‘Het is goed je te horen.’
‘Ja?’
‘Ja. Alleen je stem al.’
‘Dat zal wel.’
‘Heb je de maan gezien, toen?’
‘Natuurlijk.’
‘Ik moest aan je denken toen.’
‘Waarom?’
‘Vorig jaar, rond deze tijd kwamen we terug met de trein. Het was een mooie en bijzondere dag. En later, toen je al weg was, stond ik door het raam naar de maan te kijken. Dat weet ik nog.’
‘En wat dacht je toen?’
‘Ik was bang. En gelukkig. Een beetje toch. Daarom was ik dus bang.’
‘En denk je dat de maan het gezien heeft?’
‘Ik weet het wel zeker.’
‘En zei de maan iets?’
‘De maan zei dat het niet gemakkelijk zou zijn. En dat ik dat waarschijnlijk al wist. Maar ook dat het juist was. En ik vraag me sindsdien af wat juist betekent, in dit verband.’
‘Goede vraag.’
‘Kun jij ze beantwoorden?’
‘Dat is te moeilijk. Lijkt me een wegloopvraag.’
‘In elk geval, ik moest er weer aan denken met die laatste maan. En ik vroeg me af of jij op dat moment ook naar de maan aan het kijken was.’
‘Waarom belde je dan niet?’
‘Ik weet het niet. Soms ben ik bang van jou.’
‘Van mij?’
‘Ja. Al kan ik niet goed uitleggen waarom. Misschien denk ik altijd dat ik ongelegen kom.’
‘Heb je dat alleen bij mij?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Ik zou het niet erg gevonden hebben die avond. Het is gemakkelijker als jij belt.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Er zijn zoveel dingen die ik niet zeg. Ze blijven door mijn hoofd gaan, en ik hoop dat ze weg zullen gaan. Jij zegt veel meer. Soms hoop ik dat ook.’
‘Is dat niet een beetje flauw eigenlijk.’
‘Ja, natuurlijk. Zo ben ik. Heb je dat nog altijd niet door?’
‘Misschien heb ik alles wel door.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Heb je ook de top 100 van de klassieke muziek gevolgd?’
‘Weer in stukjes, in de auto, en tussen de bezoekjes door.’
‘Ben je dat soms niet beu? Dat heen en weer rennen?’
‘Te moeilijke vraag. Nee, dus.’
‘Heb je mijn boodschap aan de maan gehoord toen?’
‘Ik weet het niet. Ik weet niet of het de jouwe was die ik hoorde.’
‘Waarschijnlijk wel.’
‘Ging het over dat grote huis? Met al die ramen?’
‘Ja.’
‘Het is wel geheimzinnig.’
‘Als er ramen genoeg zijn, waar zouden we ons dan zorgen over maken?’
‘Helpt dat tegen bang zijn?’
‘Laten we dat hopen.’
‘Ik heb het koud. Jij ook?’
‘Nee, het gaat. Met het dekentje.’
‘Ik wou dat ik het warm had.’
‘Ik ook. Ik wou dat jij het warm had.’
27 november 2016
24 november 2016
Ontkreuken
Verlangen naar soepelheid. Ook wel: een slappe vod. Of nog anders: een lijf dat niet in een kramp zit en zich glooiend neer kan leggen als een tedere oceaan.
Verlangen naar. Een gedicht zijn. En aan die woorden genoeg hebben.
Verlangen naar. Naar wat eigenlijk?
Een ingewikkeld woord. (Of had je dat eerder al gezegd? Ongetwijfeld.)
Verlangen naar. Een bericht in een fles.
Of. Iets lekkers in je schoen.
Verlangen naar. Blijven liggen in die zetel. En al die nog resterende afleveringen van die spannende (!) reeks na elkaar uitkijken.
Verlangen naar leegte. Zo ergens in de nacht, en niet die nog opgespaarde dingen.
En ook nog wel chocolade natuurlijk.
(En hoe zit het dan met die fles champagne die jullie nog moeten opdrinken? Om het maar even in de groep te werpen.)
Verlangen naar. Het stukjesschrijvenmoment. Het is niet goed voor de algehele wereldvrede, en je eigen peace of mind natuurlijk ook, als je te lang geen stukjes kunt schrijven. Je moet de woorden in je handen voelen. Je moet af en toe op die plek kunnen zijn, waar de woorden zijn, en waar jij wilt zijn.
Verlangen naar alleen zijn. Soms. Gewoon een beetje ronddwalen in het huis. Niet denken dat je nog iets zou moeten doen. Gewoon een hangoudere zijn in je eigen huis.
Verlangen naar. Een bestemming. En ook uitleggen waar die is.
En ook mooie beelden, met mooie mensen, en mooie kleuren, en mooie woorden, en mooie muziek erbij ook nog. En zelfs mooie geuren. Mooi, dus.
Verlangen naar. De dingen terug op hun plaats krijgen. De rituelen van de dag. Ankerpunten.
Verlangen naar. Een brief die je zou schrijven en die alles zou zeggen.
En ook muziek natuurlijk. Hoe je jezelf uit handen geeft, van het ene naar het andere muziekje. Het maakt je een beetje verlegen. En er is nog zoveel over, zo eindeloos veel over.
Verlangen naar. Kijken naar handen. En zelfs met je ogen dicht weten hoe ze eruit zien.
Of je eigen stem. Die traag en diep gaat neerliggen, ergens in jezelf.
En dat boek natuurlijk. Dat boek dat daar zomaar ligt. Geduldig. En al weet je al dat dat boek je uit elkaar zal scheuren. Je weet het al. Of je het ook in een hoek van de kamer zult gooien, zoals zij deed, dat is nog niet geheel zeker. (Daarvoor ben je net iets te gecontroleerd, misschien wel.)
Verlangen naar. Verlangen.
Of naar het gevoel dat je de dingen ziet. Begrijpt.
Naar een zachtheid. Dat je zo gewoon naast anderen kunt zitten, en dat alles goed is.
Soms ook naar grootse dingen. Zo groot dat ze je doen duizelen. Dromen.
Verlangen naar. Een adem die gelijk loopt met een andere. En dat dat het enige geluid is. (Een mens moet eens wild doen, af en toe.)
Gedachten die door de kosmos worden doorgegeven aan de bestemmeling. De kosmos luistert mee.
Herinneringen aan momenten, in een andere stad. Ze komen dichterbij.
Verlangen naar. Falende woorden, in trage gesprekken, die alle tijd hebben die nodig is.
En al die andere dingen natuurlijk ook. (Sommige niet voor publicatie, waarschijnlijk.)
Verlangen naar. Een gedicht zijn. En aan die woorden genoeg hebben.
Verlangen naar. Naar wat eigenlijk?
Een ingewikkeld woord. (Of had je dat eerder al gezegd? Ongetwijfeld.)
Verlangen naar. Een bericht in een fles.
Of. Iets lekkers in je schoen.
Verlangen naar. Blijven liggen in die zetel. En al die nog resterende afleveringen van die spannende (!) reeks na elkaar uitkijken.
Verlangen naar leegte. Zo ergens in de nacht, en niet die nog opgespaarde dingen.
En ook nog wel chocolade natuurlijk.
(En hoe zit het dan met die fles champagne die jullie nog moeten opdrinken? Om het maar even in de groep te werpen.)
Verlangen naar. Het stukjesschrijvenmoment. Het is niet goed voor de algehele wereldvrede, en je eigen peace of mind natuurlijk ook, als je te lang geen stukjes kunt schrijven. Je moet de woorden in je handen voelen. Je moet af en toe op die plek kunnen zijn, waar de woorden zijn, en waar jij wilt zijn.
Verlangen naar alleen zijn. Soms. Gewoon een beetje ronddwalen in het huis. Niet denken dat je nog iets zou moeten doen. Gewoon een hangoudere zijn in je eigen huis.
Verlangen naar. Een bestemming. En ook uitleggen waar die is.
En ook mooie beelden, met mooie mensen, en mooie kleuren, en mooie woorden, en mooie muziek erbij ook nog. En zelfs mooie geuren. Mooi, dus.
Verlangen naar. De dingen terug op hun plaats krijgen. De rituelen van de dag. Ankerpunten.
Verlangen naar. Een brief die je zou schrijven en die alles zou zeggen.
En ook muziek natuurlijk. Hoe je jezelf uit handen geeft, van het ene naar het andere muziekje. Het maakt je een beetje verlegen. En er is nog zoveel over, zo eindeloos veel over.
Verlangen naar. Kijken naar handen. En zelfs met je ogen dicht weten hoe ze eruit zien.
Of je eigen stem. Die traag en diep gaat neerliggen, ergens in jezelf.
En dat boek natuurlijk. Dat boek dat daar zomaar ligt. Geduldig. En al weet je al dat dat boek je uit elkaar zal scheuren. Je weet het al. Of je het ook in een hoek van de kamer zult gooien, zoals zij deed, dat is nog niet geheel zeker. (Daarvoor ben je net iets te gecontroleerd, misschien wel.)
Verlangen naar. Verlangen.
Of naar het gevoel dat je de dingen ziet. Begrijpt.
Naar een zachtheid. Dat je zo gewoon naast anderen kunt zitten, en dat alles goed is.
Soms ook naar grootse dingen. Zo groot dat ze je doen duizelen. Dromen.
Verlangen naar. Een adem die gelijk loopt met een andere. En dat dat het enige geluid is. (Een mens moet eens wild doen, af en toe.)
Gedachten die door de kosmos worden doorgegeven aan de bestemmeling. De kosmos luistert mee.
Herinneringen aan momenten, in een andere stad. Ze komen dichterbij.
Verlangen naar. Falende woorden, in trage gesprekken, die alle tijd hebben die nodig is.
En al die andere dingen natuurlijk ook. (Sommige niet voor publicatie, waarschijnlijk.)
20 november 2016
Er is ook nog een windje
Bach zou een goed idee zijn, denk je regelmatig in de loop van de week. Alsof er iets moet geheeld worden. Alsof we verloren gelopen zijn, ergens. Alsof we missen. Alsof we weer thuis willen komen.
Het ene moment heel snel werken. Razen door de woorden, die in een geut bij je binnenkomen, die je allemaal voor je ziet, die je onmiddellijk kunt kiezen, in elkaar puzzelen, in de juiste balans zetten, een klein beetje naar hier of naar daar kunt schuiven. Het andere moment voelen hoe de woorden stokken, hoe je niet meteen voorbij een verwarring komt, daar waar je in het modderachtig terrein van je hoofd komt.
