Er zijn dagen waarop je meer mooie mensen ziet dan op andere dagen. Hoe dat zou kunnen komen, is een raadsel. Misschien wordt het leven geregeld door een slecht afgestelde toevaldosering. Of misschien is het gewoon een kwestie van kijken. Of misschien is het effectief zo dat er dagen zijn waarop je meer mooie mensen kunt zien. Vandaag was het een goede dag.
Het grote perron van het kleine station van de tussenstop wordt geheel blootgesteld aan de diverse natuurelementen. Er staan wachthokjes. Ze lijken afdankertjes van De Lijn. Een van die wachthokjes heeft geen dak. Het ziet er een beetje onnozel uit, maar misschien helpt het tegen de wind. Een mooie vrouw komt met strakke tred het perron op gestapt. Ze loopt door naar waar de trein die komt zal stoppen. Om in het eindstation straks punt meteen aan de goede kant te staan. Ze heeft een jas aan die alleen maar aandacht kan trekken. Die kleur. Ze trekt aan, en heeft ook een trots in zich. Op het andere perron heeft een grote groep studentes met nette mantelpakjes aan zich geperst in het wachthokje (een met dak). Ze moeten er natuurlijk geheel onder controle uit zien, met hun hoge hakken en hun goed geoefende wenkbrauwbewegingen. Maar volgens mij hebben ze het vooral steenkoud. Ze zien op mijn perron de vrouw met de mooie jas voorbijgaan. En ik zie alle hoofden van al die vrouwen mee bewegen. “Amaai, da ies wel een keisjieke kleur, hedde da gezien?”
Er is al eerder over gesproken in deze regionen. Het letterwerk op de muur van de gevangenis. SOLIDARITEIT MET ALLE GE. Dat stond er eerst. Blijkbaar was er iets fout gegaan. Misschien iets in de categorie van loslopende politiecombi’s of zo. In elk geval, mijn hoop dat de ware zin van deze nog niet zin zou zijn ‘solidariteit met alle geliefden’ bleek ijdel. De letterwerker is teruggekeerd een van de voorbije dagen. Je zou denken dat hij of zij volledig zou voorbereid zijn om het werk goed af te maken. Thuis oefenen, spiekbriefjes met de juiste zin, goed timen hoe lang je per letter doet, goed gevulde spuitbussen voorzien. En toch. Er is weer iets fout gegaan. Nu staat er: SOLIDARITEIT MET ALLE GEVANGEN IN STRIJD. Wat moet je daar nu weer mee? Misschien was het bedoeld voor gedichtendag of zo? Misschien was de bedoeling: met allen gevangen in strijd. Woew, diep… Gevangen in strijd. Dat is misschien een soort verslaving, of een vorm van claustrofobie. Of het kan ook dat de auteur lijdt aan de nen-vrees. Iedereen maakt dat wel eens mee. Je moet een woord schrijven dat op –nen eindigt, en je raakt de tel kwijt. Was het nu gevangen, gevangenen, gevangenenen of gevangenenenen? Terwijl je schrijft, weet je het ineens niet meer. Je kijkt naar je woord en een acute schermblindheid maakt zich van je meester. Of het zou natuurlijk ten slotte ook kunnen dat de auteur het woord gevangenis niet kent. ’t Gevang. Meervoud van ’t gevang is dan gevangen. Geliefden zou toch beter geweest zijn.
De jongen en het meisje die ook op de bus staan te wachten zitten blijkbaar in dezelfde opleiding of zo. De jongen wil vriendelijk en gezellig zijn. Wil misschien zelfs iets delen, op een verlegen aarzelende manier. Hij suggereert haar dat hij stiekem verliefd is op iemand. Zij is het niet, maar het is wel iemand die zij kent. Maar meer wil hij er niet over zeggen. Oeps, dat is gedoemd om fout te gaan. Nog voor de bus is verschenen (of was het verschenenen?) heeft het meisje haar arsenaal aan min of meer subtiele ondervragingstechnieken al in stelling gebracht. Ze moet en zal te weten komen wie het is. Na de eerste honderd meter busrit zie ik al een lichte wanhoop in de ogen van de jongen. Hij blijft zogenaamd lachen. Bij de volgende haltes stappen nog enkele meisjes op, die allemaal naar dezelfde bestemming op weg zijn. Ze krijgen meteen te horen dat hij… en dat ze nog niet weet wie… maar dat ze…
Het café in het station is een wereld op zich. De twee vrouwen achter de toog besturen dit universum op goddelijke wijze. Er zijn vaste en wisselende klanten. Bij de rubriek vaste zijn er enkele mannen, in relatief zorgwekkende staat van uitgeblustheid, die gewoon aan een tafeltje zitten. Voor zich uit staren. Naar ergens. Hopend dat er zo iets zou overgaan, maar ze lijken al lang niet meer te weten wat dat iets is. Er zijn ook vaste aan de toog. Die staren naar de vrouwen achter de toog terwijl ze proberen tijdens hun middagpauze zo snel mogelijk een paar pinten te drinken. Zoals gewoonlijk zijn het wat kleinere helden. Al is er wel een bij die vermoedelijk volop in zijn midlifecrisis is aanbeland. Hij geeft bepaalde tekens naar de vrouw achter de toog. Waarschijnlijk gelooft hij zelf dat er een soort vertrouwelijkheid is tussen hen. Maar je moet maar heel even naar de ogen van die vrouwen kijken om te weten hoe het zit. Dit zijn echte professionals. Ze nemen of beter pakken de hele ruimte in. Ik ben een doorgaande klant. Even hier in het niemandsland tussen bus en trein. Ik zit amper, of ze staat voor me. Klanten worden diep in de ogen gekeken. Men zegt wel eens dat mannen als ze een café binnenkomen binnen de seconde alle vrouwen getaxeerd hebben. Maar deze vrouwen kunnen dat ook, dat voel je. Het grootste verschil is waarschijnlijk dat de mannen dat niet door hebben. Ze bewegen met een soevereine sensuele efficiëntie. Wat maakt dat die twee vrouwen zo aanwezig zijn? Het is een manier van staan, denk ik. Volgens de officiële schoonheidsnormen die bepalen hoe dik en dun je waar moet zijn zou die ene vrouw niet meteen de eerste prijs krijgen. Maar dat ben je meteen vergeten als je haar ziet. Ondertussen is een andere vaste klant binnengekomen. Een deskundige. Hij is in staat om op tien minuten twee Duvels soldaat te maken. De vrouw gaat schijnbaar achteloos naast zijn tafeltje staan voor een babbel. En keert daarna terug naar de ruimte achter de toog. Het is een verhoogde ruimte. Goed in het kader van het zien en gezien worden. Het is tijd voor mijn trein.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten