Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Soms probeer ik me mezelf buiten de taligheid voor te stellen. Om jezelf buiten de woorden te denken heb je misschien al woorden nodig. Het is niet moeilijk om te denken aan een moment waarop je alleen maar lichaam bent. Alleen maar samen met een ander, of alleen maar de beweging als je hard aan het fietsen bent, of alleen maar pijn. Het zou kunnen dat je op die momenten de woorden los kunt laten, en dat je zelfs niet beseft dat ze er even niet zijn. Maar hoe kun je kijken naar een ander of naar jezelf zonder woorden. Het is daarom niet zo dat je een woord ziet als je een gezicht ziet, van wie het ook is. Maar je voelt wel steeds de woorden rondom jou, als een veilige jas. Je voelt dat ze je toegangsweg zijn naar de wereld. Je kunt vervreemding voelen als je omgeven wordt door een taal die je niet kent. Maar dan nog zie je als het ware de woorden, voorlopig nog zonder de betekenis ervan. Ze zijn er, je zou ze kunnen aanraken, je zou ze kunnen leren, en dan zou er een deur opengaan. Maar hoe zou het zijn als je zelfs niet aan woorden kunt denken? Hoe zou je de existentiële eenzaamheid die je moet voelen als woordloze in een woordenwereld moeten uiten, tenzij dan in woorden? Kun je jezelf voorstellen in een voor-woordse wereld?
Misschien valt het me meer op, of misschien komt het meer voor. Een koude buik. Naar het einde van de dag, als voorbij is wat moest gebeuren, en het tijd is om bijna of helemaal te gaan rusten. Het moment waarop ik verlang om rustig bij mijn lichaam te zijn. Als een soort ritueel. Even de handen leggen op de buik, de plaats van het centrum. Waar de adem, waar begin en einde huizen. Af en toe is het er koud. Het verrast me. In bed, onder de warme dekens is het wachten. Wachten op een vorm van rust die pas na een tijd of na een bepaalde gedachte kan komen. Hoe ineens de buik verandert. Het verbaast me. En pas daarna is het tijd om te slapen.
Soms, pas als iets waar je al lang naar verlangde of al lang van droomde dichterbij komt, besef je hoezeer. Het was iets dat misschien ooit wel. Iets waarvan je wist dat het waarschijnlijk wel goed zou zijn eens. Maar ondertussen gingen de dingen door. En was het niet zo erg dat nog niet. En als het dan dichterbij komt, duikt plots een vorm van angst op. Omdat ondertussen er ineens anders uit ziet. Misschien heb je te lang gedaan alsof. Je voelt hoe een niet eerder onderkende vermoeidheid over je heen valt. Het lijkt zo verleidelijk om je rug te draaien.
Het halve uur tussen twee treinen. Een half uur wachten. Je wilt hier op dit perron blijven. In dit niemandsland. Maar soms is het te koud. Je weet dat de kou langzaam bezit van je zal nemen als je blijft. En eens de kou je rug heeft bereikt, gaat die de rest van de dag niet meer weg. En toch. Waarom is het zo moeilijk om gewoon naar binnen te gaan, waar het warm is? Is het een vorm van streng zijn? Wat zou er gebeuren?
Ik zie de deur waar mijn grootvader vaak in stond. Met zijn handen op zijn rug. Het leven was op de straat. Dat werd gesuggereerd door het staan. Gewoon staan. In zijn blauwgrijze stofjas. De sleutel van de voordeur zat in zijn zwarte portefeuille. Glimmend koper. Het was een breekbare sleutel. Normaal zijn de tandjes op zo’n sleutel netjes verdeeld tussen hoog en laag, als een regelmatig gebergte. Maar niet zo bij het slot van zijn deur. In het midden was er een diep dal in de sleutel. Je moest voorzichtig de sleutel in het slot duwen. Eerst duwen, dan een klein beetje terugtrekken, en dan voorzichtig draaien.
Wachten aan de rand van de weg. Dit is geen weg, dit is een baan. Zodra het donker wordt, valt er een bepaald soort droevigheid over dit soort banen. Als alles goed is, zal er nu ongeveer een bus gaan komen. Dan kan er verdwenen worden van hier. Dan kan er van de andere kant naar de baan gekeken worden. En wat als de bus niet komt, nooit meer komt? Hoe je zou moeten blijven staan hier, in dit eindeloze niets. Tot het weer licht wordt. Als de bus wel komt, zal het een vorm van genade zijn.
Soms schrik je van je eigen onverdraagzaamheid. Lang moeten wachten aan de ingang van de bioscoop is niet zo erg. Tussen alle mensen geplet zacht naar binnen schuiven, langs checkpoint charlie, waar alle kaartjes moeten gescheurd worden. Van daar verspreiden de mensen zich naar vier kanten tegelijk. Ook dat is allemaal niet erg. Een plaatsje zoeken, niet te dicht, niet te ver opzij, hopelijk tussen de juiste mensen. Ook dat valt allemaal nog mee. Maar mensen die te laat binnenkomen en met een schijnbaar onbewogen blik, zonder het minste schuldgevoel, nog een plek zoeken, het is niet te verdragen. Zodra de eerste seconde van de film is begonnen, mag die deur niet meer opengaan. Het is wachten tot de zo veroorzaakte onrust overgaat.
1 opmerking:
.
Wachten op Jan.
Op een perron.
In de deur.
Bij een baan.
In de zaal.
Ach, ik vind hem wel.
In zijn woorden.
.
Een reactie posten