Een aftelweek, misschien is het dat wel, denk je. (Die dingen die je nog moet doen, op het lijstje. En daarna…) (Er mag nu geen enkele vraag meer bij komen, denk je. Geen ‘zou je ook nog even…’.)
Je denkt nog aan de vorige dag. Kinderen die er niet meer zijn. (Zouden ze de lichtjes zien? Je probeert te voelen, ergens in je, waar ze zijn, hoe het zou zijn om hen te verliezen. Je buigt het hoofd.)
Je krijgt een mail. Er is hard over de woorden nagedacht, zie je. Je antwoordt snel. (Misschien was je al verdrietig.)
Je wist het al. (Je bent hier nu.)
Die avond. Je schrijft het stukje over dat boek dat je zo goed vond. Het beweegt. (Je bent blij voor haar, hoopt dat zij alle aandacht zal krijgen.)
(Je kijkt naar jezelf. Hoe iets je terug wil trekken, na een afscheid. Het zal nog even aan je trekken, en dan verdwijnt het wel. Het maakt je moe.)
Een andere dag. Je maakt een kort praatje met de meneer van de krantenwinkel.
Je kijkt naar horloges. (Wat als hij dat oude horloge niet terug aan de praat krijgt? Waar moet je dan een nieuw kopen? Waarom zijn al die horloges die je op je scherm ziet zo lelijk? Ze zijn zo venterig.)
Je gaat naar de voorstelling van het verslag. Je luistert naar de verhalen. (De mensen die in het filmpje komen zitten naast je, zie je ineens. En ja hoor, uit de Kempen.)
Op weg naar huis. Je brengt het horloge binnen, hoopt dat die man met een nieuwe batterij het ding terug levend kan krijgen. (Het was het horloge van je moeder.)
Na de andere boodschappen ga je terug naar de winkel. Het is gelukt! Je bent zo blij. (Dingen die niet stuk gaan.) Je kijkt naar de secondewijzer. (Een geschenk.)
Die avond. Je maakt een lege plek in je hoofd. Het is het moment voor de tekst van je nieuwjaarskaart, nu moet het gebeuren. (Je wacht op een beeld. Er komt een zin. Er komt een beeld. Je schrikt er zelf een klein beetje van. Dit zal het worden, denk je.)
Nadien is iets in je heel rustig, merk je.
Een andere dag. De dag van de grote conferentie. In de voormiddag loop je de hele tijd rond met het fototoestel. Je luistert terwijl naar de verhalen op het podium. (Het is zo interessant allemaal.) Na de middagpauze heb je een panel te modereren. (Het horloge ligt naast je op de bank.) Je probeert het gesprek te zien, hoe het beweegt.
Daarna neem je het fototoestel weer over. Je kijkt en luistert naar de mensen in het volgende panel. (Wat is ze goed, die vrouw in het panel.) (Gedurende tien seconden ben je even helemaal verliefd op haar. Misschien wel elf.) Na de conferentie ruim je mee op. Je maakt je klaar om nog wat spullen terug naar kantoor te brengen. Op de trap loop je ineens naast de mevrouw uit het panel. (Zou je iets tegen haar durven zeggen?) Ze spreekt je zelf aan. Je stottert een beetje terwijl je haar de vraag stelt die je haar wilde stellen. Ze weet meteen waar je het over hebt, je krijgt een interessant antwoord.
Die avond. De dansvoorstelling. (Je hebt onverwacht nog een kaart over, gaat die afgeven aan het onthaal. Geef ze maar aan iemand op de wachtlijst. Als je zo iemand gelukkig kunt maken, ben jij het ook.)
De vrouw stapt langzaam op het witte dansoppervlak. De klaviermuziek van Bach begint. Ze danst. Je probeert te lezen wat je ziet. Ze is een beetje ouder dan jij bent, denk je. Het is alsof ze elke keer weer, letterlijk of figuurlijk, in het vlak moet stappen waar het gebeurt. En dan is het telkens alsof de pianoklanken door haar heen bewegen. Ze lijkt soms te observeren wat die klanken met haar doen. Alsof het elke keer de eerste keer is. Het is niet de muziek die je ziet. Er lijkt telkens iets te rafelen, net naast de muziek. De klanken lijken niet te twijfelen aan zichzelf, het lichaam wel. Na het stuk spreekt ze nog even het publiek toe. Voor het eerst zie je haar glimlachen. Ze roept haar danspartner erbij, ze zullen nog een toegift doen. Ze dansen samen nog op twee stukjes uit hetzelfde boek van Bach. En het is zo mooi. Ineens lopen de tranen over je gelaat, onverwacht.
Traag loop je door de nacht weer naar huis. Je bent blij dat je niets moet zeggen nu tegen iemand. (Al zou je het niet erg vinden als iemand met haar arm zou inhaken, om zo samen zwijgend verder te stappen.)
Een andere dag. Je moet die ochtend nog enkele dingen maken voor het kerstetentje straks op het werk.
Wanneer je vertrekt, zie je die wonderlijk mooie lucht. (Alsof je even niet alleen bent. Alsof iets je omhult.)
Tussen de drukte door probeer je nog wat te werken. (Je hebt nog dingen in te halen, door de conferentie van de vorige dag.) Je bent blij dat die voorziene vergadering is weggevallen.
Samen rond de tafel. Veel verhalen. (Terwijl buiten op straat de boerenbetoging voorbij trekt, met veel lawaai.) Je bent een beetje stil, kijkt naar de dingen. Het is goed. Je schuift al vrij snel weer weg van de tafel. (De afwasmachine vullen en laten draaien. Terug naar je bureau gaan om in die lege plek verder te werken.) En later zijn er ook nog cadeautjes.
Die avond. Je ziet iemand die je kent in het journaal. Je stuurt haar een berichtje.
Nog een dag. Het zal al een beetje stil zijn op het werk. Je puzzelt de vrijdagtekst in elkaar. (Na vandaag mag die twee weken in vakantie. Het mag, denk je.) Je luistert naar de muziek van Bach van tijdens de voorstelling. (Een plek, denk je. Je kunt die plek al aanraken. Je weet niet of je ook in die plek zou kunnen staan.)
In de trein op weg naar huis. Je begrijpt iets over hoe oud je bent.
Thuis. Misschien is het nu wel tijd om dat kleine houten kerstboompje op te stellen. Met de lichtjes.






