31 januari 2020

De woorden raken je aan

Je zou nog even een gedicht schrijven. Tussendoor. Omdat het gedichtendag was.

(Misschien helpt het te denken dat anderen echte gedichten schrijven en dat jij een beetje knutselt.)

(Misschien is het een vorm van verlangen, of het erkennen van verlangen.)

Je weet nooit goed hoe het werkt. Het geeft niet. Het is iets met de afstand tussen de woorden, met de plek die ze worden. Enkele woorden vinden elkaar, een beetje onwennig nog. En eens ze daar zijn, is het anders.

(Je ziet iets in je hoofd. Een beeld van een plek, aangrenzend aan een lichaam. Je ziet wat de woorden zouden doen als ze daar in de buurt zouden komen. Je ziet waarom ze daar niet kunnen komen.)

Het is wachten. Eens de eerste woorden er staan.

Je komt jezelf tegen. Er zijn woorden die je niet kunt gebruiken, omdat ze niet passen in jouw lichaam. Je ziet het vaak bij anderen, bij echte schrijvers, hoe ze soepel bewegen tussen de woorden. Onbevreesd. Misschien bewegen ze even soepel in hun lichaam, kunnen ze op alle plekken komen. Onbevreesd. Het is alsof je al die dingen ziet, als je die teksten leest. Jij hebt maar een klein schiereiland waar je kunt bewegen. Misschien hebben anderen de hele wereld.

(Het beeld uit die droom van de vorige nacht dringt zich op. Je zag een stuk. Er was een verhaal. Ze was geen onbekende. Je wist iets.)

En wat je ook schrijft, je kunt nooit helemaal aan jezelf ontsnappen. Alsof je uiteindelijk altijd door dezelfde deur moet, ook al is die breder geworden in de tijd en zijn er 753 manieren om door die deur te gaan.

(Hoe je telkens weer bij dezelfde plek komt, of bij de plek die nu jouw vragen draagt. Misschien maakt de tijd thema’s voor je en heb je dat gewoon te aanvaarden. Het is alsof je het zand een beetje kunt ophopen rondom die plek, waarna je kunt toekijken.)

Het is soms teleurstellend, hoe klein je bent, eens je begint.

(Je denkt aan iemand. Je ziet iets dat was.)

Je kunt er verdwijnen of je kunt er alles zien. Het duurt even eer je die zin begrijpt. De zin is een geschenk, zie je daarna.

Op sommige zinnen moest je wachten, ze konden alleen nu komen.

(Het is rustiger als je er minder omheen schrijft, heb je gemerkt. Je kunt het zien aan de woorden, dat ze rustig zijn, denk je.)

(Misschien zul je het ooit wel kunnen.)

Er is een deur. Anderen kunnen door die deur in de woorden komen. En hoe de adem dan verandert.
Het woord ergens. Je ziet het pas nadien. Hoe het er staat, hoe het zich herhaalt.

(En als de woorden zich neerleggen, zullen ze dan aan zichzelf genoeg hebben? Zullen ze een plek kunnen zijn voor iemand anders die ze leest?)

(Je begrijpt iets van het verlangen.)

Soms kun je de woorden niet ontwijken. Ze kunnen alleen maar die ene richting uitgaan. Je kunt de woorden niet losweken uit hun bestemming, op dat moment. Misschien is het goed om dat te aanvaarden.

Je ziet het spel van de woorden. Hoe ze glunderen. Hoe ze wringen met wat verwacht was. Zoals iemand ineens een tel overslaat. Je ziet pas na even de dans. Ze kijken naar verwondering. Ze oefenen nog. Het echte werk is voor later, als je groot bent.

(De beelden van die droom hebben hun plek in de dag ingenomen. Andere beelden komen naar je toe, als om dat ene beter te zien.)

Soms weet je dat een bepaald woord daar moet staan maar begrijp je niet helemaal wat het je zou willen zeggen. Het geeft niet.

(Misschien is falen niet zo heel erg.)

(Iets lost zich op in die twee woorden. Het gewicht ligt denk je bij het tweede woord. Je begrijpt iets wat je daarvoor niet zag.)

Al die dingen, ze geven niet. Ze zijn volstrekt onbelangrijk.

Je laat het tekstje los. Het blijft klein en onbetekenend, maar het is van zichzelf.

Geen opmerkingen: