17 november 2024

Tussen toen en nu


Hoewel je niet exact aan kunt geven waar toen overgaat in nu, is het mogelijk toen te denken, als een andere plek dan nu. Al is dat misschien een illusie. Het idee dat er een verschil is tussen hier en daar geeft een gevoel van een zekere controle over de werkelijkheid, maar je kunt niet exact bepalen waar daar overgaat in hier. Wat misschien wel een troostende gedachte is.

Het voordeel van toen is dat je dingen daar kunt laten, zodat ze niet naar nu en hier komen. Alleszins in je hoofd.

Een van die dingen is de sponzen pyjama. Al dan niet bedrukt met een poes, met staart in de aanslag.

Het valt niet uit te sluiten dat je toen anders dacht over deze existentiële kwestie. Maar dat mag, voortschrijdend inzicht hoort bij het leven.

Op een of andere manier is er een sponzen herinnering. Je weet nog hoe het voelde.

Er zijn nog fotografische bewijzen uit de sponzen tijd. Op de foto is er sprake van een ware sponzen symbiose, waarbij niet geheel valt uit te maken waar de broer ophoudt en de zus begint. (Misschien waren ze gewoon allebei hier, ook als ze daar waren.) Verder valt vast te stellen dat een sponzen pyjamabroek niet zomaar te combineren valt met een gips.

Een datering is min of meer mogelijk. De eerste of de tweede kleuterklas.

(Je herinnert je nog die rare kwastjes aan die kussens, die niet extreem knuffelbaar waren. Je herinnert je nog die bank met dat skai leer, dat enigszins bleef plakken aan de billen. Wat dat betreft zorgde de sponzen pyjama wel voor een betere levenskwaliteit, het moet gezegd worden. En dan dat lampje, dat al die jaren altijd scheef hing. Waarschijnlijk een vorm van verzet.)

De pas gewassen sponzen pyjama was nog een klein beetje hard. In combinatie met een koud bed in een koude kamer in het oude huis zorgde dat voor een licht gevoel van verlatenheid.

In het grote bed in het huis van je grootouders was het anders. Je zus nestelde zich helemaal tegen je aan, en nam tegelijk driekwart van het bed in bezit. Officieel omdat er een bult in het lange kussen was, maar dat geloofde je nooit. (Waarschijnlijk waren er monsters aan de andere kant van het bed.) Er was dan wel het speciale effect van de eerder beschreven sponzen symbiose. En er waren de warme, in een handdoek gewikkelde, bakstenen onderaan in het bed. Die hadden de hele avond op de kolenkachel gelegen en gloeiden lekker (met een lichte geur die je je nog steeds kunt herinneren).

Misschien was er sprake van een sponzen beschermlaag tegen de boze wereld. Waarmee er wel een grote verantwoordelijkheid werd gelegd bij die pyjama. (Misschien is er evenwel toch sprake van een zeer lichte traumaverlichting, als gevolg van die laag. Het valt niet geheel uit te sluiten, vanzelfsprekend.)

In je hoofd wil je niet dat dat ding van toen zomaar naar nu zou komen. Waarom eigenlijk niet? (Interne dialoog.) Niet dat alle monsters weg zijn, maar je huid wil dat tussengekraak niet meer, denk je. (Een schaduwstem in je zou kunnen zeggen dat je geen recht hebt op knus.) Iets met nu groot zijn, het is er ook waarschijnlijk.

Er zijn ook de herinneringen van toen je in het ziekenhuis lag, helemaal alleen. Je zus die niet binnen mocht komen en door het raam naar je keek. En hoe je haar miste. Al mocht je dat natuurlijk niet laten merken. Waarschijnlijk was de sponzen pyjama er daar ook bij. De lakens waren harder daar, dus dat hielp dan toch wel een beetje.

Terug thuis samen, dicht bij elkaar, in een boek lezen, dat voelde wel goed. (Dat boek heb je trouwens nog steeds.)

Naarmate je ouder wordt, zie je andere dingen op dezelfde foto’s die je al zo vaak bekeken hebt. Iets wat er was is in dat ene moment in een foto gevat, en hoe je kijkt, wanneer je kijkt, bepaalt mee wat je ziet. Misschien zie je beter hoe er daar, op die niet zo aanraakbare bank, een veilig plekje was, in dat moment. Misschien kon dat er wel alleen op die manier zijn door de sponzen pyjama’s, een beetje toch. En dat boek, ook wel.

Het was van hen, toen, en het mag daar blijven. Wat je ziet mag in het nu zijn.

16 november 2024

Afwezigheid


Je leest het boek over afwezigheid. (Hoewel die vertaling niet helemaal weergeeft hoe de woorden essence en absence werken.) En je ziet de dingen. Niet dat je alles kunt vatten, maar dat is het net, denk je. Dat dat niet hoeft.

Mooi hoe je intuïties hebt, hoe je lang over dingen kunt nadenken, nog voor je de woorden ervoor hebt. En hoe je dan veel later iets leest waardoor je beseft dat je toen, zo lang geleden, iets had gezien.

Je ziet nog hoe je bezig was, met die grote tekeningen, meer dan veertig jaar geleden. Hoe je nadacht over het verschil tussen zijn en worden. Hoe je uitkwam bij: worden = zijn.

Hoe je, door dat boek, nu nog beter begrijpt wat je toen dacht, of zag. Ook iets over een god. Een god die een zijn zou zijn dat boven het worden stond, en dat die gedachte niet in jou paste.

Het eindeloze worden, van het ene in het andere. In die eindeloze beweging is er een zijn. In die eindeloze verandering verdwijnt dat wat is niet. Al is wat is niet iets of iemand.

Hoe je al sinds toen intuïtief zocht naar metaforen die jou iets zeiden over wat je aanvoelde. Hoe je bij het water kwam, de rivier en de zee. De golf als het verlangen van de zee.

Dat je de grens niet kunt zien tussen de golf en de rest van de zee. En dat dat een bevrijdende gedachte is.

Dat je na je dood zult verdwijnen in je geliefden. Dat je terug uit elkaar zult vallen in die stukken waar al het andere ook van gemaakt is. En dat dat genoeg is.

Dat de leegte die je zoekt en voelt soms in zekere zin vol is. Niet het er niet zijn van iets of iemand.

Hoe je soms alleen water zou willen zijn.

Hoe je soms niets zou willen zijn, niet gevat in een woord (het ene of het andere). Zonder woorden die in je huid geschreven zijn.

Je dacht er nog aan. Je hoorde haar vorige week nog vertellen, hoe ze als schrijver gefascineerd is door het beeld van het vrouwelijk lichaam als een landschap.

Hoe je het haar zou willen vragen, hoe ze kijkt naar woorden die in een lichaam geschreven zijn.

Hoe je eindeloos nadacht over het beeld van het landschap, vroeger. Hoe het landschap zich alles zou herinneren. Elke voetstap.

Hoe je tegelijk wel kunt verlangen naar een plek. Hoe je dat al een heel leven doet.

Een plek is een ergens. Je hoeft niet te weten waar hier overgaat in daar. Kunnen zeggen dat je ergens bent, en dat je daar kunt blijven, het is genoeg.

Moet je ooit een thuis gehad hebben om water te kunnen zijn? Dat antwoord ken je niet.

Zoals het water zich een thuis zou kunnen herinneren, zo zou je lichaam dat ook kunnen. Misschien.

Je kijkt naar je ontheemding. Misschien is het geen volle leegte. Misschien is het een ander soort afwezigheid.

Je probeerde het nog uit te leggen aan een vriendin. Je loopt vast in de woorden. (En misschien in angst of schaamte.) Maar ook in afwezigheid kun je zijn.

Misschien moet je in het water zijn om het te vertellen.

Misschien kun je water zijn. Waar je dan zou zijn, die plek, die vloeibare plek, die kun je zien, ergens, in je huid. Misschien is dat genoeg.

En je dacht nog aan onderweg zijn, altijd onderweg.

Je had er iets van begrepen, tijdens het concert van Bob. In hoe hij zijn nummers liet bewegen. In wat hij deed met de piano.

Het had misschien iets met jazz te maken. Of met schilderkunst. Je zag het ineens voor je.

En toen kreeg je dat mooie boek van een dierbare vriendin. Met zoveel tekeningen en schilderijen van Bob. En je zag ze bewegen. Onderweg. Een zijn in worden, altijd weer.

Je wou even blijven. En je zag dat liedje.

Mooi, hoe ze zingen samen. Hoe ze een beweging volgen, als in een trage dans. En je vraagt je af wat dat leven in die dikke buik hoort. Het leven, in het water.

Je keek naar het doosje naast je. Met je pennen en potloden. Met je kleine boeddhabeeldje. Met de slijper en de gom. Een plek die altijd met je mee reist. Je kunt er zomaar naar kijken.

11 november 2024

Luna


Ik zag haar voor het eerst tijdens een bijeenkomst. Ik stond wat te snuffelen aan de boekenstand, en zij stond naast me. Zoals je in de trein graag wilt weten welk boek die persoon tegenover je aan het lezen is, wil je soms ook weten welke boeken iemand kiest uit de stapels die op een tafel liggen. Ze nam er die boeken uit die ik ook net al had bekeken of waarvan ik wist dat ik ze nog even zou bekijken voor ik weg zou gaan. Hoe dat juist werkt, weet ik nog altijd niet na al die jaren. Soms weet je dat je gewoon even moet wachten, tot een boek door jou gevonden kan worden. Of dat met mensen ook zo is, weet ik niet.

Het is belangrijk boeken even aan te kunnen raken. Heel voorzichtig natuurlijk. Soms is het vooral een soort strelen. Zij deed dat precies ook, zo leek het toch. Ik deed moeite om onopvallend te kijken. Maar misschien mag dat wel, een beetje kijken.

Ik weet niet of ik van het dappere type ben, als het gaat over mensen aanspreken. Maar ik hoorde mezelf zeggen dat ik dat boek dat zij net vast had heel goed vond. Ze keek me aan en glimlachte. Ze bleef net iets langer dan kort naar me kijken, en knikte. Ik ging nog even verder met een interne dialoog over dat boek dat ik al twee keer opgepakt en weer teruggelegd had. Ik wist eigenlijk al dat ik het zou kopen, maar het was nodig dit ritueel tot het einde te doorlopen.

Zij had ondertussen haar stapeltje betaald en kwam naar me toe. Of ik zin had in een koffietje, daar een beetje verder. Ik rekende mijn stapeltje af, en we gingen aan een rustig tafeltje zitten.

Luna, zo heette ze. Dat had iets te maken met een liedje, had haar vader haar ooit gezegd. Ik vroeg haar of het fijn is om een liedje te zijn. Ondertussen wel, zei ze. Haar vader was er al een tijdje niet meer, en het was een mooi verhaal geworden.

‘We waren eigenlijk wel goed samen, alleen had ik dat vaak niet door. Hij zei soms dat hij niet wist hoe hij een vader moest zijn, dat hij dat nooit gezien had bij zijn vader. Maar hij deed het wel goed, vond ik. Er was iets in zijn ogen, in hoe hij naar me keek. Dat was iets rustigs. Hij was mijn veilige plek. Ik besefte het pas echt toen hij er al niet meer was.’

Ik vroeg haar of ze zelf ook kinderen had. Ze vertelde dat ze een dochter had.

‘Je weet niet altijd wat je moet wensen voor je kind. Zelf heb ik de neiging om alles zo intens te voelen. Soms is het vermoeiend, maar het is ook wie ik ben. Als water of zo. Maar ik zie dat mijn dochter dat ook wel wat heeft, en dat is ingewikkeld. Ik wil haar het mooie volle leven laten zien, en ik wil haar tegelijk beschermen. Ik denk dat ze mij opvoedt in dat soort dingen.’

Ik vertelde haar iets over de kinderen die ik niet heb.

‘Op een of andere manier had ik dat aan je gezien, denk ik. Er is iets in hoe je staat, en in je ogen. Ik zou het niet kunnen uitleggen. Het was alsof ik voelde dat mijn dochter goed met jou zou kunnen opschieten.’

Ik bedankte haar voor dat geschenk, en deed mijn best mijn verlegenheid wat te verbergen. Ik zag dat ze haar koekje nog altijd niet had opgegeten. Misschien dacht ze dat ik dat koekje zou willen, maar het was gewoon een veilige plek om naar te kijken.

‘Stel dat ik je zou vragen om een verhaal te vertellen, wat zou je dan doen?’

Daarmee had ze een van mijn lievelingsvragen aan mij voorgelegd. Soms zou ik dat gewoon zo willen vragen aan iemand. Vertel eens een verhaal. Maar ik verpak dat meestal in een omwegvraag. Je kunt vooraf niet weten welk specifiek element of zo maakt dat je iemand wilt leren kennen. Die vraag zou wel zoiets kunnen zijn, dacht ik. Of wist ik.

Ik vertelde haar over die keer toen ik de oorlogsgraven had bezocht in de Westhoek. Dat had veel indruk op me gemaakt. Ook omdat ik toen niet alleen was daar. Er was een vriendin bij me. Die dag beseften we dat we gewoon graag bij elkaar waren. Er was iets dat we niet konden of wilden uitspreken. Als we het zouden zeggen, zou het weer weg zijn. Het was stil, in de trein terug. Het was op een bepaalde manier ook heel goed, omdat we iets wisten. Dat wat we niet zouden zeggen, zou er op een bepaalde manier altijd zijn, omdat het er toen was, op dat moment. En misschien was dat wel genoeg.

‘Dat is een mooi verhaal. Het is bijzonder dat je dat wilde delen met mij. Het doet me denken aan iets dat ik zelf meemaakte. Maar dat is een verhaal voor een andere keer, als die er komt. Het is wel een mooie gedachte, dat je altijd een verhaal overhoudt voor een ander.’

Ergens in haar ogen had ik een verdriet gezien. Ik vroeg haar om nog iets te vertellen over haar dochter. Ze vertelde me hoe haar dochter sliep, en hoe ze soms een hele tijd naast haar bed kon zitten kijken naar die slapende dochter. Je kijkt dan naar je dochter, je ziet iets van jezelf en je ziet tegelijk iemand die alleen zichzelf is, steeds meer. En in zekere zin zie je ook verhalen. Je kunt vermoeden dat er in dat hoofd zoveel dromen bewegen. Je ziet het aan die kleine bewegingen boven de ogen. Er zijn verhalen daar, denk je.

Ik vond het jammer dat ze moest vertrekken. Ze moest nog iets ophalen voor haar dochter, en dat kon niet wachten. Ik vroeg haar wat we moesten doen met die verhalen die nog wachtten. Ze glimlachte en knikte. Toen ging ze naar buiten. Ik zag hoe ze haar fiets losmaakte en nog even naar me omkeek voor ze vertrok.

Misschien zijn boeken een veilige plek in de wereld.

08 november 2024

Een oefening in rivier


(Misschien is je lichaam de plek die de schokken van de tijd opvangt. Of misschien passeren de rimpels op het water door je heen. Of misschien kun je alleen met dat lichaam in de tijd staan. Misschien kun je niet anders dan ademen in de tijd. Misschien kan het water alleen door je heen. En kun je kijken.)

(Soms maakt het je moe, dat alles door je heen moet. Soms weet je dat het de beste weg is. Om te oefenen in rivier.)

Je denkt nog aan het gesprek van de zondag. Iets over wat je te doen hebt, over dingen afsluiten. Iets over elke keer opnieuw je eigen plaats bedenken. En elke keer je vorm veranderen.

Je staat je les te geven. Dit keer zitten ze in een cirkel om je heen. (De pretoogjes van die ene vrouw, terwijl ze antwoordt. Het komt helemaal goed met haar, denk je.)

Die avond. Je geeft jezelf een beetje uit handen, in die meditatie. (Er gebeurt iets, het is goed.) (Je weet niet altijd hoeveel lagen je ziet.)

Een andere dag. (De dag van, en tegelijk de dag voor. De volgende dag zul je pas weten hoe het geweest is.)

Op weg naar de conferentie. In de bus. Je houdt ervan, hoe de hele wereld in die bus aanwezig is. Hier wil je wel zijn, denk je, in de hele wereld.

Je zit in het panel, probeert zo goed mogelijk te antwoorden. (Misschien zit Julia in de zaal, denk je.) Na het gesprek komen enkele jongeren je bedanken voor wat je gezegd hebt. (Misschien had je dit te doen, denk je.)

In de trein lees je in het boek over het oosterse denken, over afwezigheid.

Die avond, de onrust zit al in je lijf. Je wilt er niet aan toegeven, probeert dichter bij de rivier te komen.