Een gesprek met een dierbare vriend. Hij ziet alles, weet alles, zegt het allemaal, zij het voorzichtig. En dan ligt het daar allemaal recht voor je. Al die gedachten en woorden. Hij heeft gelijk, in alles, zoals steeds. Nadien ben je moe.
Je doet je best om iets goed uit te leggen, of om zelf te begrijpen wat je zou willen kunnen uitleggen, of om zelf goed te zien wat je zou willen begrijpen om het te kunnen uitleggen. Het lukt niet echt. Je voelt jezelf falen. Wat ook een deel van de menselijke conditie is natuurlijk. Het maakt je een beetje verdrietig.
Misschien zou je iets aan jezelf willen kunnen veranderen. Misschien niet.
De vergadering. Je ziet de woorden die de mensen zeggen. Je ziet waar ze naartoe gaan, hoe ze zich neerleggen naast elkaar, en over elkaar, en door elkaar. In je hoofd zie je een tekst die netjes een ordelijk rustpunt brengt in het kluwen. Raar, hoe je daar steeds in blijft geloven. En je ziet de tekst ergens in je hoofd, ook al moet die nog gemaakt worden. Netjes, met mooie letters. Ingedikt ook wel, maar er gaat een rust van uit. Als een plek.
Zou je dat kunnen zijn? Een plek die rust kan zijn voor een ander? En ben je dan zelf een tekst? Of toch gewoon blubber? (Of een boom natuurlijk…)
Het uur dat normaal van jou alleen is. Eten maken. De vaste rituelen. (En ja, soms de vaste recepten voor die dag.) De dingen in hun volgorde. De afwas. Alles weer een beetje netjes maken, alsof het klopt. En net dan is er nog een extra afspraak. Ze is interessant en nuttig. Maar zoveel uur later, midden in de nacht, moet je nog iets inhalen.
Tijdens een gesprek. Je concentreert je heel erg. Probeert de rol te zijn die op dat moment de jouwe is. Nauwkeurig. Naar het einde van het gesprek verschuiven de rollen een beetje, duwt iets je in een wat andere plek. Je vindt het niet gemakkelijk.
Een dag om wat in te halen. En ook een suboptimale buikdag. (Zoals je had verwacht.) Je vertrekt dus al maar wat eerder die avond van die speciale samenkomst. En je neemt je buik mee op weg naar huis.
Toestand. Maar je denkt eraan dat je je mooie jasje aan moet trekken als de televisiecamera in je woonkamer staat. De mevrouw naast de camera zegt – naast andere dingen – ook dat er veel groen is in je huis en dat het boek dat je aan het lezen bent heel goed is.
En die avond ook nog een late vergadering. En een nacht in vele etappes.
Nog een beetje rammelend in de ochtend. De dag trekt zich op gang.
Het vaste ritueel in de winkel. Je vraagt aan de mevrouw om ongeveer een halve kilo kaas. Waarna zij altijd op een blokje van 600 gram uitkomt. De schatting wordt dit keer in cocreatie uitgevoerd, en jullie eindigen op 506 gram. Het komt nog goed met de wereld, ongetwijfeld.
Straatactie. Iets in je hoofd is zacht. Een beetje onverwacht misschien. Of begin je iets te leren?
Je zit aan de tafel voor het panelgesprek. (Met ook het jasje.) Je doet je best om het interessant te maken. Iemand die je dierbaar is zegt je later dat je soms echt wel te ernstig kijkt. (Hoe komt het dat je dat nog nooit eerder hebt gehoord? Of bijna nooit? Of vaak?)
(Nadien, op weg naar huis. Iets als: wat je een leven geleden soms heel stiekem hoopte, dat het ooit zou komen, ooit als je heel oud zou zijn, iets een heel klein beetje, dat dat er al een heel heel klein beetje was, af en toe, sommige momenten. Niet alles is falen.)
En tussendoor denken aan Bach. En missen.
Later die avond. Ontheemd. En je zou willen. Het blijft in de modder voor de woorden. Je kijkt naar je handen. En je denkt aan iets. Even verloren. En je doet het toch maar.
Een mooie stem.
Met zachte tranen geef je je aan de nacht. Je bent weer thuis.
Het ene moment heel snel werken. Razen door de woorden, die in een geut bij je binnenkomen, die je allemaal voor je ziet, die je onmiddellijk kunt kiezen, in elkaar puzzelen, in de juiste balans zetten, een klein beetje naar hier of naar daar kunt schuiven. Het andere moment voelen hoe de woorden stokken, hoe je niet meteen voorbij een verwarring komt, daar waar je in het modderachtig terrein van je hoofd komt.
Een gesprek met een dierbare vriend. Hij ziet alles, weet alles, zegt het allemaal, zij het voorzichtig. En dan ligt het daar allemaal recht voor je. Al die gedachten en woorden. Hij heeft gelijk, in alles, zoals steeds. Nadien ben je moe.
Je doet je best om iets goed uit te leggen, of om zelf te begrijpen wat je zou willen kunnen uitleggen, of om zelf goed te zien wat je zou willen begrijpen om het te kunnen uitleggen. Het lukt niet echt. Je voelt jezelf falen. Wat ook een deel van de menselijke conditie is natuurlijk. Het maakt je een beetje verdrietig.
Misschien zou je iets aan jezelf willen kunnen veranderen. Misschien niet.
De vergadering. Je ziet de woorden die de mensen zeggen. Je ziet waar ze naartoe gaan, hoe ze zich neerleggen naast elkaar, en over elkaar, en door elkaar. In je hoofd zie je een tekst die netjes een ordelijk rustpunt brengt in het kluwen. Raar, hoe je daar steeds in blijft geloven. En je ziet de tekst ergens in je hoofd, ook al moet die nog gemaakt worden. Netjes, met mooie letters. Ingedikt ook wel, maar er gaat een rust van uit. Als een plek.
Zou je dat kunnen zijn? Een plek die rust kan zijn voor een ander? En ben je dan zelf een tekst? Of toch gewoon blubber? (Of een boom natuurlijk…)
Het uur dat normaal van jou alleen is. Eten maken. De vaste rituelen. (En ja, soms de vaste recepten voor die dag.) De dingen in hun volgorde. De afwas. Alles weer een beetje netjes maken, alsof het klopt. En net dan is er nog een extra afspraak. Ze is interessant en nuttig. Maar zoveel uur later, midden in de nacht, moet je nog iets inhalen.
Tijdens een gesprek. Je concentreert je heel erg. Probeert de rol te zijn die op dat moment de jouwe is. Nauwkeurig. Naar het einde van het gesprek verschuiven de rollen een beetje, duwt iets je in een wat andere plek. Je vindt het niet gemakkelijk.
Een dag om wat in te halen. En ook een suboptimale buikdag. (Zoals je had verwacht.) Je vertrekt dus al maar wat eerder die avond van die speciale samenkomst. En je neemt je buik mee op weg naar huis.
Toestand. Maar je denkt eraan dat je je mooie jasje aan moet trekken als de televisiecamera in je woonkamer staat. De mevrouw naast de camera zegt – naast andere dingen – ook dat er veel groen is in je huis en dat het boek dat je aan het lezen bent heel goed is.
En die avond ook nog een late vergadering. En een nacht in vele etappes.
Nog een beetje rammelend in de ochtend. De dag trekt zich op gang.
Het vaste ritueel in de winkel. Je vraagt aan de mevrouw om ongeveer een halve kilo kaas. Waarna zij altijd op een blokje van 600 gram uitkomt. De schatting wordt dit keer in cocreatie uitgevoerd, en jullie eindigen op 506 gram. Het komt nog goed met de wereld, ongetwijfeld.
Straatactie. Iets in je hoofd is zacht. Een beetje onverwacht misschien. Of begin je iets te leren?
Je zit aan de tafel voor het panelgesprek. (Met ook het jasje.) Je doet je best om het interessant te maken. Iemand die je dierbaar is zegt je later dat je soms echt wel te ernstig kijkt. (Hoe komt het dat je dat nog nooit eerder hebt gehoord? Of bijna nooit? Of vaak?)
(Nadien, op weg naar huis. Iets als: wat je een leven geleden soms heel stiekem hoopte, dat het ooit zou komen, ooit als je heel oud zou zijn, iets een heel klein beetje, dat dat er al een heel heel klein beetje was, af en toe, sommige momenten. Niet alles is falen.)
En tussendoor denken aan Bach. En missen.
Later die avond. Ontheemd. En je zou willen. Het blijft in de modder voor de woorden. Je kijkt naar je handen. En je denkt aan iets. Even verloren. En je doet het toch maar.
Een mooie stem.
Met zachte tranen geef je je aan de nacht. Je bent weer thuis.
14 november 2016
The Schooldays of Jesus
Waar gaat dit boek eigenlijk over? Goede vraag. Waar gaat dit boek naartoe? Betere vraag. Het boek is onderweg. Misschien is het het verhaal van een bijzonder jongetje dat groot wordt. Of misschien was het dat altijd al, en moet het wachten tot het als groot wordt gezien. Misschien is het het verhaal van een volwassen man, een soort zelfgekozen vader, die groot wordt. Misschien kun je gewoon naar het verhaal kijken, en dan kom je terecht in een merkwaardig, bijna kaal landschap. Met personages die een beetje om hun eigen as tollen, elkaar niet echt bereiken. Met situaties die vaak lichtjes absurd en grappig zijn. Of misschien kun je zien hoe dit verhaal beweegt in een netwerk van filosofische vragen en literaire en Bijbelse verwijzingen, in eindeloze spiegelingen die je toch ontsnappen. Het landschap dat dit boek is, voelt aan als een beetje kaaltjes. Het tocht op veel plaatsen. Maar je kunt wel overal blijven staan om te kijken wat er gebeurt. En je ziet mensen en plekken die daar geworpen zijn, hun geschiedenissen zie je niet meteen. Het boek voelt uiteindelijk meer aan als een tocht dan als een verhaal over een tocht.
Het boek is The Schooldays of Jesus (vertaald als De schooljaren van Jezus). Het is het vervolg op The Childhood of Jesus, dat je best wel moet gelezen hebben om dit boek te kunnen volgen. En het valt te verwachten dat er nog minstens een derde boek komt.
In het vorige boek kwamen een man, Simón, en een jongen, Davíd, aan in een vreemd land. Simón ontfermt zich over Davíd. Hij zoekt ook een vrouw die volgens hem de moeder zou kunnen zijn van de jongen, en dat is Inés. De man en de jongen waren over het water gekomen, hun herinneringen achterlatend. Ze worden een merkwaardig soort uit het niets samengesteld gezin, een beetje zoals Jozef en Maria en Jezus dat waren. De kleine jongen was een beetje raar. Mogelijk te omschrijven als: verwend, mogelijk een beetje autistisch, hoogbegaafd, dwingend, betweter, onaangepast, dromer, … In elk geval, in het stadje waar ze woonden, klikte het niet echt met de jongen en het schoolsysteem. Ze vluchten weg, en komen terecht in Estrella. Ze vluchten weg van een stad met allerlei voorzieningen, een systeem van georganiseerde barmhartigheid. In de nieuwe stad zijn ze in zekere zin illegaal. En met de aangekondigde volkstelling moeten ze proberen om onder de radar te blijven.
Ze zoeken een plek. Ze krijgen hulp van drie zusters, persoonlijke barmhartigheid. Ze moeten beslissingen nemen over de school van de jongen. Hij wil niet in een gewone school, hij zegt dat hij alles al kan. Inés wil wel dat hij alles leert. Simón probeert een soort middenweg te zoeken, vanuit een vorm van rationaliteit of nuchterheid. Hij probeert het goede te doen, maar voelt zich ook wat machteloos tegenover de jongen en in een aantal opzichten ondergeschikt aan Inés, als het over opvoeding gaat.
De jongen komt terecht in een speciale academie van de dans. Het koppel dat de academie leidt, houdt er een heel eigen pedagogische opvatting op na. Ze geloven niet in het klassieke leren, via woorden en rekensommen. Via het lichamelijke, via de dans, kun je op het spoor komen van waarheden, van diepe herinneringen. Een dans zou ook een veruitwendiging zijn van een kosmisch getal. Símon en Inés vinden het maar niets, maar de jongen voelt zich er blijkbaar helemaal thuis. Hij wordt minder onhandelbaar.
De hele tijd blijft de jongen wel vragen stellen, eindeloos veel vragen. Simón heeft van zichzelf het gevoel dat hij de jongen niet echt kan begrijpen. Hij aanvaardt de dingen zoals ze zich voordoen, ook de scheiding van Inés, hoewel ze niet echt een koppel waren natuurlijk. Maar eigenlijk vormen de man en de jongen toch de spil van het verhaal. Simón staat voor een soort rationaliteit en nuchterheid. De gesprekken met de jongen verlopen vaak erg hoekig. De jongen geeft de indruk al heel veel te weten (maar waar heeft hij dat alles geleerd?). Tegelijk is het ook een jongen, die veel dingen nog niet begrijpt en zich soms vooral laat leiden door de letterlijke betekenis van woorden. Hij heeft een obsessie voor het idee van het terug uit de dood halen van wezens.
Een centraal motief is dat van de passie. Voortgedreven worden door passie, door sterke emoties. Een lichamelijke manier om wijsheid aan te raken. Het staat tegenover het meer rationele, het morele, het ‘dat wat hoort’.
In het stadje waar nooit iets gebeurde, vindt dan een passionele misdaad plaats. De man die de moord pleegde wil zelf op een ultieme manier boete doen voor zijn daad. De rechtbank wil nog allerlei overwegingen een kans geven, maar dat wil de man niet. Het hele verhaal door, ook na het vonnis, is die man, Dmitri, als een soort kwelgeest voor Simón. Hij confronteert hem met allerlei uitdagende vragen. In al zijn aardsheid is die man een soort leermeester voor de jonge Davíd.
Simón, de man die vanuit het hoofd leeft, het goede probeert te doen, maar zich machteloos voelt tegenover de jongen die hij absoluut ook wil beschermen en veilig groot wil laten worden, lijkt te merken dat hij vastgelopen is in zichzelf. In het slotdeel van het boek kiest hij voor een soort catharsis, waarin hij de wereld van het meetbare lijkt te verwerpen en de waarheid van de dans opzoekt.
Je zou eindeloos veel kunnen vertellen over alle lijnen die samenkomen in dit boek. Allerlei verwijzingen naar filosofie en literatuur, en natuurlijk ook naar het verhaal van Jezus. Spelletjes met namen. Als je stukken gaat herlezen, merk je hoe ingenieus het allemaal in elkaar zit. Maar dat kluwen is toch meer een bedding dan een scherm dat tussen jou als lezer en het verhaal gaat staan. Als je probeert het boek als één grote allegorie te begrijpen, loop je verloren. Het is nooit eenduidig. Als je alleen maar wilt begrijpen, ga je een beetje verkrampt lezen. En eigenlijk is het veel boeiender om je gewoon mee te laten drijven met het boek. Het proza van Coetzee heeft de reputatie om bijna schraal te zijn. Een wellustige stroom van woorden, met ornamenten en reeksen beelden, zul je niet vinden. Maar als je in het universum van dit boek stapt, kun je toch niet ophouden met lezen. Heel vaak is het – zij het op onderkoelde of licht absurde wijze – erg grappig. En hoewel je regelmatig merkt dat er een verwijzing is naar iets buiten het boek, verhindert je dat helemaal niet om te voelen hoe de personages bijna als eilanden, die zichzelf niet kunnen kennen, niet meer weten waar hun herinneringen zijn, bewegen in een al even ongrijpbare wereld.
The Schooldays of Jesus is een fascinerend boek. Net als bij het vorige besef je pas na een tijd hoezeer het onder je huid is gekropen. Hoewel het verhaal zich afspeelt in wat een schrale wereld lijkt, ontdaan van elk overtollig element, is het alsof je toch heel erg veel dingen in je hoofd begint te zien. Het boek voelt aan als een tocht, als een verhulde worsteling met existentiële vragen. Het klinkt misschien onnozel, maar je hebt geen idee waar de schrijver Coetzee eigenlijk is. Het zou een man kunnen zijn die ook ergens in Estrella rondloopt, schichtig. Nergens heb je het gevoel dat hij als een soort instantie ergens buiten het boek ‘iets’ wil uitleggen of laten zien, integendeel. Soms doet zijn onzichtbaarheid bijna een beetje pijn. Maar dat wat ontheemd gevoel hoort dan weer net heel erg bij zijn boeken.
Maar, dus, ten slotte: waar gaat dit boek eigenlijk over? Goede vraag.
13 november 2016
Wachten op het boek
Het boek is uit. Je hebt het geweldig graag gelezen. En het laat je in verwarring achter. Wat heb je eigenlijk gelezen? Het moet nog inzinken, of zo. Ergens naartoe, naar een of andere laag in jezelf. Voor je er iets over zou kunnen schrijven. Je leest enkele andere besprekingen, als om enkele deuren in je hoofd open te zetten. Het duizelt een beetje. Je zult moeten wachten. Tot je iets ziet in je hoofd, voor je er iets over kunt schrijven.
Misschien is het ook wel met andere dingen zo?
Dat je pas na een tijd een klein beetje weet wat iets betekent, of wat iets betekent voor jou. En dan nog.
Met zo’n stukje komt het inzicht soms pas tijdens het schrijven. Of hoogstens het vermoeden van een inzicht.
Zo is het ook met andere dingen. Dat je soms pas enigszins ziet wat er in je hoofd is door het vertellen.
Dat is merkwaardig, en mooi.
Prewoordelijke inzichten. Moeras. Waaruit prewoordelijke inzichten zouden kunnen komen. Nog ronddolend.
En dan, door ze uit handen te geven aan woorden, lijken ze een beetje op te lichten.
Waren ze er dan nog niet? Of wachtten ze gewoon?
Wachten klinkt beter.
Stel dat iemand je vraagt waarom je iemand graag ziet.
Is het er dan al? Maar enkel nog niet verwoord? Of is het er nog niet, zo lang het nog niet voorbij de woordgrens is? Of verdwijnt het zelfs, in het woord?
(Je dacht het nog, eerder die dag. Kijken in je hoofd naar iets wat daar is. Duidelijk aanwezig, maar misschien nog in de moerasfase. Of de cactusfase, al naargelang. Eventueel zelfs de fase van het zwarte gat. Kijken in je hoofd, en dat alles zien. En dan tegen jezelf zeggen dat je er woorden voor zou moeten zoeken. Wat nog verspreid en amorf is, zou dan in een rijtje komen te staan, in een volgorde, als in een soort verhaal, uiteindelijk. En daarbij beseffen dat het uitspreken van die woorden het opnieuw zou veranderen. Dat je tijdens het uitspreken, tijdens het horen van de woorden die je uitspreekt, beseft hoe ze klinken, en voelt of ze benaderen wat nog niet benoemd werd. En soms, tijdens het uitspreken, besef je dat je jezelf iets wilde doen geloven, dat je zelf iets niet wilde zien. Alsof de woorden zwaartekracht nodig hebben om te weten of ze overeind blijven of niet.)
Hoe dat zit met de liefde?
Nog moeilijker dan iets zeggen over een boek.
Toch merkwaardig dat er ook iets lijkt te bestaan als een interne zwaartekracht. Je leest een boek. Er is een onmiddellijke sensatie, tijdens het lezen. Je kunt het gevoel hebben dat je het nog niet ziet, vermoedend dat er veel te zien zou moeten zijn. En dat je pas later beseft dat de woorden, de zinnen, de beelden uit dat boek langzaam door je hoofd naar binnen moeten sijpelen. Dat ze nog verder werken, dat ze nog met elkaar aan de slag gaan, elkaar opzoeken.
Sommige woorden hebben de neiging van elkaar weg te lopen. Ze duwen elkaar weg. Terwijl ze eigenlijk bij elkaar horen, elkaar op willen zoeken, maar dat alleen niet aan zichzelf willen toegeven.
Wachten dus.
Misschien komt het dan wel.
Misschien ook niet.
12 november 2016
Manieren van zitten
Zoeken waar het kantelpunt in je lichaam is.
Je hoofd even in je handen laten zakken. Je rug voelen trekken.
Op het puntje van je stoel gaan zitten. Zoals je grootmoeder deed.
Kijken naar de rij met rolstoelen. Denken aan iemand, en hoe ze beweegt.
Je afvragen hoe het zou zijn, als al die stukken van je lichaam zacht en soepel zouden zijn. Zonder pijn. In een volgend leven. Of daarna.
De tafel bij het ontbijt. Je schuin opzij uitrekken. Om ook de krant helemaal te kunnen lezen.
Een beetje achterover leunen. In die stoel die net een beetje te klein is.
Allerlei knokels uit je lijf voelen. Hoe ze wegen.
De stoel in de hoek. Daar waar het veilig is. En het lezen.
Zitliggen. Ergens tussenin. Proberen niet in slaap te vallen.
Al meteen weten dat die stoel te klein is.
Voorover buigen. Om beter te kunnen kijken naar de vrouw die danst. En de muziek anders te horen.
Opzij willen leunen, in de bioscoop. Het niet doen.
Met je knieën tegen de achterkant van de zetel voor je in de trein. Zo even onbeweeglijk blijven zitten.
Bij de moeilijke vraag tijdens het gesprek. Bewegen op je stoel. Een beetje achteruit gaan, terwijl je vooruit zou willen.
Het zitvlak van de stoel voorover laten kantelen. Iets voelen tintelen in je nek.
Tegen het aanrecht leunen. Het voorgeborchte van het zitten.
Op de rand van de bank. De volgorde van de nummers op de plaat proberen te lezen.
Eten bij de televisie. Met dat ene been zo.
Moe zijn. Je lichaam voelen verstijven.
Je buik horen. Hopen dat anderen dat niet doen.
Op de hoge kruk, met je voeten op het steuntje. Een sms schrijven. Heel veel dingen willen zeggen. Het toch maar niet doen.
Naar je handen kijken. Je de handen herinneren. Opgelucht.
Je afvragen of ze wel genoeg gegeten heeft. Naar het glas wijn kijken.
Mee lezen in het schriftje. Het grote kleine meisje legt je uit dat ze een boek aan het schrijven is. Het maakt je heel gelukkig.
Stukken taart doorgeven.
Bij de rit terug lijk je veel sneller te kunnen fietsen. Het zit ook beter. Zal wel aan de wind liggen, denk je.
De huid boven je ogen aanraken. En iets beseffen.
Draaien met onderdelen. En dingen horen kraken.
Je zit hoog in de bus. Het landschap wordt er niet minder lelijk door.
Weg willen. Het nog niet doen.
Zo willen kunnen zitten dat je de stroom voelt.
Zo willen kunnen zitten dat de tintels het overnemen.
Je het verlangen herinneren.
Je hoofd even in je handen laten zakken. Je rug voelen trekken.
Op het puntje van je stoel gaan zitten. Zoals je grootmoeder deed.
Kijken naar de rij met rolstoelen. Denken aan iemand, en hoe ze beweegt.
Je afvragen hoe het zou zijn, als al die stukken van je lichaam zacht en soepel zouden zijn. Zonder pijn. In een volgend leven. Of daarna.
De tafel bij het ontbijt. Je schuin opzij uitrekken. Om ook de krant helemaal te kunnen lezen.
Een beetje achterover leunen. In die stoel die net een beetje te klein is.
Allerlei knokels uit je lijf voelen. Hoe ze wegen.
De stoel in de hoek. Daar waar het veilig is. En het lezen.
Zitliggen. Ergens tussenin. Proberen niet in slaap te vallen.
Al meteen weten dat die stoel te klein is.
Voorover buigen. Om beter te kunnen kijken naar de vrouw die danst. En de muziek anders te horen.
Opzij willen leunen, in de bioscoop. Het niet doen.
Met je knieën tegen de achterkant van de zetel voor je in de trein. Zo even onbeweeglijk blijven zitten.
Bij de moeilijke vraag tijdens het gesprek. Bewegen op je stoel. Een beetje achteruit gaan, terwijl je vooruit zou willen.
Het zitvlak van de stoel voorover laten kantelen. Iets voelen tintelen in je nek.
Tegen het aanrecht leunen. Het voorgeborchte van het zitten.
Op de rand van de bank. De volgorde van de nummers op de plaat proberen te lezen.
Eten bij de televisie. Met dat ene been zo.
Moe zijn. Je lichaam voelen verstijven.
Je buik horen. Hopen dat anderen dat niet doen.
Op de hoge kruk, met je voeten op het steuntje. Een sms schrijven. Heel veel dingen willen zeggen. Het toch maar niet doen.
Naar je handen kijken. Je de handen herinneren. Opgelucht.
Je afvragen of ze wel genoeg gegeten heeft. Naar het glas wijn kijken.
Mee lezen in het schriftje. Het grote kleine meisje legt je uit dat ze een boek aan het schrijven is. Het maakt je heel gelukkig.
Stukken taart doorgeven.
Bij de rit terug lijk je veel sneller te kunnen fietsen. Het zit ook beter. Zal wel aan de wind liggen, denk je.
De huid boven je ogen aanraken. En iets beseffen.
Draaien met onderdelen. En dingen horen kraken.
Je zit hoog in de bus. Het landschap wordt er niet minder lelijk door.
Weg willen. Het nog niet doen.
Zo willen kunnen zitten dat je de stroom voelt.
Zo willen kunnen zitten dat de tintels het overnemen.
Je het verlangen herinneren.
11 november 2016
It's Alright, Ma
Wachten aan de deur. De dansvoorstelling zal straks beginnen.
Zodra de deur open gaat, beginnen mensen langs allerlei kanten te bewegen. Wat een mooier woord is dan proberen voor te schuiven.
Het apparaat herkent het tekentje op je ticket niet helemaal goed, maar je mag toch binnen van de mevrouw.
De vrouw die zo gaat dansen staat daar nog rustig opzij, naast de man die platen zal draaien. Ze gaat dansen op muziek van Dylan. Je bent een beetje zenuwachtig.
Het is altijd zo, bij een voorstelling of optreden. Het is alsof je uit je hoofd moet bewegen, tot je alleen nog maar daar bent, in de muziek, of in de beweging. Je weet nooit zeker of het zal lukken, en hoe snel. Je hebt geleerd erop te vertrouwen dat je je, alleszins hier, toch een beetje uit handen kunt geven.
(Beelden en woorden uit een bijzonder gesprek gaan nog heen en weer door je hoofd. Ze weten nog niet waar ze moeten gaan liggen.)
Het begint.
Het is raar, hoe de muziek je meteen overweldigt. Je kent al die nummers, kunt hele zinnen of strofen zo meezeggen of –zingen. En toch. Ze is zo heftig aanwezig.
Je hebt zijn muziek altijd heel woordelijk aangevoeld. En de nummers in zijn woorden zijn steeds geschreven in zwarte inkt. Geen pastelkleuren of mistigheid, waar de dingen in elkaar vloeien. In hun vorm meer mannelijk dan vrouwelijk. Woorden zijn op zich van graniet gemaakt. Het is, nog steeds, zo alsof je woorden kunt aanraken, kunt voelen in je lichaam. Het is niet eenvoudig ze te hanteren. In hun materialiteit zijn ze hard, maar als je ze naast elkaar schikt, kunnen ze zachte dingen doen, heel zachte dingen. De woorden in zijn nummers, eindeloos veel woorden, in wonderlijke stromen, ze zijn hard.
En dans. Het is een medium dat je heel erg fascineert. Onder meer net omdat het niet op de plek is waar de woorden zijn. De bewegingen zijn als water. Misschien net omgekeerd als bij woorden. In hun vloeibaarheid en onvatbaarheid en zachtheid kunnen ze ook harde dingen doen. Ze zijn als de zee, als je de bewegingen in je handen probeert te houden, sijpelen ze weg tussen je vingers.
Zijn muziek is erg aanwezig, zij neemt haar ruimte stap voor stap in. Wat ze net niet doet, is zijn muziek weerspiegelen of uitbeelden. Ze volgt meestal net niet de ritmes uit de nummers. Het is alsof ze dat deconstrueert wat je zou verwachten als het spiegelbeeld van de muziek. Haar bewegingen zijn een complement. En langzaam maar zeker begin je het te zien, hoe de twee talen naast elkaar bewegen, en hoe je kunt verdwijnen in haar taal, in haar lichaam, in haar zee.
En je voelt de weerstanden in je lichaam. Je moet voorbij de woorden. In het begin is het alsof je alleen die woordelijke muziek hoort, als een glazen plaat tussen jou en die vrouw daar. (Je ziet iets van jezelf.)
(En het gesprek gaat nog door je lichaam, tegelijkertijd. Je zou haar iets willen zeggen. Je zou haar willen laten zien wat jij ziet nu. Ook jij voelt je klein. Misschien moet je een brief schrijven, denk je. Tegelijk wil je die woorden, die in die brief zouden komen, nu niet voelen. Ze mogen straks komen, maar nu niet.)
Ongemerkt ben je voorbij die weerstanden gegaan. Het is alsof je jezelf breder voelt, alsof er meer ruimte is, waardoor de muziek en de woorden de bewegingen van de dans niet meer kunnen overvleugelen, integendeel zelfs.
De eindeloos draaiende beweging. Bij een hard nummer, dat zo lineair lijkt, zo desolaat. En het draaien wordt als een ritueel, een verdwijnen in cirkels.
(Je denkt: ik zou haar iets willen zeggen.)
It’s Alright, Ma. Het is al een hele tijd geleden dat je dat nummer nog hoorde. Het slaat je plat, als een mitrailleur. Dit is gevaarlijke muziek. (Even een herinnering aan zoveel jaar geleden, toen dat nummer door je hoofd ratelde en je bijna over een rand duwde.) En tegelijk zie en voel je de bewegingen van de vrouw die daar staat te dansen. Ze is gekleed in zwart en wit, maar haar bewegingen lijken in kleur te zijn. Ze maakt het hier en nu aanraakbaar. Al weet je zelf niet wat die gedachte zou willen zeggen.
Die kleine momentjes tussen de nummers door, waarin ze even als uit haar rol stapt, en toch ook niet.
De zwarte broek is uit ondertussen. Haar lichaam, in haar leeftijd, beweegt in de zwaartekracht. Heel aards, en wonderlijk soepel.
Trage bewegingen terwijl ze op de grond ligt, met een lamp die rond haar heen beweegt. Sad-eyed lady. De muziek is dienstbaar geworden aan de bewegingen. Zij heeft de ruimte ingenomen. Hij kijkt toe, in zijn onzichtbaarheid.
Bij het laatste nummer maakt ze bewegingen die overeenkomen met de woorden, af en toe. Ze blijft in het ritme. Het verrast bijna. Voelt als een soort gunst.
Ze lijkt zo opgelucht daarna.
Je voelt je dankbaar. En nog steeds klein.
Je loopt de trap weer op met de Visions of Johanna.
Weer buiten denk je dat de woorden weer zouden kunnen komen. En dat gebeurt.
Moe kom je later thuis, na een intense dag.
Ergens diep in de nacht schiet je wakker, na een merkwaardige droom. Alle beelden van de dag moeten door je heen sijpelen, voor je verder kunt in de nacht.
Zodra de deur open gaat, beginnen mensen langs allerlei kanten te bewegen. Wat een mooier woord is dan proberen voor te schuiven.
Het apparaat herkent het tekentje op je ticket niet helemaal goed, maar je mag toch binnen van de mevrouw.
De vrouw die zo gaat dansen staat daar nog rustig opzij, naast de man die platen zal draaien. Ze gaat dansen op muziek van Dylan. Je bent een beetje zenuwachtig.
Het is altijd zo, bij een voorstelling of optreden. Het is alsof je uit je hoofd moet bewegen, tot je alleen nog maar daar bent, in de muziek, of in de beweging. Je weet nooit zeker of het zal lukken, en hoe snel. Je hebt geleerd erop te vertrouwen dat je je, alleszins hier, toch een beetje uit handen kunt geven.
(Beelden en woorden uit een bijzonder gesprek gaan nog heen en weer door je hoofd. Ze weten nog niet waar ze moeten gaan liggen.)
Het begint.
Het is raar, hoe de muziek je meteen overweldigt. Je kent al die nummers, kunt hele zinnen of strofen zo meezeggen of –zingen. En toch. Ze is zo heftig aanwezig.
Je hebt zijn muziek altijd heel woordelijk aangevoeld. En de nummers in zijn woorden zijn steeds geschreven in zwarte inkt. Geen pastelkleuren of mistigheid, waar de dingen in elkaar vloeien. In hun vorm meer mannelijk dan vrouwelijk. Woorden zijn op zich van graniet gemaakt. Het is, nog steeds, zo alsof je woorden kunt aanraken, kunt voelen in je lichaam. Het is niet eenvoudig ze te hanteren. In hun materialiteit zijn ze hard, maar als je ze naast elkaar schikt, kunnen ze zachte dingen doen, heel zachte dingen. De woorden in zijn nummers, eindeloos veel woorden, in wonderlijke stromen, ze zijn hard.
En dans. Het is een medium dat je heel erg fascineert. Onder meer net omdat het niet op de plek is waar de woorden zijn. De bewegingen zijn als water. Misschien net omgekeerd als bij woorden. In hun vloeibaarheid en onvatbaarheid en zachtheid kunnen ze ook harde dingen doen. Ze zijn als de zee, als je de bewegingen in je handen probeert te houden, sijpelen ze weg tussen je vingers.
Zijn muziek is erg aanwezig, zij neemt haar ruimte stap voor stap in. Wat ze net niet doet, is zijn muziek weerspiegelen of uitbeelden. Ze volgt meestal net niet de ritmes uit de nummers. Het is alsof ze dat deconstrueert wat je zou verwachten als het spiegelbeeld van de muziek. Haar bewegingen zijn een complement. En langzaam maar zeker begin je het te zien, hoe de twee talen naast elkaar bewegen, en hoe je kunt verdwijnen in haar taal, in haar lichaam, in haar zee.
En je voelt de weerstanden in je lichaam. Je moet voorbij de woorden. In het begin is het alsof je alleen die woordelijke muziek hoort, als een glazen plaat tussen jou en die vrouw daar. (Je ziet iets van jezelf.)
(En het gesprek gaat nog door je lichaam, tegelijkertijd. Je zou haar iets willen zeggen. Je zou haar willen laten zien wat jij ziet nu. Ook jij voelt je klein. Misschien moet je een brief schrijven, denk je. Tegelijk wil je die woorden, die in die brief zouden komen, nu niet voelen. Ze mogen straks komen, maar nu niet.)
Ongemerkt ben je voorbij die weerstanden gegaan. Het is alsof je jezelf breder voelt, alsof er meer ruimte is, waardoor de muziek en de woorden de bewegingen van de dans niet meer kunnen overvleugelen, integendeel zelfs.
De eindeloos draaiende beweging. Bij een hard nummer, dat zo lineair lijkt, zo desolaat. En het draaien wordt als een ritueel, een verdwijnen in cirkels.
(Je denkt: ik zou haar iets willen zeggen.)
It’s Alright, Ma. Het is al een hele tijd geleden dat je dat nummer nog hoorde. Het slaat je plat, als een mitrailleur. Dit is gevaarlijke muziek. (Even een herinnering aan zoveel jaar geleden, toen dat nummer door je hoofd ratelde en je bijna over een rand duwde.) En tegelijk zie en voel je de bewegingen van de vrouw die daar staat te dansen. Ze is gekleed in zwart en wit, maar haar bewegingen lijken in kleur te zijn. Ze maakt het hier en nu aanraakbaar. Al weet je zelf niet wat die gedachte zou willen zeggen.
Die kleine momentjes tussen de nummers door, waarin ze even als uit haar rol stapt, en toch ook niet.
De zwarte broek is uit ondertussen. Haar lichaam, in haar leeftijd, beweegt in de zwaartekracht. Heel aards, en wonderlijk soepel.
Trage bewegingen terwijl ze op de grond ligt, met een lamp die rond haar heen beweegt. Sad-eyed lady. De muziek is dienstbaar geworden aan de bewegingen. Zij heeft de ruimte ingenomen. Hij kijkt toe, in zijn onzichtbaarheid.
Bij het laatste nummer maakt ze bewegingen die overeenkomen met de woorden, af en toe. Ze blijft in het ritme. Het verrast bijna. Voelt als een soort gunst.
Ze lijkt zo opgelucht daarna.
Je voelt je dankbaar. En nog steeds klein.
Je loopt de trap weer op met de Visions of Johanna.
Weer buiten denk je dat de woorden weer zouden kunnen komen. En dat gebeurt.
Moe kom je later thuis, na een intense dag.
Ergens diep in de nacht schiet je wakker, na een merkwaardige droom. Alle beelden van de dag moeten door je heen sijpelen, voor je verder kunt in de nacht.
06 november 2016
En zo
Zo van die dingen.
Eerder. Je ziet iemand tegenover je. Een boek. Hij plooit het open. Het wil niet open blijven liggen. Hij gaat met zijn vinger door de plooi, gevolgd door het nog verder open plooien van het boek. Om de rug te breken. Waarna het boek wel open blijft liggen. Alsof iemand met een botte priem door je hart steekt… Belangrijke dingen dienen met zachtheid te gebeuren.
Het is stil in huis. Je leest in het nog verse boek. Aan de rug zal niets gebeuren. Ruggen verlangen naar zachtheid.
Soms sta je op om aan de boeken te voelen. Daar op het tafeltje.
Even sta je op voor de muziek. Gisteren ijlt nog na. Welke zou je kiezen. Je haalt de muziek voorzichtig uit de doosjes, legt ze voorzichtig in het apparaat. Dan klinkt het beter. Denk je.
Eerder. Die twee mensen naast elkaar in de metro. Ze zijn samen, hoewel uit alles lijkt te spreken dat dat niet zo is. Hoe ze, zo dicht bij elkaar, toch uit elkaars sfeer proberen te blijven. Hoe ze iets tegen elkaar zeggen zonder elkaar aan te kijken. Hoe die vrouw zichzelf aanraakt, aan haar arm, als om iets te voelen. De korte rit duurt heel lang.
Er zweven zinnen door het huis. Ze zouden kunnen gezegd worden.
Alsof er iets verloren zou gaan, als ze ongezegd blijven.
Soms sta je voor het raam naar de herfst te kijken. Soms ben je verbaasd dat die hele glazen wand inderdaad van glas is, dat er zoveel buiten ook een beetje binnen is. En terwijl je daar staat, zie je die zinnen, hoor je die zinnen.
Zinnen die niet gezegd zijn missen.
Eerder. Een andere metrorit. De oma stapt met haar kleinkinderen in. De opa komt er nog achteraan. Ze verspreidt de kinderen over de nog lege plaatsen. Ze heeft een blik die kan bewegen tussen zacht en streng. Ze ziet alles, zonder te kijken. De kinderen zijn nooit alleen, zij is in de buurt. Je weet niet wat die gedachte zou willen zeggen, maar je denkt: ze heeft het lichaam van een oma. De kinderen weten dat er niets kan gebeuren als ze dicht bij haar zijn. De opa kijkt stil toe, van achter de bank. Alsof hij zijn plaats kent.
Even is er een kantelmoment, in de namiddag. (Het is altijd dat moment.) Je zou zomaar in verdriet kunnen vallen.
Het falen. Je ziet het falen.
Je ziet het verlangen.
Een heel verhaal in je hoofd. Het is zo dichtbij.
En iets over een spirituele band.
En wat je zou wensen.
Eerder. Stemmen. Sommige stemmen maken je weerloos. Sommige stemmen houden je op een afstand. Sommige stemmen kloppen niet. De stem van die ene mevrouw. Het zijn niet alleen de klemtonen, denk je. Het is niet alleen de toon die niet juist is. Misschien zou je iets van breekbaarheid verwachten, iets van een stapje achteruit om beter te kunnen kijken, iets van voorzichtigheid en zachtheid.
De stemmen zijn ook in het huis. Ze blijven hangen.
Woorden, eerder gezegd. En je hoort de stem nog. Hoe ze anders was. Je hoorde het meteen. Hoe ze onrustig was. Hoe de trilling was, en hoe die veranderde, bijna toch.
En stemmen uit een nacht. Dingen die via een nacht bewegen. Onhoorbaar, zo lijkt het. Maar jij hoorde ze.
En dat er nog zo’n grote maan komt, en dat je dat nog moet zeggen.
Hoe jouw stem klinkt, in deze stilte. Hoe ze zou klinken, als nu. Hoe ze klonk, en hoe ze veranderde, eerder.
Je raakt de stemmen aan. Met zachtheid.
05 november 2016
Tril
Hoe doe je dat eigenlijk? Weten, of minstens verwachten dat iemand gaat sterven. En dan het nieuws krijgen.
