26 februari 2012

Eulalie

Ik zat op de bank te wachten op een trein die misschien wel nooit meer zou komen, zo leek het wel. Ze kwam naast me zitten. Ze leek wat verward en verlegen. Bijna fluisterend vroeg ze of ze wat dichter tegen me aan mocht komen zitten, voor heel even.

‘Ik wil graag heel even dicht bij iemand zitten. Je moet niet bang zijn, ik blijf niet lang. Tot de trein komt.’

Ik zei dat er uiteindelijk altijd wel weer een trein komt, een volgende en een volgende. Je zou dus lang kunnen blijven zitten. Iets als het leven zelf, of zo.

‘Ik zou graag hebben dat je niet naar me kijkt. Gewoon een beetje zitten hier, en niet weglopen. Geen moeilijke vragen waarop ik het antwoord wel nooit zal weten.’

Ik vroeg haar alleen naar haar naam, en die was Eulalie.

‘Het is een naam die heel weinig voorkomt, ik weet het. Maar ik ben er wel blij mee, ondertussen. Al heeft het even geduurd.’

Na elke zin liet ze een lange pauze, zo leek het toch. Misschien wou ik gewoon sneller de volgende horen, ik weet het niet.

‘Weet je, ik was al even naar je aan het kijken. Je hebt iets, al kan ik niet zeggen wat het is. Ik wist alleen zeker dat dit een veilige plek zou zijn.’

Ik bleef zwijgen, en keek nog even om me heen om te zien of ze niet toevallig iemand anders bedoelde.

‘Heb je dat soms ook? Dat het is alsof je onbereikbaar bent voor jezelf. Dat je zou willen dat de dingen zo of zo verlopen, dat je ernaar verlangt, en dat er toch iets anders gebeurt. Dat je lichaam een andere richting uit gaat, of dat de dingen gewoon anders zijn dan je zo hoopte. En dat je dan jezelf van jezelf ziet wegdrijven. En dat je alleen maar kunt toekijken.’

Ze verwachtte denk ik niet dat ik zou antwoorden. Dus ik knikte alleen maar, hopend dat ze die knik zou voelen, zonder te kijken.

‘Op sommige dagen heb ik er niet zoveel last van, en dan voel ik iets van verzoening. Op andere dagen is het dan weer een beetje moeilijk. Alsof ik zo machteloos ben.’

Stilaan begon ik te geloven dat er een diepere zin zit in sommige treinvertragingen. Dat ze er zijn om je iets te laten zien.

‘Gisteren zag ik op de televisie een reportage over een of andere kerk. Het is normaal mijn ding niet, kerken en priesters en geloof en zo, helemaal niet. Maar soms maakt het me bijna een beetje jaloers, al klopt dat woord niet helemaal. In die reportage was een oude priester, en hij leek een beetje te stralen. Hij zei dat als je daar kwam, in die kerk, dat je dan vergiffenis kon krijgen, vergiffenis voor al je zonden. Er is iets met dat woord, vergiffenis. Met het woord zonden kan ik niets, daar krijg ik rillingen van. Maar vergiffenis, dat is iets anders. Het leek me ineens zo’n aantrekkelijke gedachte, dat ik naar die man zou kunnen gaan en vragen dat hij iets van mijn schouders zou nemen, dat hij me zou vergeven.’

Ik moest ineens denken aan een vriendin die me onlangs vroeg of ik de vogels kon horen. Terwijl we daar zaten, waren er vogels, ergens, in de buurt. En heel even was het alsof ik moest bellen, om te zeggen: hoor je de vogels, hoor je ze? Maar ik deed het niet, voelde me een beetje schuldig dat ik was afgeleid.

‘Zou dat kunnen, dat iemand je vergeeft? Niet voor je zonden, maar gewoon voor het leven, of iets in die aard? Het maakt niet zoveel uit.’

Ik besefte dat ik het eigenlijk wel fijn vond, hoe ze naast me zat. Ik wilde graag naar haar kijken, maar deed het niet.

‘Het is een mooie plek om te zijn hier, je bent een goede man. Geloof het niet als iemand iets anders zegt. De rimpels in je hoofd doen me denken aan iemand die ik ook op de televisie zag. Soms zie je iemand, en weet je ineens: ik ken hem of haar, ik weet wat er gebeurt in dat hoofd. Soms is het gemakkelijker bij een ander dan bij jezelf.’

Ik wou bijna iets zeggen. Ze merkte het, en draaide haar hoofd naar me toe. Ik zag haar mooie droeve ogen, diep als een trage rivier. Ze legde haar vinger op mijn lippen. Ik mocht niets zeggen.

‘Jij moet straks je trein nemen, en ik moet weer vertrekken. Zo zijn de dingen, en zo zijn ze goed. Ik kan je stem wel dromen, dat is genoeg. Vanavond moet ik nog even zwerven, voor ik weer thuis zal komen. En dit moment zal in mijn hart blijven.’

Ze kuste me heel voorzichtig op mijn slaap, stond geruisloos op, en vertrok. Ik keek haar na, en zag hoe de trein aan kwam rijden. Het was tijd om te vertrekken.

Geen opmerkingen: