28 maart 2025

Windstil


De week dient zich een beetje vol aan. (Misschien wil je meer lege alleenplekken zien, denk je. Waar je alleen met de woorden kunt zijn.)

Die ene afspraak valt weg. Eindelijk tijd om die ene tekst te schrijven die al dagen in je hoofd op je wacht. (De dingen stuiteren een beetje over elkaar heen in je hoofd, zodra je gaat beginnen.) Op een klein papiertje schrijf je enkele woorden in volgorde, je ziet de tekst, hoe de dingen in elkaar zouden kunnen passen. En dan, in een lange adem. De tekst laat zich zien.

Je stuurt de tekst door naar enkele vrienden, je zou willen horen wat zij ervan denken.

(Die avond, tekstrusteloosheid in je lichaam. De tekst heeft zichzelf losgelaten.)

Een andere dag. De werkvergadering. Het gaat vlotter dan je had verwacht.

Je stuurt de tekst weg, misschien wordt die wel gepubliceerd.

Je haast je naar de uitreiking. Je zat in de jury. In de mooie zaal wacht je tot het begint. Je praat met enkele mensen, kijkt naar het mooie plafond. (Die ene mevrouw neemt precies wel veel stukken cake.)

Je wordt gevraagd op het podium. (Je had iets voorbereid in je hoofd, maar je bedenkt terwijl je daar staat iets anders.) Je zegt iets over de verbeelding, hoe je graag de verbeelding wilt zien. Iemand komt je nadien bedanken voor wat je zei.

Op weg naar een andere jury. De lente laat zich voelen in het grote park.

De jury. Je moet even je ritme zoeken. (Al die berichten die tussendoor zijn gekomen moeten even opzij geschoven worden.) Je kijkt naar de anderen, rond de tafels. (Misschien kijk je gewoon graag, denk je.) Het ritme komt.

Die avond. Tijdens de receptie voorafgaand aan het grote gebeuren hoor je een mooi verhaal over je vader. (Nu weet je waar die rode was voor diende, denk je.) Daarna allemaal de zaal in. De winnaars van de boekenprijzen worden bekendgemaakt. (Het ontroert je dat je daar bent, op dat moment.) En daarna nog een receptie. Je ziet veel bekende mensen. Je hoort verhalen, geeft handen.

Terug thuis, de afwas doen. (Een leeg aanrecht in de ochtend, zo wil je het.) Een bericht, of jij dat was, bij de literatuurprijs, met je arm in het gips? (Nee dus.)

Een andere dag. Ook nu weer rijden er net genoeg treinen.

Het seminarie waar je de hele dag zult zitten. (Je bent een beetje zenuwachtig en verlegen. Zou je wel iets zinnigs kunnen zeggen naast al die andere mensen? Ben je wel op je plaats hier?) Je hoort interessante dingen. De mensen vullen elkaar aan, als in een lang gesprek. (Het is intens, denk je. De dingen knetteren in je hoofd.)

Bij de apotheek bestel je de dingen die je nodig zult hebben volgende week, je grote onderzoek in het ziekenhuis. (Het is alsof je de plek kunt zien, waar je wilt zijn, om dat goed te doen.)

Die avond, je hebt nog veel werk in te halen. (Je hoofd knettert nog altijd een beetje.) Een mooi bericht. (Ja, volgende week zien we elkaar.)

Een andere dag. Je begint de tekst te kneden, voor de publicatie moet die een heel stuk korter. (Je gaat heen en weer door de tekst, haalt stukjes weg hier en daar, telkens opnieuw. Alsof je het telkens vraagt aan de tekst.)

Die ochtend had je het gezien, de plant op je terras. Elk jaar is het als een wonder. Die mooie plant in de zomer verdwijnt helemaal in de winter, trekt zich terug. En dan, ineens, ergens in de lente, is er weer dat verlangen dat zich naar buiten werkt. (Het ontroert je diep.)

Tussen de twee vergaderingen door probeer je zoveel mogelijk werk in te halen.

De delegatie van die internationale organisatie. De man lijkt vooral geïnteresseerd in het grote scherm in de vergaderzaal. (En in voetbal, blijkbaar.)

Die avond, weer in de schouwburg. Een heel mooi concert, met een dierbare vriendin. (Je bent ook moe, voel je.) Je probeert Beethoven te zien. (Je bent nog jong, er is nog zoveel te leren.) Verhalen over kinderen die groot worden, ze ontroeren je. (Alles in je leven, het is gemakkelijker dan kinderen opvoeden, denk je later. Het is.)

Een andere dag. Je mag weer even aanschuiven in die ene vergadering. Je maakt een grapje bij de mevrouw aan het onthaal. (Ze lijkt meestal zo ernstig, dit keer niet.)

