18 juli 2025

Trage woorden


Het is de laatste week. (Het aftellen kan bijna beginnen.)(Je bent blij, en een beetje bang.)

Je stuurt je tekst door die je op zondag maakte. (De derde in een rij.) Je wou iets van je kwaadheid in de tekst. Het had even geduurd eer je de tekst in je hoofd kon zien, hoe de stukken in elkaar zouden passen. (Er is een plek waar je die tekst schrijft. Je kunt er niet de hele tijd blijven. Je voelt het aan je huid.)

Het is goed, de woorden zijn weg. (Je voelt het in je adem.)

Na het werk naar het postkantoor. Is het pak met de boeken aangekomen op de bestemming? Het duurt even eer ze het vinden. Ja dus. (Opgelucht.)

Nog een cadeau halen voor je vriend. Dat is een heel goed boek, zegt de mevrouw.

Je ziet de tekeningen van de buurmeisjes op de grond, net voor je huis. (Misschien is het een geschenk.)

Het doet je goed om even bij hem te kunnen zijn op zijn verjaardag. Binnen enkele dagen vertrekt hij op vakantie. (Ergens is er een landschap in je hoofd, waar je je dierbaren wilt kunnen zien. Zodat je weet waar jij bent in het landschap.)

Een andere dag. Je gaat naar de actie. Er is al veel volk, veel camera’s. Een indrukwekkende gedenkplaat, met de namen. Zij die verdronken, toen, in het wassende water. Hij verloor zijn vriendin, moest haar loslaten. Je draagt de plaat mee tot aan de deur van het parlement. (Je bent trots en verdrietig. Het is zo mooi wat die jonge mensen doen. Het zou niet aan hen mogen zijn, om dit te doen.) Je buigt het hoofd. Een vriendin heeft net als jij tranen in de ogen. (Lange knuffel.) Wanneer je terug loopt, is het alsof je even op een plek van een ouder was, denk je.

Het lijstje wordt korter.

De volgende tekst die je moet schrijven. Je probeert hem een dag eerder af te hebben dan voorzien. (Het is moeilijk om de tekst te zien. Je ziet alleen hoe moe je bent. Enkele flarden komen naar je toe. Je ziet nog niet hoe die in elkaar zouden passen.) (Eigenlijk zie je alleen hoe de tekst zou moeten voelen, op welke plek in je lichaam je de woorden zou kunnen voelen. Je verlangt naar trage woorden, stille woorden. Het zal wel niet goed worden, je bent te moe, denk je.)

De tekst trekt zichzelf op gang. In omtrekkende bewegingen. (Tijdens het schrijven begin je te zien waar de tekst naartoe gaat. Eigenlijk is het iets dat heel belangrijk is, denk je. Hoe je het moet zeggen, weet je niet zeker, misschien laat het zich aanraken door trage woorden.)

De bel van de binnendeur. Een buurvrouw van de andere blok. Of je een pot honing wil kopen. Haar zoon is imker, heeft aan zijn moeder gevraagd om een doos verkocht te krijgen, en dus is ze daar maar aan begonnen.

Je werkt de tekst af, je leest de tekst in. (De tekst is zichzelf geworden, denk je. Hij zal het wel niet goed doen, denk je. Maar enkel deze tekst paste nu in je lichaam, denk je.) Het is wachten nu, tot zondag.

Een rusteloze nacht.

Een andere dag. Je ziet dat de zondagtekst gepubliceerd is, je geeft hem een duwtje in de rug. (Op een of andere manier klopt het, raakt je tekst iets aan van de vorige dag, van die moedige jonge mensen, en het verdriet, en de kwaadheid.) De tekst beweegt, je kijkt, het is goed.

Het lijstje is nog korter geworden. (Je mag bijna beginnen verlangen naar de stilte.)

Je bent aanwezig bij de ontmoeting met de minister. Je luistert naar de tussenkomsten. (Je ziet de dingen.)

Op weg naar huis. De jongen op het pleintje vraagt of zijn pet zou willen kopen. Toch maar niet, zeg je, je hebt er al genoeg. Echt?, vraagt hij. Ja, echt, zeg je. Oké, zegt hij.

(Je bent een beetje kwaad op je buik. Het is wachten.)

