nog na.

(Een rondhangverlangen thuis, maar de nacht roept.)

Een andere dag.

De computer geeft zich nog niet echt uit handen. (Net iets te veel freezerespons, denk je.) Je laat even los.

Je staat opleiding te geven. Je laat je verhaal heen en weer bewegen, tot ze meekomen.

Een mooie avond, als vakantie. Zomaar vakantie. (Een vraag over te streng zijn, ze verwart je. Verwarring is een goede zaak.) Misschien zijn er goede manieren om over je buik te vertellen. (Verwarring is een goede zaak.)

Een andere dag. Samen met je collega probeer je het lied van de computer te begrijpen. (Sommige geheimen laten zich niet zomaar onthullen.)

Je knutselt verder aan de grote tekst.

Je schuift met hoofdstukken. De tekst mag opnieuw in zichzelf neerdalen. (Je zult nog even wachten voor je voorzichtig terugkeert. Iets met water.)

Je probeert in je hoofd te zien wat je zult maken, de volgende dagen, voor een jarige meid. (De taart is alvast besteld, dat is er al.)

Een nieuwe ochtend. Je mag weer even in die vergadering zitten, zoals elke maand. Je hebt de cijfertjes ingestudeerd.

In de trein. De groep kinderen heeft enkele wagons ingenomen. Ze zijn uitgelaten. (Ze ontroeren je.)

De vrijdagtekst. Een ritueel.

Op tijd weer naar huis, straks moet alles netjes op tijd klaar zijn, hoog bezoek.

Je haalt de taart op. Je loopt voorzichtig door de stad met de doos in je handen. (Dit is niet het moment voor een meteoor.

In de winkel zie je hoe de dingen op de tafel zullen komen.

Rustig maak je alles klaar. De tafel is al gedekt. (Die plaat van Joe Henry is zo ongelooflijk mooi, het valt je weer op, ontroert je diep. Week.)

Ze zitten aan je tafel te eten, je kijkt, je luistert. Ze is vijftien. (Misschien is ze wel een klein beetje blij met het boek dat ze van je kreeg.) De citroentaart, dus. (Herinneringen schuiven door je hoofd, je ziet verhalen. Iets in het nu maakt je verdrietig.)

Je ruimt de kamer weer op. De dingen leggen zich neer.

Een andere ochtend. (Je komt van ver, uit je dromen.)

De boodschappenronde. (Je denkt aan de rivier.)

Het cadeautjesbeleid is zelf een geschenk, je mag zomaar naar de boekhandel.

De grote afwas, Joe Henry is weer bij je. (Week.)

Je zoekt nog andere muziek, voor even zitten op het terras. Je hoort Thanks for the Dance.

(Verdriet.)

Je ontvangt de mannen. Het gesprek beweegt mooi. Iets over rouwen. (Misschien heb je dit nog nooit zo uitgesproken.)

Ze zijn vertrokken, je ruimt de kamer weer op.

(Waar komt al dat verdriet vandaan?)

De warme buitenlucht komt binnen, raakt je aan, als een trage rivier.