Het kaartje in je bus. Persoonlijk gebracht.
Je voelt je klein.
Een onrust, ergens onder de huid.
De dag komt.
(Eigenlijk wou je met de fiets gaan, die hele afstand. Omdat het zo hoorde, om een of andere reden. Maar eigenlijk wil je ook een beetje dicht bij andere mensen zijn. Of zoiets.)
(Eigenlijk ben je een beetje bang.)
Het grote gebouw. Het is nog niet zo heel lang geleden dat je hier nog was.
Tranen dienen zich al aan nog voor je binnen bent.
(Je zou iemand willen vragen om je een beetje vast te houden, maar je durft niet, je weet niet hoe dat zou moeten.)
Zoveel mensen.
Je voelt je klein, en verlegen, tegenover de familie. Er is zo weinig in je handen.
Wachten. Rondkijken. De zaal loopt behoorlijk vol. Veel mensen kunnen niet zitten. De dienst moet nog beginnen.
Je voelde het al komen, toen je nog maar nauwelijks zat. Het komt helemaal nu je die mooie foto ziet van de vrouw die er niet meer is. Die golf. Een alles overweldigende kwaadheid walst over je heen. Die verdomde kloteziekte. (Wat je ook doet, na al die jaren, het verandert niet. Je bent zo onvoorstelbaar kwaad, je voelt je zo onvoorstelbaar machteloos.) Je trilt en schokt. Je doet je best om het te verbergen. Dat lukt niet helemaal. Overal zijn mensen bijna opgewekt aan het praten, zo lijkt het heel even. En dat is eigenlijk ook wel goed, waarschijnlijk. Je zou iets willen zeggen, maar er zijn te veel tranen te dichtbij. En het zal zo voorspelbaar klinken. (Dat je zo kwaad bent.) (Je schaamt je een beetje. Alsof het over jou zou gaan, en dat mag niet.) (En ergens in jou is er altijd weer dat schuldgevoel. Waarom jij niet? Hoe onzinnig het ook is.) De golf trekt zich langzaam een beetje terug. Een beetje.
En het is ook mooi. Zoveel mooie foto’s. Zo’n overweldigend gevoel van familie. (Ook overweldigend.) Zoveel liefde en warmte gecondenseerd in dit afscheid dat zo onafwendbaar was. Zoveel leven dat in nabijheid geleefd is. En dat je daar ook een klein beetje getuige mag van zijn. Klein en verlegen. (Heel even denk je: wat stelt mijn leven nu eigenlijk voor?) Kinderen en kleinkinderen. Zo mooi aanwezig. Het klopt zo, hoe die kleine kinderen later op en neer beginnen te lopen door de middengang. Ja, het leven wordt hier gevierd, ook het leven. En de moed die er was om dit zo te doen.
(Je denkt aan muziek. Voor als jij aan de beurt bent.)
(En je denkt aan iemand die hier nu niet is. Je zou haar iets willen zeggen.)
Het is bijna tijd, zegt de mevrouw vooraan. (Iets van haar stem klopt niet helemaal, of zo.) De golf is weer dichterbij gekomen. Je trilt weer.
(Het klopt zo, dat net nu The Load-Out/Stay klinkt in de zaal. Je zegt alle woorden mee. Helpt tegen het trillen, en de tranen.)
En dan sta je op, en gaat naar voor. Je probeert rechtop te lopen. Je buigt.
Klein. En verlegen.
(Het is beter om nu niet alleen op de fiets door de koude weer naar huis te gaan. Je doet je best om in de auto niet de hele tijd te zwijgen. Je stem is anders.)
Bijna thuis. Je fietst door de stad. Je wilt nog dat ene verjaardagscadeau vinden. En misschien nog iets anders, dat zul je wel zien.
(Er zijn te veel mensen in je buurt in de winkel.)
(Je vindt de cadeaus in een andere winkel. Het ging snel, gelukkig. Je praat nog even met de mevrouw aan de kassa. Of ze dat ene boek nu al gelezen heeft waar jullie het over hadden, enkele maanden geleden. Ze herinnert zich het gesprek nog. Dat is mooi. Alsof het troost.)
Eigenlijk wil je alleen maar naar huis gaan. De verwarming aanzetten. Onder een dekentje dat je vanbinnen warm zal maken.
(Het verandert dus niet, denk je.)
Het kaartje in je bus. Persoonlijk gebracht.
Je voelt je klein.
Een onrust, ergens onder de huid.
De dag komt.
(Eigenlijk wou je met de fiets gaan, die hele afstand. Omdat het zo hoorde, om een of andere reden. Maar eigenlijk wil je ook een beetje dicht bij andere mensen zijn. Of zoiets.)
(Eigenlijk ben je een beetje bang.)
Het grote gebouw. Het is nog niet zo heel lang geleden dat je hier nog was.
Tranen dienen zich al aan nog voor je binnen bent.
(Je zou iemand willen vragen om je een beetje vast te houden, maar je durft niet, je weet niet hoe dat zou moeten.)
Zoveel mensen.
Je voelt je klein, en verlegen, tegenover de familie. Er is zo weinig in je handen.
Wachten. Rondkijken. De zaal loopt behoorlijk vol. Veel mensen kunnen niet zitten. De dienst moet nog beginnen.
Je voelde het al komen, toen je nog maar nauwelijks zat. Het komt helemaal nu je die mooie foto ziet van de vrouw die er niet meer is. Die golf. Een alles overweldigende kwaadheid walst over je heen. Die verdomde kloteziekte. (Wat je ook doet, na al die jaren, het verandert niet. Je bent zo onvoorstelbaar kwaad, je voelt je zo onvoorstelbaar machteloos.) Je trilt en schokt. Je doet je best om het te verbergen. Dat lukt niet helemaal. Overal zijn mensen bijna opgewekt aan het praten, zo lijkt het heel even. En dat is eigenlijk ook wel goed, waarschijnlijk. Je zou iets willen zeggen, maar er zijn te veel tranen te dichtbij. En het zal zo voorspelbaar klinken. (Dat je zo kwaad bent.) (Je schaamt je een beetje. Alsof het over jou zou gaan, en dat mag niet.) (En ergens in jou is er altijd weer dat schuldgevoel. Waarom jij niet? Hoe onzinnig het ook is.) De golf trekt zich langzaam een beetje terug. Een beetje.
En het is ook mooi. Zoveel mooie foto’s. Zo’n overweldigend gevoel van familie. (Ook overweldigend.) Zoveel liefde en warmte gecondenseerd in dit afscheid dat zo onafwendbaar was. Zoveel leven dat in nabijheid geleefd is. En dat je daar ook een klein beetje getuige mag van zijn. Klein en verlegen. (Heel even denk je: wat stelt mijn leven nu eigenlijk voor?) Kinderen en kleinkinderen. Zo mooi aanwezig. Het klopt zo, hoe die kleine kinderen later op en neer beginnen te lopen door de middengang. Ja, het leven wordt hier gevierd, ook het leven. En de moed die er was om dit zo te doen.
(Je denkt aan muziek. Voor als jij aan de beurt bent.)
(En je denkt aan iemand die hier nu niet is. Je zou haar iets willen zeggen.)
Het is bijna tijd, zegt de mevrouw vooraan. (Iets van haar stem klopt niet helemaal, of zo.) De golf is weer dichterbij gekomen. Je trilt weer.
(Het klopt zo, dat net nu The Load-Out/Stay klinkt in de zaal. Je zegt alle woorden mee. Helpt tegen het trillen, en de tranen.)
En dan sta je op, en gaat naar voor. Je probeert rechtop te lopen. Je buigt.
Klein. En verlegen.
(Het is beter om nu niet alleen op de fiets door de koude weer naar huis te gaan. Je doet je best om in de auto niet de hele tijd te zwijgen. Je stem is anders.)
Bijna thuis. Je fietst door de stad. Je wilt nog dat ene verjaardagscadeau vinden. En misschien nog iets anders, dat zul je wel zien.
(Er zijn te veel mensen in je buurt in de winkel.)
(Je vindt de cadeaus in een andere winkel. Het ging snel, gelukkig. Je praat nog even met de mevrouw aan de kassa. Of ze dat ene boek nu al gelezen heeft waar jullie het over hadden, enkele maanden geleden. Ze herinnert zich het gesprek nog. Dat is mooi. Alsof het troost.)
Eigenlijk wil je alleen maar naar huis gaan. De verwarming aanzetten. Onder een dekentje dat je vanbinnen warm zal maken.
(Het verandert dus niet, denk je.)
03 november 2016
Victoria vertrekt
De voorbije jaren heb ik al veel verhalen verteld over Victoria, de zwarte mevrouw achter het raam, in dat kleine straatje dicht bij Brussel-Noord. Ik had haar al lang niet meer gezien. Een van de voorbije dagen vroeg ik me nog af hoe het met haar zou zijn. Regelmatig komt ze wel eens in mijn gedachten. Gewoon, zomaar. Ik kan me nooit voorstellen dat andere mensen af en toe zomaar aan mij denken. Ik kan me zelfs moeilijk voorstellen dat andere mensen mij niet zullen vergeten. Ik vermoedde dat ze me wel niet meer zou kennen. (Niet dat ik daar enige aanwijzing voor had, het is gewoon een van mijn vele afwijkingen.)
Soms is het zo, als je aan iemand denkt, dat die dan ineens opduikt. (Vaak is het zo dat als je aan iemand denkt die dan helemaal niets doet, maar dat is een ander verhaal.) Vanmiddag liep ik na het werk naar het station. Rustiger dan anders. Alle collega’s hadden vakantie genomen, ik was alleen op het werk. Ik mocht ook nog opleiding gaan geven, want ‘jij hebt toch geen kinderen en zult dus wel kunnen op die dag’. Altijd fijn om er zo aan herinnerd te worden. Het was een productieve dag geweest, en ik liep met enige tevredenheid naar het station. Net voor ik vertrok, had ik op een of andere site enkele stukken gehoord van die megabox van Bob Dylan die volgende week uitkomt. In mijn hoofd hoorde ik de Visions of Johanna. En daar stond ze, op me te wachten. Victoria. Ik herkende haar meteen. Ze zag er mooi uit. Ze had iets meer herfst over zich dan de vorige keer toen ik haar zag en hoorde. Hoewel er toen al enige melancholie was. Maar haar ogen waren nog steeds indrukwekkend.
Ze bleef voor me staan, zwijgend, streelde even over mijn wang, en gaf me een kus.
“Ik ben blij dat ik je zie. Het doet altijd goed je te zien. Je bent altijd wel ergens in mijn achterhoofd aanwezig. Of mogelijk aanwezig. Je bent er omdat je er zou kunnen zijn, zoiets. En eigenlijk mis ik je wel. Gewoon, zomaar. Mag ik dat zeggen? Dat ik je mis? Begrijp me niet verkeerd, het is niet dat ik iets van je wil. Ik mis je gewoon.”
Ze maakte me een beetje verlegen. Ze zag het, glimlachte, en haakte in mijn arm.
“Ben je bang om me lang in de ogen te kijken? Dat hoeft helemaal niet hoor. Ik ken je toch.”
Ik hoefde niet eens te antwoorden op haar vraag. We liepen samen naar het station. Ik zag dat ze een kleurige, vrij grote tas bij zich had. Niet zo’n ding op van die wieltjes die zoveel lawaai maken.
Ze vroeg me of ik het erg zou vinden als we op het perron even op een bank zouden gaan zitten om wat te praten. En dat we pas daarna de trein zouden nemen. Ik vond het allemaal prima. Ik neem me dat altijd voor, dat ik ja wil kunnen zeggen op de dingen die zich onverwacht zomaar aandienen. (Sinds die stomme kanker zoveel jaar geleden ben ik al aan het oefenen, en soms lukt het al een beetje.)
“Het zit zo. Ik ben gestopt hier in Brussel. Vandaag was het mijn laatste dag. Ik heb nog twee klanten gezien, en daarna heb ik alles netjes opgeruimd en gepoetst. Het is tijd voor iets anders. Ik wist het al een tijd, het moest alleen helemaal doordringen. Het is misschien jammer voor de vaste klanten, maar het is wat het is. Ik kan het niet meer opbrengen. Mensen letterlijk zo dichtbij laten komen, terwijl ik ze in mijn hoofd op een afstand houd. Lang dacht ik dat ik dat kon, maar het is niet zo. ik voel dat het beter is voor mij dat ik mensen, ook al zijn ze niet heel erg dicht bij me, zoals jij nu, in mijn hoofd dichtbij laat komen. En dat ze daar dan blijven. En alleen zo wil ik mensen dicht bij me. En misschien mogen ze mij dan aanraken. Maar niet meer zoals het was tot nu. En wil ook kunnen praten, lang praten. Ik kan je trouwens helemaal geruststellen: Wagner is weg, net als Houellebecq. Ik luister nu vooral naar muziek uit de renaissance. Die muziek lijkt zo transparant. En dat doet me goed.”
Haar stem klonk lager dan de vorige keren. Alsof die stem iets gevonden had. Een bestemming of zo.
“Ik weet ook niet of ik ga blijven wonen in Sint-Truiden. Ik denk het niet eigenlijk. Maar ik zie wel. Ik moet nog een beetje mijn weg zoeken, en mijn plek. Ik zou een soort B&B willen beginnen, maar alleen voor koppels. Of voor mensen die iets met elkaar hebben, een of andere vorm van liefde, en elkaar geen koppel durven noemen. Een veilige plek, waar ze zich goed kunnen voelen. Een plek waar je de klok stil kunt zetten als je er binnenkomt. Zo kun je naar elkaar zoeken zonder dat er iets moet of zonder dat er iets verloren kan gaan. En ik hoop dat ze verhalen vertellen, en dat ik ook verhalen mag vertellen. En tussendoor ga ik schrijven. Misschien een boek. Misschien stukjes, zoals jij dat doet. Misschien gedichten. Ik weet het nog niet.”
Ik zei haar dat ik echt blij was voor haar. Ze leek me rustiger vanbinnen, vredig. Alsof ze wist waar ze moest zijn. Alsof ze iets van zichzelf had aanvaard.
“Ik vind het wel fijn als ik af en toe in jouw woorden mag komen. Ik lees nog altijd de stukjes die je maakt. Een beetje stiekem, zo voelt het, al weet ik niet waarom. Het is fijn, en het moet ook fijn zijn voor anderen, om jezelf af en toe te herkennen in wat je schrijft. Dat je dan zo’n klein detail vermeldt dat alleen die ene persoon kan begrijpen.”
We zaten daar op die bank op het perron. Heel veel mensen waren ondertussen al vertrokken. We vertelden onze verhalen. Alsof we dat altijd al gedaan hadden. Ze zei me nog dat ze blij was dat ik in haar leven gekomen was. En ze vroeg me of ze af en toe even mocht bellen, of een berichtje sturen of zo. Gewoon, zomaar.
“Misschien moeten we nu wel stilaan de trein nemen. Het is tijd, denk ik. Nu kunnen we gewoon rustig tegenover elkaar zitten. Ik hoef geen schrik te hebben dat ik niet alles verteld zal hebben tegen dat jij uit moet stappen. Die onrust is weg nu. En dan kunnen we gewoon doen alsof we elkaar volgende week weer zouden kunnen tegenkomen daar, of ergens in een station. Ergens in een station, dat is wel een mooie gedachte.”
En net op dat moment kwam de trein aan. We stapten in, zaten zwijgend tegenover elkaar, en keken elkaar in de ogen. Af en toe toch.
Soms is het zo, als je aan iemand denkt, dat die dan ineens opduikt. (Vaak is het zo dat als je aan iemand denkt die dan helemaal niets doet, maar dat is een ander verhaal.) Vanmiddag liep ik na het werk naar het station. Rustiger dan anders. Alle collega’s hadden vakantie genomen, ik was alleen op het werk. Ik mocht ook nog opleiding gaan geven, want ‘jij hebt toch geen kinderen en zult dus wel kunnen op die dag’. Altijd fijn om er zo aan herinnerd te worden. Het was een productieve dag geweest, en ik liep met enige tevredenheid naar het station. Net voor ik vertrok, had ik op een of andere site enkele stukken gehoord van die megabox van Bob Dylan die volgende week uitkomt. In mijn hoofd hoorde ik de Visions of Johanna. En daar stond ze, op me te wachten. Victoria. Ik herkende haar meteen. Ze zag er mooi uit. Ze had iets meer herfst over zich dan de vorige keer toen ik haar zag en hoorde. Hoewel er toen al enige melancholie was. Maar haar ogen waren nog steeds indrukwekkend.
Ze bleef voor me staan, zwijgend, streelde even over mijn wang, en gaf me een kus.
“Ik ben blij dat ik je zie. Het doet altijd goed je te zien. Je bent altijd wel ergens in mijn achterhoofd aanwezig. Of mogelijk aanwezig. Je bent er omdat je er zou kunnen zijn, zoiets. En eigenlijk mis ik je wel. Gewoon, zomaar. Mag ik dat zeggen? Dat ik je mis? Begrijp me niet verkeerd, het is niet dat ik iets van je wil. Ik mis je gewoon.”
Ze maakte me een beetje verlegen. Ze zag het, glimlachte, en haakte in mijn arm.
“Ben je bang om me lang in de ogen te kijken? Dat hoeft helemaal niet hoor. Ik ken je toch.”
Ik hoefde niet eens te antwoorden op haar vraag. We liepen samen naar het station. Ik zag dat ze een kleurige, vrij grote tas bij zich had. Niet zo’n ding op van die wieltjes die zoveel lawaai maken.
Ze vroeg me of ik het erg zou vinden als we op het perron even op een bank zouden gaan zitten om wat te praten. En dat we pas daarna de trein zouden nemen. Ik vond het allemaal prima. Ik neem me dat altijd voor, dat ik ja wil kunnen zeggen op de dingen die zich onverwacht zomaar aandienen. (Sinds die stomme kanker zoveel jaar geleden ben ik al aan het oefenen, en soms lukt het al een beetje.)
“Het zit zo. Ik ben gestopt hier in Brussel. Vandaag was het mijn laatste dag. Ik heb nog twee klanten gezien, en daarna heb ik alles netjes opgeruimd en gepoetst. Het is tijd voor iets anders. Ik wist het al een tijd, het moest alleen helemaal doordringen. Het is misschien jammer voor de vaste klanten, maar het is wat het is. Ik kan het niet meer opbrengen. Mensen letterlijk zo dichtbij laten komen, terwijl ik ze in mijn hoofd op een afstand houd. Lang dacht ik dat ik dat kon, maar het is niet zo. ik voel dat het beter is voor mij dat ik mensen, ook al zijn ze niet heel erg dicht bij me, zoals jij nu, in mijn hoofd dichtbij laat komen. En dat ze daar dan blijven. En alleen zo wil ik mensen dicht bij me. En misschien mogen ze mij dan aanraken. Maar niet meer zoals het was tot nu. En wil ook kunnen praten, lang praten. Ik kan je trouwens helemaal geruststellen: Wagner is weg, net als Houellebecq. Ik luister nu vooral naar muziek uit de renaissance. Die muziek lijkt zo transparant. En dat doet me goed.”
Haar stem klonk lager dan de vorige keren. Alsof die stem iets gevonden had. Een bestemming of zo.
“Ik weet ook niet of ik ga blijven wonen in Sint-Truiden. Ik denk het niet eigenlijk. Maar ik zie wel. Ik moet nog een beetje mijn weg zoeken, en mijn plek. Ik zou een soort B&B willen beginnen, maar alleen voor koppels. Of voor mensen die iets met elkaar hebben, een of andere vorm van liefde, en elkaar geen koppel durven noemen. Een veilige plek, waar ze zich goed kunnen voelen. Een plek waar je de klok stil kunt zetten als je er binnenkomt. Zo kun je naar elkaar zoeken zonder dat er iets moet of zonder dat er iets verloren kan gaan. En ik hoop dat ze verhalen vertellen, en dat ik ook verhalen mag vertellen. En tussendoor ga ik schrijven. Misschien een boek. Misschien stukjes, zoals jij dat doet. Misschien gedichten. Ik weet het nog niet.”
Ik zei haar dat ik echt blij was voor haar. Ze leek me rustiger vanbinnen, vredig. Alsof ze wist waar ze moest zijn. Alsof ze iets van zichzelf had aanvaard.
“Ik vind het wel fijn als ik af en toe in jouw woorden mag komen. Ik lees nog altijd de stukjes die je maakt. Een beetje stiekem, zo voelt het, al weet ik niet waarom. Het is fijn, en het moet ook fijn zijn voor anderen, om jezelf af en toe te herkennen in wat je schrijft. Dat je dan zo’n klein detail vermeldt dat alleen die ene persoon kan begrijpen.”
