16 december 2007

Verbinden

Er wordt gebeld. Er staan zes kinderen voor mijn deur. Met rode kerstmanmutsen op hun hoofd. Ze zingen twee liedjes. Onder elkaar spreken ze een taal die ik niet begrijp. Wat zullen ze doen met het geld dat ze op deze zondagavond ophalen? Ik denk terug aan hoe het vroeger was. Het was op oudejaarsdag dat alle kinderen de straat op mochten gaan, om huis aan huis te zingen. Op een bepaalde manier was het geregeld. Tussen 8 en 12 mocht je zingen, daarna niet meer. Met het geld ging ik, soms diezelfde namiddag al, een gezelschapsspel kopen in de speelgoedwinkel tegenover ons huis. Daarna ging ik dat onmiddellijk spelen met mijn zus. Terwijl mijn grootvader stond toe te kijken. Wat zullen zij doen? Zijn ze vrienden? Of allemaal broer en zus?

De lucht is helder. Er hangt koude in. Die houdt zich klaar voor de nacht. Dit huis verliest warmte, ik voel het. Het is oud. Alle warmte zou hier moeten blijven. Zonder verlies. Ze zou niet buiten mogen gaan door ramen en kieren. Maar alleen maar hier blijven. Om langzaam maar zeker elke hoek, elke plek, van boven tot beneden te vullen met warmte, met zichzelf. Ik zou rustig door het huis kunnen gaan, en overal zou het hetzelfde voelen. Zoals je kunt zeggen na een reis: aangekomen.

Soms wacht je op de woorden. Je verlangt naar woorden, maar weet niet naar welke. Nog niet. Je zou willen dat de tijd zich zou laten stoppen. Tot je klaar bent voor de woorden. Tot ze zich aandienen. Je zou alleen maar moeten gaan zitten. En ze zouden langzaam afdalen naar je vingers. Ze zouden in een mooi en traag ritme, maar zonder onderbrekingen, tevoorschijn komen. Helemaal klaar. In de juiste volgorde. Je kunt naar woorden verlangen als naar andere dingen.

Soms wil je tijd om je voor iets klaar te maken. Zodat je helemaal op je best kunt verschijnen. Alles uitgebalanceerd. In innerlijke rust. Alle schaafwonden geheeld. Goed geoefend in mooi rechtop staan. Soms zou je dat willen, maar de tijd volgt enkel zichzelf.

Ik denk al de hele week aan het verhaal van die Franse soldaat dat ik vorige week hoorde. Na de Eerste Wereldoorlog was hij in het station van een klein dorpje aangekomen. Zijn geheugen was hij kwijt. Hij wist niet meer wie hij was, bij wie hij hoorde. Hij verdween een tijd in een instelling, tot zijn verhaal publiek werd. Tientallen families meldden zich aan om te zeggen dat het hun vader of broer of zoon was. Het was uiteindelijk een rechtbank die moest oordelen bij wie die man hoorde. Zouden ze ooit nog gelukkig geworden zijn? Zou er iets terug bij elkaar gebracht zijn dat misschien niet meer te herstellen, niet meer te ont-missen was?

Je hoort jezelf praten tegen iemand die je kind zou kunnen zijn. Je hoort dingen die jij zou kunnen gezegd hebben op die leeftijd. Je weet hoe de vragen door je hoofd raasden. Eindeloos rusteloos. En hoe woorden van vertrouwen er weinig aan hadden kunnen veranderen. En nu ben je aan deze kant. Toen zou het geleken hebben op de veilige andere oever waar je dacht nooit terecht te zullen komen. Nu lijkt het alsof je op dezelfde plek gebleven bent, maar enkel anders beweegt.

Je kunt stil staan, in het midden van de kamer. Je ogen sluiten en diep inademen. En dan het landschap zien. Wie woont waar. Zonder te bewegen trek je de lijnen. Van hier naar daar. Tot er genoeg zijn. Je zou kunnen uitademen. Jezelf laten vallen. Het zou niet uitmaken. Je zou gedragen zijn.

Ik dacht gisteren nog terug aan hoe het was, die eerste nacht na. ’s Ochtends was ik de operatiekamer binnengereden. Het had ruim vier uur geduurd, vertelde men me later. Mijn dokter, die lieve man, was de hele tijd erbij gebleven. Ook dat vertelde hij pas later. Ik werd half wakker in een ruimte met veel lawaai. Het was er koud. Ineens stonden ze daar. Om me nu al te komen bezoeken. Ik kon amper praten, maar er moest al gegrapt worden. Het leek zo druk in die kamer. Ze kwamen me zeggen dat ik naar de kamer mocht. Mijn kamergenoot was nog niet terug. Die nacht was de kamer voor mij. Er was een klein lichtje aan. Zoals een nachtlampje voor bange kinderen. Iemand kwam me zeggen dat ik gerust af en toe het natte doekje naast mij mocht nemen. Om mijn lippen nat te maken, en het water op te zuigen. Nooit smaakte water beter. Het was een mooie nacht.

De woorden blijven hangen: As I walked out in the mystic garden / On a hot summer day, a hot summer lawn / Excuse me, ma'am, I beg your pardon / There's no one here, the gardener is gone //Ain't talkin', just walkin' / Up the road, around the bend. / Heart burnin', still yearnin' / In the last outback at the world's end. Soms komen de woorden op het juiste moment naar je toe.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

"
The fire gone out but the light is never dying
Who says I can't get heavenly aid? "

Dag Jan,

De trein had vertraging.
Je weet hoe dat gaat.

Misschien ken je de titel nog wel:
'De trein der traagheid'.

Toen ik deze namiddag aan het lezen was in:
'De glans van oud ijzer' van Cornelis Verhoeven,
toen dacht ik aan jou.

Ik vermoed dat je dit graag zou lezen.
Maar vrees dat je dat niet meer vindt.


Ik wens je een warm huis vanavond.
En morgen ook.