Een andere dag, de voorlaatste.

Zo fijn om met je collega’s samen te zijn. (Je probeert te begrijpen hoe oud je bent.)

De laatste dingen van het lijstje.

(Je bent kwaad op je buik.)

(Dat ene verhaal dat maar door je hoofd blijft gaan. Je zou iets willen doen, je weet niet wat.)

Je brengt het pakje met je boek naar het postkantoor. (Dat is ook weer gedaan.)

Een drankje buiten met je vrienden. (Eigenlijk was je te moe, maar het geeft niet.)

Een volgende dag, de laatste dag.

Je werkt de vrijdagtekst af, zorgvuldig, tot alle woorden juist staan, in de drie talen. (Je telt af.)

Een laatste overleg, en je kunt vertrekken. (Het is tijd, denk je, het is goed geweest, het mag niets worden.)

In de trein. Een beetje bang, zoals elk jaar op dit moment. (Bang van de vermoeidheid. Bang van hoe je zult zien dat het huis zich een beetje verwaarloosd voelt, en dat je dat weet, dat je dat wist in die laatste weken van aftellen, en dat je dat rustig stap voor stap terug moet winnen, maar dat je eigenlijk alleen maar even niets zou willen doen, niets zou moeten. En de vrienden die op je wachten.)

Eindelijk thuis. (Buikgrrr.) Het huis heeft je gemist, heeft op je gewacht de voorbije weken, je weet het. Je wilt alleen maar even gaan liggen. Het mag, denk je, de vakantie is begonnen.

De dingen zullen wel komen zoals ze komen. Het is goed.

 

12 juli 2025

Bijna


Het kleine festival. Je wou een beetje verdwijnen daar. De regen trekt zich langzaam terug, terwijl je kijkt. Het tweede concert is in de kerk. Je kunt hem net zien, van waar je zit. De man met de accordeon. Het ontroert je, hoe de tonen de hele ruimte vullen. (Het is alsof je al een hele week zocht naar dit moment.) Tranen bevrijden.

Een nieuwe week. De voorlaatste week. Bijna. (In je hoofd zie je de dingen die je nog moet doen.)

(De teksten die je nog moet schrijven. Eens ze er zijn, lijken ze zo gewoon zichzelf, alsof ze er gewoon zijn. Voor ze er zijn, moet je ze ergens zien, ergens in je lichaam. Pas nadat je de plek ziet, kunnen de woorden komen, denk je.)

Het is stil op het werk. Misschien kijkt het gebouw ook wel uit naar de zomer.

Je stuurt de tekst door. (De woorden zijn uit je handen.)

Een diepe nacht. (De nachten lijken anders, alsof je dieper ligt.)

Een andere dag. De eerste vergadering. Je kijkt naar de mensen op het scherm. (Je ziet je eigen rimpelkop.)

De tweede vergadering. (Je kijkt naar je stem.)

Je brengt de doos met de boeken binnen in het postkantoor. Ze mogen vertrekken, ze hoeven niet meer te wachten.

De poetsmevrouw is zo blij dat jij op het werk bent, nadat ze zich had buitengesloten. (Ze lijkt elke dag even enthousiast. En ze houdt, misschien wel stiekem, van stofzuigen, denk je.)

Het ritme van bijna. (Je kijkt naar een adem. Je durft niet verlangen.)

Een andere dag. Het overleg. Het lijkt al zo lang geleden dat je haar nog zag. Ze vertelt je haar grote nieuws, je bent zo blij voor haar. (Even ben je oud, het gaat weer over.)

(Zouden de boeken al onderweg zijn?)

Je ziet je tekst op het scherm. (De tekst vertrekt, begint.)

De trein terug. De vrouw tegenover je zit de hele tijd te lachen, er gebeurt iets op haar scherm. Ze lijkt zo helemaal in zichzelf, soeverein aanwezig. (Je bent blij voor haar.)

De mensen in de straat, hoe ze bewegen. (Evenwichten.)

Een heftige droom, die nacht. (Misschien ben je wel moedig, denk je.)

Je had je collega’s dichter bij verwacht, maar ze zijn op het scherm. (Er is een plek, denk je.)

De afspraak na het werk, je bent blij haar weer te zien. Er is te weinig tijd voor de verhalen, dat is voor later. Dit is ook goed, denk je, voor nu.

(Je bent zo moe, denk je. Je moet nog voorbij die teksten, en dan mag het.)

Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

(De minister-president heeft gezegd dat je trots zou moeten zijn. Niet echt, denk je. Om het vriendelijk te zeggen.)

Op tijd weer terug, voor de weekendboodschappen. Een mooi gesprek op straat, het ontroert je.

(Je moet je nog voorbereiden voor de volgende dag. De hoofdstukken in dat boek herlezen, de antwoorden op de vragen maken.)

De volgende dag, vroeg op. Je werkt het eten af dat je mee gaat nemen. (Zal het wel genoeg zijn? Zal het wel origineel genoeg zijn? Hoe zal je buikdag zijn?)

In de trein. Nog eens door die drie hoofdstukken.

Aangekomen op die bijzondere plek. (De cirkel is kleiner dan je verwacht had.) Zij is er ook, haar muziek is er ook. Een plek. (Je ziet de plek.)

Je luistert naar de verhalen, vertelt de jouwe. Je bent dankbaar.

Het was een mooie dag, denk je. (Je wilt ook weer naar huis.)

Je moet niet zo streng zijn voor jezelf, zegt ze. (Streng?)

Je loopt door de straat. Je kijkt rond naar woorden, ergens in de ruimte.

Free and Wild. (Zou je dat zijn?)

04 juli 2025

Op weg naar huis


De warme week. Zo is ze aangekondigd.

(Je zult rustig blijven. Je zult niet klagen over het weer. Je zult enkel kijken naar dat klein beetje angst. En je kunt niet negeren dat iets in je kwaad is, zo kwaad.)

De treinen vervoeren grote groepen kinderen. Ze zitten er al in, of wachten op perrons, uitgelaten, met allerlei attributen. (En je voelt een eindeloos respect voor hun begeleiders, leerkrachten, ouders.) Je hoopt dat ze een dag vol dromen zullen hebben aan zee.

Even na de middag neem je de trein terug, om thuis verder te werken. Je probeert te kijken naar de warmte. Je kijkt naar mensen in de warmte.

Die avond. Je gaat kijken naar de dansers op het plein. Ze eren de doden, ze zijn er elke maand. (Je merkt, net als de vorige keer, hoe moeilijk het is om je helemaal te kunnen concentreren, je over te geven aan enkel het kijken. Er zijn zoveel geluiden, mensen die achteloos voorbij fietsen, toeristen, zoveel. En je zou zo weinig willen, merk je, alleen die dans.) De dag kantelt uit zichzelf.

De nacht is rustiger dan je verwacht had.

Een andere dag. Thuis vertrekken, om later weer terug te keren. Dat ritme, je kunt je er in neerleggen.

Je laat enkele treinen passeren, ze zijn te vol. Je neemt de volgende. (Even lijkt het of je in een koelkast stapt.)

(Je kijkt naar de laatste rechte lijn, tot aan de vakantie. Je zou langzaam al je lijstjes leeg willen maken. Je hoopt stiekem op niets, enkel op drijven. Niet op ‘of je ook nog even dit kunt doen’, ‘en dit’. Het is niet zo erg, het is elk jaar zo, zeg je tegen jezelf. Je huid lijkt er anders over te denken.)

Die avond. Je kijkt naar die heel erg mooie documentaire. Over die jonge meid. Wat ze allemaal heeft meegemaakt. Hoe ze in haar verhaal die mensen aan het woord wil laten komen die een grote rol speelden in haar jonge leven. Het ontroert je eindeloos. Hoe ze kijkt, hoe ze beweegt. Rusteloos en rustig. Zoveel dingen die niet gezegd worden. En haar kracht. Het komt goed met haar, dat zie je. (Ze is op weg naar een thuis.)

Een andere dag. Het zal de warmste worden, zo zei men. Er zal onweer komen. Je werkt de hele dag thuis. (Je houdt van de stenen vloer, hoe het voelt aan je voeten.)

Je nieuwe stuk is gepubliceerd zie je. (Het is daar nu, denk je.) (Iets woont, in die woorden.) Je probeert al te denken aan de volgende stukken die je nog te schrijven hebt.

Je gaat heel even liggen. (Een eilandje.) (Je bent eigenlijk heel moe. Je zou kunnen verlangen naar drijven. Hoe zou je dat moeten uitleggen als iemand het je vraagt?)

(Je staat te roepen tegen het scherm bij het nieuws, net als de vorige dagen. Iets met…, iets over… Iets raast in je, het is niet anders. Het is.)

Die avond, de voorlopig laatste avondvergadering. (Iets zat klaar in je hoofd, het moest gezegd worden, het zal.) Iets blijft hangen, het zal je wakker houden in die plakkerige nacht.

De volgende dag. Je dankt de koelte in de ochtend. Je dankt de planten, ze blijven bij je. (Je bent omringd door levende wezens. Ze zijn van jouw zorg afhankelijk, jij van de hunne. Je dankt de boom die daar buiten staat, die je elke dag toekijkt, terwijl je aan het ontbijt zit.)

Je zoekt een plekje in de trein. De kinderen in de wagon zijn er weer helemaal klaar voor. (Je dankt de zee.)

Het doet je goed, gewoon de hele dag bij je collega’s te kunnen zijn. (Soms kijk je gewoon even. Soms kijk je naar de verhalen.)

Je probeert zoveel mogelijk werk af te krijgen, de volgende dag is er je lezing.

Je krijgt bericht dat je avondafspraak (iets met water) wordt uitgesteld.

Je kijkt naar de ook heel erg mooie documentaire. De vrouw die terugkeert naar de plek waar ze opgroeide, in Ierland. De geschiedenis van de vreselijke dingen die door de kerk zijn aangedaan aan zoveel vrouwen, zoveel kinderen, hangt als lood over het stadje. Iedereen zwijgt, iedereen weet, de stilte is medeplichtig. Ze zoekt mensen die zich er niet bij neerlegden, die zich verzetten. Ze zijn zo mooi, ze waren zo moedig. (Misschien kun je enkel in verzet een huis vinden.)

Een lang gesprek. Het ontroert je diep. Je leert iets over moed. (Je weet nooit of je moedig bent.)

De volgende dag. Je staat heel vroeg op, om al het werk klaar te krijgen, voor je gaat vertrekken voor je lezing. Je volgt de routine in je vingers, je adem volgt je vingers.

Net op tijd klaar, nog snel je mooie hemdje zoeken. Naar de trein. Je bent op tijd. Zodra de trein vertrekt, wordt iets eindelijk rustig. Er is alleen de trein, er is je boek. Je leest je weer in in wat je zelf schreef. Je zoekt het ritme van de volgorde van hoe je de dingen wilt vertellen straks. (De dingen vallen netjes op hun plaats. Misschien is er een huis in je hoofd.)

Iemand haalt je op aan het station. (Even denk je aan die vorige keer toen je hier was, zoveel jaar geleden, toen in de zomer toen je al ziek bleek te zijn maar het nog niet wist. Even was het als een rilling door je heen gegaan, bij het ontbijt. Je bent hier nu, voel je, niet meer daar, toen.) Via het pad door het bos loop je naar het kamp. Het is goed, denk je.

Een heel mooi gesprek over een beetje vader zijn, een geschenk. 

Je mag vertellen over je boek. Ze zitten daar, ze kijken naar je. Ze dragen je, zo voelt het, merk je ineens. Even mag jij hun woorden zijn. (Samen zijn jullie een huis, denk je even.) Wat ze je nadien vertellen, het is zo mooi, het is een geschenk. Je bent dankbaar. (En je vertelt ook over Bach, en over hoe trots je bent op Julia, je denkt dat ze het gemerkt hebben.)

Ook al is het verleidelijk, je wilt niet meer te lang blijven. De reis wacht op je, het is goed om weer naar huis te gaan. (Langzaam komt je lichaam onderweg weer in de beweging van het landschap. Het maakt zich klaar om straks thuis te komen.)

Je hoort het spraakbericht van je dokter. De resultaten van het bloedonderzoek. Het is goed, hoor je. (Ze lijkt zo blij voor je.) Je moet haar straks zeker een bedankje sturen, denk je.

De planten zijn blij dat je weer thuis bent.