De heel erg mooie documentaire over de dochter en de vader, hoe ze over elkaar spreken, hoe ze elkaar graag zien. Hoe ze in afstand de mooiste dingen zeggen over elkaar, hoe ze een beetje onwennig zijn in nabijheid.

De volgende ochtend. Je bent wakker net voor je radio aan zal springen. Je wacht. Alsof je in die paar minuten nog in een wereld kunt zijn waar het goed is. Alsof je lichaam weet wat je zo meteen zult horen. De radio springt aan. Wat je vreesde, het is aan het gebeuren, hoor je.

(Je lichaam vangt schokken op. Het is daarin geoefend, denk je. Je weet dat het helemaal door je heen zal moeten, je kunt het niet wegduwen.)

Je vergeet je een linnen tasje in de trein. (Het gebeurt je nooit, dat je iets vergeet. Je lichaam is in de war.)

Je probeert te werken, het lukt maar met mate. (Diplomatische uitdrukking.)

Je wachtte op enkele woorden, ze komen in een bericht. (Misschien had je de plek gezien, waar die woorden zouden komen.)

(Je lichaam schreeuwt iets als: ‘Ik haat mannen!’)

(Misschien zou je het moeten proberen, ooit. Beschrijven wat er onder je huid gebeurt. Daar waar je stroomt met de vrouwen. Niet alleen de weerzin, niet alleen de walging. Ook alles wat zich herhaalt in je. Het gebruik, de toe-eigening, het misprijzen, het nemen. Misschien ben je in een ander lichaam, misschien is het het jouwe. Een keten. Iets in je had zo gehoopt dat het hier en nu zou stoppen. Maar het is alsof er een grijns is: zie je wel, we kunnen gewoon doorgaan, we nemen wat we willen. “Whether the women like it or not.”) Het lijkt alsof je iets kunt begrijpen van wat zo eindeloos veel vrouwen moeten voelen. Je leest enkele analyses van vrouwen die exact verwoorden wat jij voelde. (Op een of andere manier is het goed om dat verdriet te voelen. Iets met afwezigheid, iets met aanwezigheid.)

Je krijgt een bericht. Zullen we alleen maar drijven, meer niet. Geen woorden. Alleen waterhuid.

(Je wilt voor een keer niet naar het nieuws kijken. Je kunt het niet aan om hem te moeten zien, de oranje man. Niet dat je weg zult blijven, maar heel even niet, denk je. Even niets, om te kunnen blijven.)

De avondvergaderingen. Het helpt dat je je even op iets anders kunt concentreren.

Een andere dag. Je hebt een lijstje in je hoofd. De wereld draait door.

(De schokken bewegen verder door je lichaam. Je kijkt.)

Een grote meid is nu echt groot geworden. Je bent blij voor haar. Je bent trots op haar. (Ik ga nooit weg, zou je willen zeggen. Ik zal er altijd zijn voor je, op een of andere manier. Ergens op de achtergrond of zo. Iets met aanwezigheid, iets met afwezigheid.)

Je neemt een trein terug die er net iets langer over doet. Zo kun je langer lezen in het boek. Over afwezigheid.

Je zit op de eerste rij in de schouwburg. De dansers op het podium komen zo dicht bij je dat ze je zouden kunnen aanraken. Je zou je willen verliezen in wat je ziet. Het duurt even. Het geluid van de blues, je denkt aan Robert Johnson. Ze zingt zo mooi, over die gitaar heen. De bewegingen vinden elkaar steeds meer. Ze worden samen een golf, samen de storm. Ze dansen en staan dicht bij je, je ziet alles, je ziet de bewegingen in hun huid. (Je voelt de rivier.)

Een andere dag. Een dierbare vriendin is jarig. (Nu zijn jullie weer even oud, voor even toch.)

Je werkt je lijstje verder af. Ergens halverwege valt je horloge stil. (Ben je nu uit of in de tijd gevallen?)

Je mist net die ene trein. De volgende heeft gelukkig geen vertraging. Je fietst naar je vergadering. Onderweg stop je nog om een nieuwe batterij in je horloge te laten steken. (Je bent weer bij de tijd.)

De vergadering. Het doet je goed om bij die mensen te zijn, voel je. Tegelijk lijkt iets van het gesprek op je te wegen. (Enkel rivier zou ook mogen, denk je.)

Je fietst naar huis. Het huis wacht op je. De planten zijn blij je te zien.