We zaten daar op die bank op het perron. Heel veel mensen waren ondertussen al vertrokken. We vertelden onze verhalen. Alsof we dat altijd al gedaan hadden. Ze zei me nog dat ze blij was dat ik in haar leven gekomen was. En ze vroeg me of ze af en toe even mocht bellen, of een berichtje sturen of zo. Gewoon, zomaar.
“Misschien moeten we nu wel stilaan de trein nemen. Het is tijd, denk ik. Nu kunnen we gewoon rustig tegenover elkaar zitten. Ik hoef geen schrik te hebben dat ik niet alles verteld zal hebben tegen dat jij uit moet stappen. Die onrust is weg nu. En dan kunnen we gewoon doen alsof we elkaar volgende week weer zouden kunnen tegenkomen daar, of ergens in een station. Ergens in een station, dat is wel een mooie gedachte.”
En net op dat moment kwam de trein aan. We stapten in, zaten zwijgend tegenover elkaar, en keken elkaar in de ogen. Af en toe toch.
01 november 2016
Jouw gezicht morgen
Woew, wat een boek… Het is misschien een wat oneerbiedig beeld, maar het is alsof je vanbinnen in je lichaam leest, wanneer je onderweg bent in Jouw gezicht morgen van de Spaanse auteur Javier Marías. Alsof je door het lezen ergens van diep in je lichaam, in een of ander centrum naar alle uithoeken van jezelf kunt kijken. Naar alles wat mogelijk is, naar wat je niet wist dat er was, naar wat je niet vermoedde dat mogelijk was, naar wat je niet wilde zien. Het is een boek dat je op een bijna verslavende manier verplettert, en dat niet alleen omdat het zo dik is (meer dan 1.300 pagina’s). Het is een boek dat je breder doet ademen, dat je soms duizelig maakt omdat je te veel zuurstof binnen krijgt (of zoiets). Het is een boek als een symfonie die je de indruk geeft breed uit te waaieren maar die toch bijzonder knap en strak gecomponeerd is, met motieven die het geheel netjes bij elkaar houden, van de eerste tot de laatste pagina. Er zijn geen draden die nergens naartoe leiden, alles komt terug samen. De auteur houdt alles in de hand, met een verbluffend meesterschap over zijn materie. Als je je afvraagt wat je met woorden kunt doen, lees dan dit boek. Het beweegt tussen fictie en werkelijkheid. Met dezelfde verhaalelementen zou een andere auteur misschien gewoon een spannende detective maken. Marías maakt er wel een spannend boek van, maar op een heel andere manier. Iets als een morele thriller, en dat in een taalstroom die je tegelijk een intens genot bezorgt. En bijna ongemerkt lokt dit boek je als lezer zo zelf in een morele val die je hoopte te kunnen vermijden.
Jouw gezicht morgen is een trilogie, bestaande uit de delen Koorts en lans, Dans en droom en Gif en schaduw en afscheid. De drie boeken werden afzonderlijk uitgegeven, maar eigenlijk is het gewoon één boek, in drie delen. Het merkwaardige is dat je bij het lezen van het boek eigenlijk nooit de draad kwijt raakt, maar dat het toch moeilijk is om te antwoorden op de vraag waar het eigenlijk over gaat. Er is een min of meer centrale verhaallijn, telkens opgehangen aan enkele bepalende momenten. Rond die verhaallijn cirkelen en meanderen heel wat andere verhalen en ook eindeloos veel beschouwingen, interpretaties, herinterpretaties. Het interpreteren van de werkelijkheid, van mensen en wat hen drijft, is meteen een van de belangrijkste thema’s van het boek. Weet je vandaag wat jouw gezicht morgen zal zijn? Kun je vandaag weten waartoe je morgen in staat zou kunnen zijn? Kun je een ander kennen? Kun je jezelf kennen? Kunnen ethische principes je beschermen tegen geweld, tegen geweld dat misschien wel potentieel in jezelf aanwezig is? En wat betekenen in dat web aan vragen dingen als trouw en verraad?
Het hoofdpersonage is de Spanjaard Jaime Deza. Die was vroeger docent in Oxford. Hij gaat terug naar Spanje, maar het komt tot een scheiding met zijn vrouw, waarna hij terugkeert naar Engeland. Via zijn vroegere mentor aan de universiteit, Peter Wheeler, komt hij in contact met iemand die voor de geheime dienst werkt. Wheeler was in de Tweede Wereldoorlog actief als spion, en werkte onder meer in het Spanje van Franco. Deza komt via die persoon, Bertram Tupra, zelf terecht in de geheime dienst. Zijn taak is het interpreteren van mensen, inschatten wat ze zullen doen, hoe ze zullen handelen. Hij blijkt daar een groot talent voor te hebben. In het tweede deel van het boek is hij getuige van een erg gewelddadig optreden van zijn (ondertussen) baas Tupra. Hij verzet zich mentaal sterk tegen willekeurig geweld, maar blijft een toeschouwer. In het derde deel is Deza terug in Madrid en komt hij te weten dat zijn voormalige echtgenote een nieuwe vriend heeft die blijkbaar erg gevaarlijk is. Hij zal uiteindelijk zelf een grens overschrijden. Het gif heeft hem veranderd, of doet hem beseffen wie hij altijd al (potentieel) was. Tupra is een amorele cynicus, Deza is dat niet. Waar hij passief was in de twee eerste delen, wordt hij actief in het derde. Hij bereikt misschien (misschien) wat hij wilde, maar verliest ook iets onderweg.
De geschiedenis van de Spaanse burgeroorlog is doorheen het hele boek geweven. De vader van Deza was door een vriend verraden, en betaalde een zware prijs. Het vreselijke geweld van die hele periode komt uitgebreid aan bod. Het boek is deels een fictionele bewerking van de levens van de vader van de auteur en van de Britse Peter Russell (op wie het personage van Peter Wheeler is gebaseerd). Heel veel feitelijke elementen uit de burgeroorlog worden verwerkt in het boek, net als dingen uit de Tweede Wereldoorlog. Feiten worden gebruikt in de fictie van het boek, en kunnen een motief worden. Zo zijn er de verhalen (en ook heel wat afbeeldingen) over de bewustmakingscampagne in de oorlog om burgers ervan te overtuigen nooit iets te vertellen dat in verkeerde oren terecht zou kunnen komen. En dat wordt dan een thema en een motief, meteen al te vinden in de allereerste zin van het boek: “Men zou nooit iets moeten vertellen, noch gegevens moeten verstrekken, noch geschiedenissen aandragen, noch maken dat mensen zich wezens herinneren die nooit hebben bestaan, die de aarde niet hebben betreden of de wereld doorkruist, of die hier wél zijn geweest maar al min of meer buiten gevaar waren in de eenogige, onzekere vergetelheid.” En de tweede zin vult die meteen aan met wat het wezen van literatuur zou kunnen zijn: “Vertellen is bijna altijd een geschenk, zelfs wanneer het verhaal gif behelst en toedient, ook is het een band en het schenkt vertrouwen, en het komt maar weinig voor dat het vertrouwen vroeg of laat niet wordt beschaamd, dat de band niet in de knoop of in de war raakt en uiteindelijk begint te knellen, zodat het mes of het lemmet eraan te pas moet komen om hem door te snijden.” De noodzaak, het onvermijdelijke, het aantrekkelijke, het ingrijpende en het gevaarlijke van het verhalen, van literatuur, al die dingen zijn er in die paar zinnen, en in het hele boek.
Je zou eindeloos veel dingen kunnen opnoemen die wonderlijk mooi of aangrijpend zijn aan dit boek. Zoals de soms eindeloze, om hun onderwerp heen cirkelende zinnen. Vaak erg lang, maar nooit naast de kwestie. Altijd zoekend naar de ware betekenis van iets. Of de talloze, heerlijke beschouwingen over de betekenis van woorden in verschillende talen, vooral dan tussen Engels en Spaans. De ontroerende en soms hartverscheurende manier waarop het hoofdpersonage het gemis verwoordt. Zijn voormalige vrouw, moeder van zijn kinderen, die ver weg in Spanje zit, terwijl hij eenzaam aan de andere kant van het water verdwaald lijkt. De vaak ook heel grappige zijpaadjes die bewandeld worden, zoals de verhalen over Jane Mansfield en Sophia Loren. De uitermate scherpzinnige manier waarop personages gezien en beschreven worden. Het besef – tijdens het lezen – dat je uit één moment in de tijd eindeloos veel lagen kunt blootleggen. De roes waarin de zinnen je kunnen brengen, hoewel ze zelf op geen enkel moment de controle verliezen.
De esthetische ervaring is tegelijk ook een ethische queeste. De ethische labiliteit van het wezen mens wordt met een scalpel blootgelegd. Het gif van het geweld is dieper doorgedrongen dan je zou willen. De wereld van de mensen is een wereld van schaduwen. En de manier waarop je in dit virtuoze taalkunstwerk wordt gezogen, bijna dichter op de personages dan zij zelf kunnen zijn, maakt dat je – voor je het goed en wel beseft – geen toeschouwer meer bent. Misschien is het gif bij jou als lezer ook binnen gesijpeld. Eens je beseft wat er in het verhaal aan het gebeuren is, net als het personage zelf als een toeschouwer van zichzelf beseft wat hij aan het doen is, weet je dat je niet meer terug kunt. Dat je afscheid moet nemen van iets lijkt onherroepelijk. Na de laatste bladzijde blijf je een beetje desolaat achter.
Er zou nog eindeloos veel over te vertellen zijn, maar, zoals gezegd, eigenlijk kun je er niet veel over vertellen. En misschien mag je ook niet vertellen, terwijl je dat eigenlijk net wel moet doen. Jouw gezicht morgen is zelf het antwoord op alle dingen die je er niet over kunt zeggen. Een weergaloos boek. Het kan je wat spierpijn in je armen bezorgen, maar dat is meer dan de moeite.
(Een kleine bekentenis: als lezer wou ik elke bladzijde telkens opnieuw met mijn vingertoppen betasten. Wat dat juist wil zeggen, over mij of over het boek, weet ik niet, maar het zal wel een betekenis hebben…)
Abonneren op:
Posts (Atom)