Helemaal alleen op het werk. (Alleen jij en de woorden.) De poetsmevrouw komt vertellen dat het haar laatste dag is. Je bedankt haar voor al het werk. Ze bedankt je voor alles.

Een overleg met een collega van vroeger. Je ziet hem terug, na al die tijd, op het scherm. Hij vertelt over je tekst. Het gesprek gaat mooi heen en weer.

(Je denkt na over moed. Het is een ingewikkeld woord. Het is een belangrijk woord.)

Je haalt de cd op die je bestelde.

Je lichaam lijkt zich klaar te maken voor wat binnen enkele dagen zal gebeuren. (Vandaag mag je nog gewoon eten, denk je.) Het zou zich ergens in willen kunnen leggen, waar het gedragen wordt. Waar je windstil kunt zijn. Waar je zou kunnen drijven. (Je denkt aan het jongetje. Hoe je hem kunt dragen.)

23 maart 2025

De laatste dag van de veerman


De laatste dag van je leven vaar je uit. Het is tijd, je weet het. Je brengt alles netjes in orde en vertrekt. Je vaart door wat je leven was, op weg naar waar het zal eindigen. En de doden, ze komen je uitwuiven. Of misschien aarzelen ze in de dood. Je haalt hen aan boord. In de dood al kijken ze naar het leven. Alles is gezien, het is tijd, het mag, het is goed. Dat zou een korte samenvatting kunnen zijn van De laatste dag van de veerman, van de Noorse schrijver Frode Grytten. Een heel mooi melancholisch boek dat nooit tranerig wordt. Het beweegt in een vanzelfsprekend universum. Achter kleine gebaren en weinig woorden schuilen grote verhalen. Het wordt verteld in een taal die misschien wat onderkoeld lijkt, maar regelmatig verrast en sprankelt. Een boek dat je uitnodigt om traag te lezen.

Nils Vik is al sinds zijn tienerjaren veerman. Hij vaart over de fjorden, brengt mensen en dieren en allerlei vracht heen en weer. Hij verbindt hier en daar met elkaar. Hij zit zo in het kruispunt van verhalen. Zodra iemand op zijn boot stapt, bevinden ze zich samen in een tussenwereld. De boot neemt zijn tijd. Nils luistert en observeert, hij mag alle verhalen aanraken. Soms heeft hij een actieve rol, op de rand van leven en dood, maar daar zal hij niet vaak over spreken. Hij praat sowieso al niet te veel. Om te kunnen doen wat hij doet, moet je de tijd aankunnen. Uren onderweg, uren als in een soort trance, in een trage beweging. Hij is thuis, in dat eindeloze bewegen. Altijd onderweg, en toch ook altijd op dezelfde plek.

Bij het begin van het boek weet Nils dat het zijn laatste dag in het leven is. Hij woont al een tijd alleen in het huis. Zijn vrouw Marta, zijn grote liefde, is al een tijd overleden. Zijn kinderen wonen ver weg. Het is tijd, en het is goed. Hij gaat naar zijn boot, en daar wacht zijn hond Luna op hem. Die was al vele jaren dood, maar is nu terug om met Nils aan de laatste tocht te beginnen. Ze praten met elkaar over hoe het leven was. Terwijl ze over het water glijden in de ochtend zien ze hoe de doden uit het bos komen. Ze staan daar en kijken. Ze waren toen, en nu zijn ze in dit nu.

Naarmate de tocht verder gaat, haalt Nils enkele personen mee aan boord. Ze zijn allemaal dood, maar komen even mee aan boord. Verhalen worden afgerond. Dingen die nog niet gezegd waren, worden uitgesproken, of niet. Tussen dat alles door blikt Nils terug op zijn eigen leven. Hoe de mooie Marta in zijn leven kwam en hem de ultieme bestemming gaf waar hij altijd weer terug naartoe kon gaan, vanwaar hij kon vertrekken zodat hij weer terug kon keren. Zij lijkt meer aansluiting te zoeken bij de grote wereld, wil zich niet neerleggen bij de dingen. Hij sluit zich niet af, maar wil vooral bewegen in het universum waarin zijn boot beweegt. Hij is een man die gesloten lijkt, moeilijk over zijn emoties kan spreken. In zijn hoofd ziet hij soms de zinnen die hij zou willen kunnen zeggen tegen Marta, maar ze komen niet naar buiten. Tegelijk kijkt hij met blijvende verwondering naar de mensen en hun verhalen. Hij oordeelt niet. Soms voelt hij iets als een trilling die hem zou kunnen verbinden met verlangens die hij niet kent of niet zou willen toelaten. Misschien is hij niet altijd bereikbaar voor Marta, misschien is hij soms een beetje bezorgd voor haar en soms een beetje bang dat hij haar zal verliezen. Maar op zijn manier komt hij altijd terug bij de liefde. Hij ziet hoe anderen soms strompelen in hun liefdes, hoe verlangens niet worden ingevuld.

Het boek volgt het ritme van de lange tocht tijdens die laatste dag. Soms lijkt de tijd heen en weer te bewegen, maar het klopt steeds en voelt als heel natuurlijk aan. Het is de tijd die nodig is voor alle verhalen, zodat die zich rustig neer kunnen leggen. Het boek nodigt je uit om traag te lezen, maar dat wil niet zeggen dat het kabbelt, integendeel. Regelmatig is er een verrassende wending, zijn er woorden die je niet had verwacht. De verteller beweegt bijna onopgemerkt tussen toen en nu. De stemmen van de doden zijn gewoon aanwezig. De stemmen beginnen als in een soort optocht te vertellen hoe ze naar Nils keken. En zo dragen ze hem langzaam maar zeker richting de zee.

Van De laatste dag van de veerman gaat een soort sprankelende melancholie uit. Het verhaal en de toon waarin het verteld wordt lijken ingetogen, bijna onopvallend. Maar als je goed leest, zie je hoe slim het is opgebouwd en verteld. Het web van verhalen laat je kennismaken met de contouren van grote verhalen. Je kijkt door de ogen van een wat stugge en zwijgzame man, die echter helemaal niet onbewogen blijft bij wat hij ziet. Er gaat een diepe schoonheid uit van de rustige overgave waarmee de veerman zich aan zijn laatste dag in het leven geeft en terugkijkt op wat was en niet was. Het boek nodigt je als lezer uit om je een beetje uit handen te geven aan dat wonderlijke, maar tegelijk zo natuurlijke, verhalenuniversum dat bij elkaar wordt gehouden door het water van de fjorden. Als je je laat meedrijven, krijg je er een zachte troost voor terug. Een heel mooi boek.  

21 maart 2025

Kantelhuid


(Bewegen tussen koud en warm. Misschien zou je willen dat het geleidelijk naar het kantelen gaat. Alsof je met trage stappen ergens naartoe zou gaan, daar waar je je uit handen zou kunnen geven aan het kantelen. Maar het is anders.)

De nieuwe week. Je werkt thuis, die dag. (Je mist de trein een klein beetje. Van hier naar daar, om weer naar hier te kunnen komen.)

(Je denkt nog aan de maan, die je zag, enkele dagen eerder.)

Het gesprek. Je zit in de commissie. Alles op het scherm, het hele gesprek. Ze doen het goed, denk je.

(Straks dat concert waar je al zo lang naar uitkijkt.)

Alle dingen van het lijstje inhalen.

Op weg naar het concert. (Wie zou je zijn, voor haar, denk je soms. Misschien niet alleen maar oud.)

Je ziet haar staan. (Ze is zo groot, denk je elke keer.) En alles loopt vanzelf, denk je. Je zorgt ervoor dat ze nog iets te eten krijgt, je eet ook een stuk taart mee, en dan zoeken jullie de zetel in de zaal, net naast het podium. Een rustige, veilige en beschouwende plek. (Misschien moet je niet nadenken over hoe je dit moet doen, misschien doe je het al de hele tijd.) De verhalen gaan heen en weer, alsof het altijd zo was. De dingen leggen zich naast elkaar. Na het voorprogramma is er nog even een tussentijd. (Tijd voor een foto.) En dan komen de muzikanten op het podium. Het is wonderlijk, hoe hun muziek als een golf beweegt. Hoe ze het telkens aan elkaar doorgeven, en hoe ze elkaar dan weer zoeken. (Ze vindt het wel mooi, denk je.) Hoe geweldig en tegelijk zo gewoon het is, dat jullie hier zitten, denk je. (Misschien kun je dit wel.) Het is bijna tijd voor haar bus. (Je bent een beetje bezorgd dat ze straks nog zo’n stuk moet stappen in het donker, eer ze thuis zal zijn. Maar het komt wel goed.) Je brengt haar naar de bus. Er is nog zoveel gesprek over, denk je. Een knuffel, en weg is ze. Je blijft nog even staan om te zwaaien. (Wat een mooie avond was dat.)

Een andere dag. (Je blijft kijken naar de foto van de vorige avond. (Zo wil je wel zestig zijn, denk je.)

De vergadering. (Het zal weer een gedoe zijn om binnen te raken denk je, tot je iemand ziet die je meer naar boven neemt.)

De trein, de metro. Je sluit aan bij het seminarie dat al sinds die ochtend bezig is. Je collega is er al. (Een lange telefoon tijdens de pauze. Iets is goed, denk je.) Je weet niet helemaal zeker hoe voorzichtig je moet zijn tijdens de discussie. (Je zegt toch maar wat je wilde zeggen.)

Op tijd weer weg, om op tijd thuis te zijn, om op tijd te kunnen vertrekken naar de vergadering. Enkele buren spreken je aan of de vergadering twee weken eerder. Ze bedanken je nog eens voor wat je toen deed. (Het voelt toch warm, denk je.) Er zijn niet genoeg mensen om geldig te kunnen stemmen. Je fietst weer naar huis, doet traag de afwas. (Een dekentje, denk je, het mag.)

Een andere dag. De kinesiste deukt je uit.

Een bericht, of je straks op tijd thuis kunt zijn, voor je haar. Ja hoor! (Je glimlacht.)

Je vond die mail die je de vorige dag kreeg al een beetje raar. (Je had er ’s nachts nog over wakker gelegen. Je intuïtie zei je iets.) Je vraagt om meer duidelijkheid, en hoort wat je al een tijd vermoedde. (Een ander zou heel kwaad worden, denk je. Het is niet zo erg, denk je, je bent alleen een beetje verdrietig.)

Op tijd thuis dus. Daar is ze. Je bent zo blij haar weer te zien, het lijkt al zo lang geleden. Leef je maar lekker uit op die krullen van me, zeg je. De grijze krullen dwarrelen naar beneden. Even bijpraten, zorgen dat de belangrijkste verhalen heen en weer gaan. (Dit is een rustige plek, denk je, dit ons.)

Die avond. Een mooi gesprek met je zus. Het ontroert je erg. (Iets maakt je verdrietig, alsof je iets niet genoeg gezien hebt, toen. Het is.)

Een andere dag. Je wacht op de trein. (Dit moment, het is goed, denk je.)

De laatste werkdag van een collega. Je bent blij voor haar. (Verhalen blijven elkaar raken, voel je. Iets in dit nu raakt telkens iets van een toen. Het is.)

Bij de dokter, voor je voorschrift. Het doet goed haar weer te zien, denk je. Ze neemt ook even je bloeddruk. Je vertelt van toen in het ziekenhuis, dat men je zei dat je de bloeddruk van een vrouw had. (Binnenkort ga je weer naar het ziekenhuis, het wacht al ergens in je.)

Heel even thuis, en dan weer vertrekken. Terug naar die andere stad. Je kreeg de vraag om deel te nemen aan het panel amper enkele dagen geleden. Ze zijn blij dat je gekomen bent. Tweehonderd jongeren zitten in de zaal. (Wie zou je moeten zijn hier, denk je. Je ziet de plek waar je naartoe wilt gaan.) In de vragen die je krijgt, klinkt iets van dat je zou moeten antwoorden als ‘the old and wise man you are now’, of zoiets. (Je kijkt even rond, je zult waarschijnlijk inderdaad de oudste in de hele zaal zijn.) De rivier neemt het weer over, denk je. (Het is. Soms kijk je naar jezelf, een beetje verbaasd. Dat kleine jongetje is ergens, kijkt misschien naar zichzelf.) Na het panelgesprek komen enkele jongeren je bedanken. Ze bedelven je onder hun vragen. (Je voelt je vereerd, dankbaar. Elke keer opnieuw is het als een klein wonder, dat jouw woorden iets doen in die ruimte.) Je wou hun iets van de rivier geven, denk je later.

De nacht laat nog wat op zich wachten, in je.

Een andere dag. Je zou willen kunnen doorwerken aan de vrijdagtekst, alleen maar dat. En terwijl alleen maar muziek van de jarige J.S., maar het is anders. Er is die vergadering. Je probeert wat te werken tussendoor, je maakt foto’s, loopt heen en weer. Je loopt het hele stuk terug naar je werk. De lente is er, zie je.

Je werkt de vrijdagtekst af. Iets later dan anders, maar iets in je wacht steeds op dat moment. (Je merkt hoe je ineens moe begint te worden, een beetje.)

Op tijd thuis, snel weer weg. Toch al een stuk van de boodschappen proberen te doen. Je bent blij haar in de winkel te zien. Even is er alleen dat moment. (Even is er een hier.)

(Het kantelen. Het is een dag van het kantelen. Ergens in je huid kun je zien waar het is. Kun je zien wat er zou kunnen zijn. En daar, op dat punt lijkt er even alleen maar verdriet te zijn. Je weet niet zeker waarom. Het is. Het zou mogen.)

En muziek van de jarige J.S.