15 januari 2012

Waar de woorden zijn

Tanat bleef komen. Hij bleef vertellen. Hannah liep niet meer weg en bleef naast hem zitten. Ze keek naar zijn ogen en naar de rimpels op zijn huid. Toen vroeg hij haar of hij haar handen mocht vasthouden. Ze waren koud. Toen vroeg hij haar of zij met hem mee wou gaan naar de andere kant van het bos. Dan zouden ze daar naar het landschap gaan kijken. Ze was bang, maar ze deed het toch. Het was alsof ze er niet meer aan kon ontsnappen. En ze keken samen naar het eindeloze landschap. Er leken geen grenzen te bestaan in dat landschap.

De woorden in het boek dat je ooit maakte. Ze zijn er nog. Het verrast je een beetje. Ze zijn niet van het blad verdwenen. Ze houden de verhalen bij zich. De beelden waren nog in je hoofd.

Waar de woorden zijn. Waar in je lichaam. Je kunt het niet vertellen, denk je. Ze bewegen onder je huid. Daar waar het pijn doet als ze niet komen, als je alleen maar verlangt, daar zijn ze.

De onrust die woorden veroorzaken. Wanneer je op hen wacht. Wanneer je hen te lijf gaat, met de blote hand. Wanneer ze ongenaakbaar zijn, zoals zo vaak. Wanneer ze onaanraakbaar zijn, zoals zo vaak.

En toen kwam de moeilijkste vraag. Tanat vroeg aan Hannah om zelf een verhaal te vertellen. Hij zou naast haar zitten. Hij zou haar hand vasthouden. Maar zij moest vertellen. Zijzelf moest de woorden bevrijden die al zo lang in haar armen en haar buik zaten. Hij zou wachten en luisteren.
Hannah kon niets zeggen. De woorden kwamen niet. Of toch niet genoeg. Elk woord deed pijn. Het was alsof er met elk woord iets zou ontploffen in haar hoofd. Hannah begon over haar hele lichaam te schudden, en liep weer weg.

Je denkt aan die film, waar de woorden op de huid verschijnen. In mooie letters. Het is een mooie plaats om te zijn. Als ze verdwijnbaar zijn. Als ze weerkeerbaar zijn. Als ze droombaar zijn.

Ze zijn daar ergens. Zomaar binnen handbereik. Dat zou te weten kunnen zijn. Ze zijn daar. Soms is het water veel te diep. Soms is een ander soort moed nodig. Soms kun je ze al zien, als een klif, net voorbij je hand.

En de rust die over je heen kan komen, als ze je bezocht hebben. Elke vrede is tijdelijk, zou je kunnen zeggen. Maar, zo lang het duurt, is het alsof je iets dichterbij bent, bij de zee.

Als je naast me zit op het muurtje buiten, dan is het alsof alles anders is. Het is alsof mijn hele lichaam begint te koken. Dan zou ik alleen maar met je mee willen gaan, naar de andere kant van het bos. Daar zou ik uren met je willen zitten. Kijken naar het landschap. Uren luisteren naar de verhalen die je vertelt. Ik zou willen dat je nooit ophoudt.
Als je naast me zit, is het alsof de woorden er wel zijn. Ik voel ze bewegen in mijn armen en in mijn buik. Het doet nog steeds pijn. Ik weet nu ook waarom. Soms denk ik dat het zal lukken. Dat ik iets zal kunnen zeggen. Meer dan wat gestotter. Soms geloof ik dat het kan.

En soms is het alsof verzoening mogelijk is, alsof er iets te helen is. Soms lijken ze je in het oor te fluisteren dat alles ooit nog goed zal komen. Dat ze die belofte in zich hebben, dat zou genoeg kunnen zijn.

Misschien zijn ze wel hard als graniet. Maar het is beter hen met zachtheid neer te leggen. Als in het malse gras, net voor de dauw zal komen. En nog iets te doen met je handen.

En zo kun je altijd terugkeren. Als een zwerver over de zeeën. Omdat er een verhaal kan zijn over je tocht. Omdat alles wat je hoopte onderweg verhaalbaar zou kunnen zijn.

Geen opmerkingen: