‘Laten we gewoon wat praten. Alsof er geen tijd is. Ik bedoel: alsof de tijd er niet is.’
‘Dan is er geen voor en geen na. Niets dat nog moet komen, niets waarop je hoopt of wat je verwacht. Het geeft allemaal niet. Het is alsof je dat van jezelf af kunt werpen.’
‘Weet je, ik doe dat ook soms. Lijstjes maken. Van dingen waarover ik graag met jou zou praten. Het overkomt me heel regelmatig dat ik het denk: zij zou het begrijpen. Of gewoon een gevoel dat ik het graag zou vertellen.’
‘Ja?’
‘Ja.’
‘Ik wist dat eigenlijk wel. Maar ik doe nu even alsof er geen tijd is.’
‘Soms overvalt het me. Een miezerige middag. Een trage melancholie die me bezoekt, of die terugkeert, me bij mezelf brengt. En dan is het alsof dat het moment zou moeten zijn voor de verhalen.’
‘Wat zou er anders gebeuren? Zouden ze verdwijnen?’
‘Het voelt dan meer als: de wereld zal vergaan. Heb jij dat nooit, die onrust?’
‘Nooit, vanzelfsprekend, haha. Ik weet het eigenlijk niet. Dat zijn woorden die te dicht bij me komen, denk ik.’
‘Het is dan alsof ik op dat moment iets moet doen. Iets zeggen, iets vragen, iets doen, maakt niet uit. Iets dat een teken is, een rimpel op het water. Anders gaat het voorbij, en dan komt het niet meer goed.’
‘Waarom ben je zo bang?’
‘Ik weet niet of het bang is. Misschien wel. Misschien heb je wel gelijk. Maar je antwoord op die onrust zou kunnen zijn: wees niet bang, we hebben alle tijd. Maar misschien is dat wel niet zo. En dan zou het verloren gaan.’
‘Is dat dan zo erg?’
‘Ja. Maar ik kan niet goed uitleggen waarom. Soms denk ik in zo’n moment dat dat nu het enig mogelijke antwoord op de dood is. Of zoiets. Het klinkt veel te zwaar op die manier. En ik weet dat je dat niet wilt horen. Maar we waren nu toch even aan het doen alsof er geen tijd is.’
‘Soms, diep in de nacht, kijk ik rond. De kamer, het huis, de lucht daarbuiten, de straat. En dan is het alsof ik alleen ben. Je mag zoiets niet hardop zeggen, zeker niet tegen iemand anders. Het mag misschien niet eens gedacht worden.’
‘En dan gaat het gewoon voorbij.’
‘Ja, dan gaat het gewoon weer voorbij.’
‘Soms denk ik dat dat niet mag. Dat zo’n moment niet onopgemerkt voorbij mag gaan. Ik weet ook niet wat dat dan wil zeggen en wat je zou kunnen doen, maar het is alsof het niet klopt.’
‘Het kan niet anders, denk ik. Het is gewoon zo.’
‘Dat is ook altijd mijn antwoord. Maar ik geloof het zelf niet helemaal, denk ik.’
‘En ik dacht dat je over lijstjes bezig was?’
‘Ja, natuurlijk. Ik denk dan aan de dingen die ik aan jou zou willen vertellen. En misschien vooral ook aan wat jij dan zou zeggen, en hoe ik zou zitten luisteren naar jouw woorden. Hoe ze traag heen en weer zouden gaan. En alles zou kloppen. De woorden zouden in elkaar passen, zouden zachtjes heen en weer bewegen, alsof het altijd zo geweest was.’
‘Dat zou zeker zo zijn, daar twijfel ik eigenlijk niet aan. Maar misschien hoeven we ze dan ook niet uit te spreken. Misschien is het weten genoeg.’
‘Misschien wel. Maar iets maakt me daar rusteloos in. Ik weet wat het is. Ik weet welke plek in mij dat is. Ik kan ze zien. Ik kan ze observeren. Ik begrijp wat er gebeurt. Maar ik kan het niet zomaar veranderen. Dat is de plek waar ik haper. Zoals wanneer je vraagt of er iets hapert. Dat is de plek die ik soms als een willoos been achter me aan sleep. Soms ook niet, maar soms ook wel. Misschien heb ik niet zoveel vertrouwen als jij hebt, dat het weten genoeg is.’
‘Ik denk niet dat vertrouwen het juiste woord is. Het is een ander woord, een woord dat geen woord mag zijn, een woord dat niet in de tijd mag zijn, want dan kan het een zwart gat worden. Begrijp je dat?’
‘Ja, ik begrijp het, denk ik.’
‘Dan is het goed, dat is genoeg.’
‘Wil je mijn lijstje ook zien?’
‘Ja, natuurlijk.’
29 mei 2016
28 mei 2016
Mothering Sunday
Wees gewaarschuwd, u betreedt het terrein van de literatuur. Wees klaar, en nu al blij, de literatuur zal u met open armen ontvangen. In de literatuur kun je leven, kun je blijven leven. Eén moment kan je leven veranderen. Leg dat moment in de handen van de literatuur, en er gebeurt iets. Het besef, in dat ene moment, dat je de werkelijkheid kunt verdichten, dat je de tijd kunt vertragen, de lichtinval sterker kunt maken, dat besef is de deur naar een andere wereld. Die andere wereld, een gevonden bestemming, is een bevrijding uit de wereld die de jouwe leek te zullen worden.
Mothering Sunday (vertaald als Moeders Zondag) van de Britse auteur Graham Swift is een kleinood van omtrekkende bewegingen. Het cirkelt rond dat ene moment, die ene dag, die tegelijk tragisch was en ook het begin zou worden van het ware leven van het hoofdpersonage. Het doet dit in sierlijke literaire danspassen, soms traag als een wals, soms ineens versnellend, soms omslaand van sierlijk en gestileerd naar uitdagend en direct. Het gaat over het leven van een vrouw, een schrijfster, en het gaat ook over wat literatuur vermag.
Een schrijfster blikt terug naar dat ene moment in haar leven dat zou bepalen dat ze een schrijfster zou worden. De verteller vertelt over de schrijfster die terugblikt op het ene moment dat bepalend zou zijn. De schrijver vormt de verteller die vertelt over de schrijfster die vertelt… Het is een beetje als het droste-effect. Een spel met spiegels. En het is de bedoeling dat je als lezer dat spel ook ziet. Soms is dat spel bezwerend, doet het je adem versnellen. Soms laat het je een beetje los en zou je toch iets dichter bij het personage willen komen.
1924. De jonge Jane Fairchild, een wees, is een dienstmeisje. In die periode loopt een tijdperk ten einde. De oude grote huizen van de adel, met al hun conventies en onwankelbare code, ze zijn in de nieuwe tijd aangekomen, een beetje verbaasd en ontredderd. De verschillende families hebben ook zonen verloren in de oorlog. Nieuwe mogelijkheden dienen zich aan.
Op Mothering Sunday, eenmaal per jaar, krijgt het personeel een dag vrij om op bezoek te gaan bij de familie. Op weliswaar nog steeds paternalistische wijze krijgt Jane af en toe al wat vrijheden van haar baas. Ze mag boeken lezen, en andere werelden, andere manieren van in de wereld zijn, openen zich voor haar. Ze krijgt een telefoon van de enige nog overlevende zoon van een andere familie, die haar uitnodigt om met hem de dag door te brengen. Ze is al enkele jaren zijn minnares, ondanks het klassenverschil. Eerst betaalde hij haar, ondertussen zijn ze ‘vrienden’ geworden, wat neerkomt op stiekeme vrijpartijen. Maar op deze dag nodigt hij haar uit om bij hem thuis, in een echt bed, de liefde te bedrijven. Hij staat op het punt om in het huwelijk te gaan treden en wil blijkbaar nog even genieten van de vrijheid die hij ervaart met Jane.
In zijn huis zijn de bedienden weg. De familie waar zij werkt, vertrekt voor een afspraak met de twee families van het aanstaande koppel. De kust is vrij. Officieel gaat ze fietsen die dag en lezen. Ze rijdt naar hem toe, en mag door de voordeur naar binnen. De enkele uren die ze in zijn huis zal doorbrengen worden met telkens een nieuwe aanloop beschreven, met sprongen vooruit en terug in de tijd. Wat er staat te gebeuren wordt aangekondigd.
De man kan niet de hele dag blijven, hij moet vertrekken naar een afspraak met zijn verloofde. De momenten voor zijn vertrek lijken een eeuwigheid te duren. Zij wil elk moment, elk aspect ervan, elk detail van de omgeving in zich opnemen. In haar hoofd zijn er aan de ene kant de bekommernissen van het dienstmeisje en aan de andere kant ook iets als een gevoel van macht. Ze ligt naakt op het bed, en observeert hem, terwijl hij er een eeuwigheid over lijkt te doen om zich aan te kleden. In dat ene moment zijn ze bijna gelijken, en kantelt het evenwicht zelfs nog een beetje verder. Heel even is het alsof hij niet van haar weg wil. Hij zit vast in zijn wereld, in zijn codes. Hij zegt dat zij slimmer is, en dat is misschien wel zo.
Hij vertrekt, en zij doolt daarna nog een hele tijd, naakt, door het huis. Van kamer naar kamer. Als lezer denk je de hele tijd dat er daar, in dat huis, iets fout zal gaan. Maar het is niet zo, niet daar. Zij heeft de regie, kan als het ware die plek naar haar handen zetten.
Zodra ze weer aankomt bij de familie waar ze werkt, krijgt ze nieuws dat haar doet wankelen. De manier waarop haar baas haar betrekt in het gebeuren lijkt ook een verschuiven van de balans te suggereren.
Jane zal nadien stap voor stap haar eigen weg beginnen te gaan. De weg die de boeken haar hebben getoond. Ze zal uiteindelijk een succesvol auteur worden. Wat er werkelijk gebeurde die ene dag in 1924 zal ze nooit onthullen. Ze maakt haar verhalen, en gebruikt elementen van wat ze meemaakte. Die ene dag in 1924 was een dag waarop er iets eindigde, maar het was tegelijk de dag waarop ze besefte wat ze kon doen met een plek, met een ontmoeting, met de tijd, met een ervaring. Observeren kan de werkelijkheid intenser maken, het omzetten van dat alles in woorden, in literatuur, kan het tot een nieuwe werkelijkheid maken.
Mothering Sunday is een heel bijzonder boek. Je gaat als lezer bijna mee ademen met de mooie literaire taal, met het spel met motieven, met de eindeloze herformuleringen. Het wordt als een bezwerend ritme. Het blijft aan je kleven. Wanneer Jane door het lege huis wandelt, is het alsof je naast haar loopt, en tegelijk beseft dat hier iets gebeurt dat alleen maar eenmalig kan zijn.
Tegelijk, en misschien is dat omdat het boek iets te geconstrueerd is, of misschien is het de bedoeling, blijf je ook met enkele vragen achter. In die ene, gecondenseerde dag, voel je hoe Jane haar wereld overstijgt en zich al heeft bevrijd van een context waarin anderen zullen vastlopen. Je voelt hoe ze in die kamer, met het open raam, alles ineens lijkt te zien. Als je dan nadien leest dat ze zelf schrijfster wordt, valt dat om een of andere reden tegen, hoewel het ook wel logisch is. Je ziet wel wat de auteur Swift wil doen, en je begrijpt wel waarom het personage Jane haar bestemming volgt, en toch is het alsof je de noodzakelijkheid, de onvermijdelijkheid van die weg niet voelt. Misschien is dat de bedoeling. Misschien was schrijven voor Jane de enige en juiste weg, maar was er maar één moment dat zo intens en noodzakelijk was in haar leven. Of misschien ligt het toch aan het boek, en dus aan de auteur Swift. Naar het einde van het boek is het alsof Swift er iets te veel beschouwingen over het schrijven in wil schuiven, en dan denk je als lezer soms dat je dichter bij Jane wilt komen. Maar dat dat alleen kan in die ene dag, daarover gaat het misschien net in dit boek. Vragen dus… Maar ook wel een heel erg mooi boek.
Mothering Sunday (vertaald als Moeders Zondag) van de Britse auteur Graham Swift is een kleinood van omtrekkende bewegingen. Het cirkelt rond dat ene moment, die ene dag, die tegelijk tragisch was en ook het begin zou worden van het ware leven van het hoofdpersonage. Het doet dit in sierlijke literaire danspassen, soms traag als een wals, soms ineens versnellend, soms omslaand van sierlijk en gestileerd naar uitdagend en direct. Het gaat over het leven van een vrouw, een schrijfster, en het gaat ook over wat literatuur vermag.
Een schrijfster blikt terug naar dat ene moment in haar leven dat zou bepalen dat ze een schrijfster zou worden. De verteller vertelt over de schrijfster die terugblikt op het ene moment dat bepalend zou zijn. De schrijver vormt de verteller die vertelt over de schrijfster die vertelt… Het is een beetje als het droste-effect. Een spel met spiegels. En het is de bedoeling dat je als lezer dat spel ook ziet. Soms is dat spel bezwerend, doet het je adem versnellen. Soms laat het je een beetje los en zou je toch iets dichter bij het personage willen komen.
1924. De jonge Jane Fairchild, een wees, is een dienstmeisje. In die periode loopt een tijdperk ten einde. De oude grote huizen van de adel, met al hun conventies en onwankelbare code, ze zijn in de nieuwe tijd aangekomen, een beetje verbaasd en ontredderd. De verschillende families hebben ook zonen verloren in de oorlog. Nieuwe mogelijkheden dienen zich aan.
Op Mothering Sunday, eenmaal per jaar, krijgt het personeel een dag vrij om op bezoek te gaan bij de familie. Op weliswaar nog steeds paternalistische wijze krijgt Jane af en toe al wat vrijheden van haar baas. Ze mag boeken lezen, en andere werelden, andere manieren van in de wereld zijn, openen zich voor haar. Ze krijgt een telefoon van de enige nog overlevende zoon van een andere familie, die haar uitnodigt om met hem de dag door te brengen. Ze is al enkele jaren zijn minnares, ondanks het klassenverschil. Eerst betaalde hij haar, ondertussen zijn ze ‘vrienden’ geworden, wat neerkomt op stiekeme vrijpartijen. Maar op deze dag nodigt hij haar uit om bij hem thuis, in een echt bed, de liefde te bedrijven. Hij staat op het punt om in het huwelijk te gaan treden en wil blijkbaar nog even genieten van de vrijheid die hij ervaart met Jane.
In zijn huis zijn de bedienden weg. De familie waar zij werkt, vertrekt voor een afspraak met de twee families van het aanstaande koppel. De kust is vrij. Officieel gaat ze fietsen die dag en lezen. Ze rijdt naar hem toe, en mag door de voordeur naar binnen. De enkele uren die ze in zijn huis zal doorbrengen worden met telkens een nieuwe aanloop beschreven, met sprongen vooruit en terug in de tijd. Wat er staat te gebeuren wordt aangekondigd.
De man kan niet de hele dag blijven, hij moet vertrekken naar een afspraak met zijn verloofde. De momenten voor zijn vertrek lijken een eeuwigheid te duren. Zij wil elk moment, elk aspect ervan, elk detail van de omgeving in zich opnemen. In haar hoofd zijn er aan de ene kant de bekommernissen van het dienstmeisje en aan de andere kant ook iets als een gevoel van macht. Ze ligt naakt op het bed, en observeert hem, terwijl hij er een eeuwigheid over lijkt te doen om zich aan te kleden. In dat ene moment zijn ze bijna gelijken, en kantelt het evenwicht zelfs nog een beetje verder. Heel even is het alsof hij niet van haar weg wil. Hij zit vast in zijn wereld, in zijn codes. Hij zegt dat zij slimmer is, en dat is misschien wel zo.
Hij vertrekt, en zij doolt daarna nog een hele tijd, naakt, door het huis. Van kamer naar kamer. Als lezer denk je de hele tijd dat er daar, in dat huis, iets fout zal gaan. Maar het is niet zo, niet daar. Zij heeft de regie, kan als het ware die plek naar haar handen zetten.
Zodra ze weer aankomt bij de familie waar ze werkt, krijgt ze nieuws dat haar doet wankelen. De manier waarop haar baas haar betrekt in het gebeuren lijkt ook een verschuiven van de balans te suggereren.
Jane zal nadien stap voor stap haar eigen weg beginnen te gaan. De weg die de boeken haar hebben getoond. Ze zal uiteindelijk een succesvol auteur worden. Wat er werkelijk gebeurde die ene dag in 1924 zal ze nooit onthullen. Ze maakt haar verhalen, en gebruikt elementen van wat ze meemaakte. Die ene dag in 1924 was een dag waarop er iets eindigde, maar het was tegelijk de dag waarop ze besefte wat ze kon doen met een plek, met een ontmoeting, met de tijd, met een ervaring. Observeren kan de werkelijkheid intenser maken, het omzetten van dat alles in woorden, in literatuur, kan het tot een nieuwe werkelijkheid maken.
Mothering Sunday is een heel bijzonder boek. Je gaat als lezer bijna mee ademen met de mooie literaire taal, met het spel met motieven, met de eindeloze herformuleringen. Het wordt als een bezwerend ritme. Het blijft aan je kleven. Wanneer Jane door het lege huis wandelt, is het alsof je naast haar loopt, en tegelijk beseft dat hier iets gebeurt dat alleen maar eenmalig kan zijn.
Tegelijk, en misschien is dat omdat het boek iets te geconstrueerd is, of misschien is het de bedoeling, blijf je ook met enkele vragen achter. In die ene, gecondenseerde dag, voel je hoe Jane haar wereld overstijgt en zich al heeft bevrijd van een context waarin anderen zullen vastlopen. Je voelt hoe ze in die kamer, met het open raam, alles ineens lijkt te zien. Als je dan nadien leest dat ze zelf schrijfster wordt, valt dat om een of andere reden tegen, hoewel het ook wel logisch is. Je ziet wel wat de auteur Swift wil doen, en je begrijpt wel waarom het personage Jane haar bestemming volgt, en toch is het alsof je de noodzakelijkheid, de onvermijdelijkheid van die weg niet voelt. Misschien is dat de bedoeling. Misschien was schrijven voor Jane de enige en juiste weg, maar was er maar één moment dat zo intens en noodzakelijk was in haar leven. Of misschien ligt het toch aan het boek, en dus aan de auteur Swift. Naar het einde van het boek is het alsof Swift er iets te veel beschouwingen over het schrijven in wil schuiven, en dan denk je als lezer soms dat je dichter bij Jane wilt komen. Maar dat dat alleen kan in die ene dag, daarover gaat het misschien net in dit boek. Vragen dus… Maar ook wel een heel erg mooi boek.
25 mei 2016
Verlangen naar
Verlangen naar. Het schrijven van een stukje. Dit stukje, om te beginnen. Hoe je enkele dagen denkt: ik wil naar een stukje, ik wil daar zijn, op die plek in mezelf. Dingen die dan toch tussen jou en dat stukje in komen te staan. Terwijl je hoopte, om alleen in die zachte woorden te zijn, je daar neer te leggen. Maar het loopt anders. En je lichaam blokkeert, uit alleen nog weerstand. Maar je kunt niet anders, je kunt niet naar die woorden. Je moet blijven bij de andere woorden. Die bewegen anders. Die komen anders uit je handen. Het is moeilijker om die woorden aan te raken. Maar die woorden waar je naartoe zou willen gaan. Je kunt voelen hoe zacht ze zijn, hoe voorzichtig ze naast elkaar liggen. En je lichaam weet dat. Het beweegt mee, met de woorden van een stukje. Het wordt zachter, het zou bijna aan te raken zijn.
Verlangen naar. Iets met veilig. Soms schiet je lichaam in verdediging, of zoiets. Het raast door je heen. Enigszins onverwacht. Je kijkt toe, observeert wat er gebeurt. En je kunt alleen wachten. En op die momenten, het is allemaal klein en nauwelijks waarneembaar voor anderen misschien en niet zo belangrijk en helemaal niet wereldschokkend, zou je jezelf ergens in een hoek in een lege kamer kunnen zien zitten. Niet wetend of je veilig bent voor de storm. En je kunt bijna zien hoe het zou zijn, in een andere kamer, als die er zou zijn geweest. En hoe je lichaam dan zou aanvoelen. Je zou het misschien bijna kunnen vermoeden, als dat zou mogen.
Verlangen naar. Die kleuren in je droom. Een merkwaardige droom. Je bent ergens in een stadje, je weet niet waar. Je zult er allerlei bekende mensen tegenkomen. Iemand staat te roepen tegen haar ex, die achterin een auto zit. Het is een auto in auberginekleur. Een soort oldtimer. Je kent haar. Iemand staat ineens voor je en ontbloot haar zwangere buik. Je kijkt op, en ziet haar lachen. Je kent haar. En alles in felle kleuren. Zoals in die film van Almodóvar die je voorbije zondag zag. Het viel je weer op, die kleuren. En in je droom is alles in die kleuren. Later vraag je je af: zal ik het aan haar en haar zeggen dat ze in mijn droom waren, zou dat niet onbeleefd zijn of zo? Je doet het toch maar, stel dat een droom zomaar verloren zou gaan.
Verlangen naar. Tintels. Je voelt tintels als je in de trein zit na je afspraak bij je kinesiste. Het natinteleffect na de massage die ochtend. Versterkt door de trillingen van de trein. En je denkt: kan die trein niet nog even enkele rondjes rijden voor we in Brussel-Noord zijn? Kan dit niet even doorgaan? Tot heel je lichaam zacht en soepel is, tintelzacht. Daar dient het concept verlangen voor waarschijnlijk, voor dat soort verlangens.
Verlangen naar. Rustig naar huis stappen. Stil in de straat. Nog net niet heel laat. De beweging. Een beetje soepel mee veren bij elke stap. Waardoor het bijna lijkt dat je zo zou kunnen zijn. En de geur van de nacht die er bijna is. En de zinnen die je nu zou kunnen zeggen, de zinnen die wachten op dit moment. De minder verhulde waarheden.
Verlangen naar. Het moment waarop je je neerlegt. Het bed dat meteen juist voelt. De warmte die zich voorzichtig om je heen verspreidt onder het deken. Het gevoel van: hier wil ik zijn nu, hier is alles goed, hier geef ik me uit handen. Soms lukt het.
Verlangen naar. Iets aan de andere kant van pijn. Niet dat je veel te klagen hebt. Je kent genoeg mensen die, laten we zeggen, in een totaal ander level van pijn zitten. Dat is nog wat anders. Klagen wil je nooit doen dus. Alleen, soms, op een onbewaakt moment, zou je willen dat ze er niet was. Toch voor even niet. (En als dan ineens ook dat gesuis in je oren helemaal weg zou zijn, als we dan toch bezig zijn…). Voor even niet dus. Gewoon.
Verlangen naar. De traanfilm. Soms mag het, denk je. Soms ben je er helemaal klaar voor. (Nu zou zo’n soms kunnen zijn, trouwens.) Laat het maar komen, denk je. In volle bewustzijn ervoor gaan zitten, wetend dat het onvermijdelijk zal zijn. En dan echt wel voluit gaan, natuurlijk. (Wel even eerst de gordijnen naar beneden rollen natuurlijk, stel je voor dat iemand het zou zien.) (Tegelijk even denken aan een hoop vragen die je nog zou willen stellen, uitgespreid over de zontijd.) En overwegen om misschien zelfs toe te geven aan dit verlangen…
Verlangen naar. Iets met veilig. Soms schiet je lichaam in verdediging, of zoiets. Het raast door je heen. Enigszins onverwacht. Je kijkt toe, observeert wat er gebeurt. En je kunt alleen wachten. En op die momenten, het is allemaal klein en nauwelijks waarneembaar voor anderen misschien en niet zo belangrijk en helemaal niet wereldschokkend, zou je jezelf ergens in een hoek in een lege kamer kunnen zien zitten. Niet wetend of je veilig bent voor de storm. En je kunt bijna zien hoe het zou zijn, in een andere kamer, als die er zou zijn geweest. En hoe je lichaam dan zou aanvoelen. Je zou het misschien bijna kunnen vermoeden, als dat zou mogen.
Verlangen naar. Die kleuren in je droom. Een merkwaardige droom. Je bent ergens in een stadje, je weet niet waar. Je zult er allerlei bekende mensen tegenkomen. Iemand staat te roepen tegen haar ex, die achterin een auto zit. Het is een auto in auberginekleur. Een soort oldtimer. Je kent haar. Iemand staat ineens voor je en ontbloot haar zwangere buik. Je kijkt op, en ziet haar lachen. Je kent haar. En alles in felle kleuren. Zoals in die film van Almodóvar die je voorbije zondag zag. Het viel je weer op, die kleuren. En in je droom is alles in die kleuren. Later vraag je je af: zal ik het aan haar en haar zeggen dat ze in mijn droom waren, zou dat niet onbeleefd zijn of zo? Je doet het toch maar, stel dat een droom zomaar verloren zou gaan.
Verlangen naar. Tintels. Je voelt tintels als je in de trein zit na je afspraak bij je kinesiste. Het natinteleffect na de massage die ochtend. Versterkt door de trillingen van de trein. En je denkt: kan die trein niet nog even enkele rondjes rijden voor we in Brussel-Noord zijn? Kan dit niet even doorgaan? Tot heel je lichaam zacht en soepel is, tintelzacht. Daar dient het concept verlangen voor waarschijnlijk, voor dat soort verlangens.
Verlangen naar. Rustig naar huis stappen. Stil in de straat. Nog net niet heel laat. De beweging. Een beetje soepel mee veren bij elke stap. Waardoor het bijna lijkt dat je zo zou kunnen zijn. En de geur van de nacht die er bijna is. En de zinnen die je nu zou kunnen zeggen, de zinnen die wachten op dit moment. De minder verhulde waarheden.
Verlangen naar. Het moment waarop je je neerlegt. Het bed dat meteen juist voelt. De warmte die zich voorzichtig om je heen verspreidt onder het deken. Het gevoel van: hier wil ik zijn nu, hier is alles goed, hier geef ik me uit handen. Soms lukt het.
Verlangen naar. Iets aan de andere kant van pijn. Niet dat je veel te klagen hebt. Je kent genoeg mensen die, laten we zeggen, in een totaal ander level van pijn zitten. Dat is nog wat anders. Klagen wil je nooit doen dus. Alleen, soms, op een onbewaakt moment, zou je willen dat ze er niet was. Toch voor even niet. (En als dan ineens ook dat gesuis in je oren helemaal weg zou zijn, als we dan toch bezig zijn…). Voor even niet dus. Gewoon.
Verlangen naar. De traanfilm. Soms mag het, denk je. Soms ben je er helemaal klaar voor. (Nu zou zo’n soms kunnen zijn, trouwens.) Laat het maar komen, denk je. In volle bewustzijn ervoor gaan zitten, wetend dat het onvermijdelijk zal zijn. En dan echt wel voluit gaan, natuurlijk. (Wel even eerst de gordijnen naar beneden rollen natuurlijk, stel je voor dat iemand het zou zien.) (Tegelijk even denken aan een hoop vragen die je nog zou willen stellen, uitgespreid over de zontijd.) En overwegen om misschien zelfs toe te geven aan dit verlangen…
21 mei 2016
Zweethanden
Na het feest ligt je lijf een beetje in puin. Lijkt wat op
het puin daar naast de tuin van het feest. (Tuinfeest, mooi boek trouwens…)
En ook al was er nauwelijks zon, was het nog frisjes, waren
er veel wolken en was je vooral binnen: je bent weer verbrand. Er zijn nog
zekerheden.
Het verjaardagsmanagement loopt goed.
Misschien ben je te efficiënt. Misschien verwacht je te
eenvoudige dingen, zoals een gewoon antwoord op een vraag. (Liefst snel
eigenlijk ook wel, eigenlijk.) Je vraagt aan iemand of ze wil deelnemen aan een
debat, en of ze dan de doodle wil invullen. Je ziet dat ze die doodle heeft
ingevuld, maar ze heeft niet geantwoord. Je belt, en vraagt of je die doodle
mag interpreteren als een ‘ja, ik wil deelnemen aan het debat’. Dat dat
vanzelfsprekend is, zegt ze. Ze wou je niet storen met een antwoordmail. Soms
mag je gestoord worden.
’s Avonds naar de jarige. Ze is nog even in organisatiemodus
voor de infoavond. Wanneer ze naast je komt zitten, vraag je of ze klaar is voor
het cadeau. Ja, zegt ze. Geluk kan eenvoudig zijn, denk je.
Toch later thuis dan je had gehoopt. Een stotterende nacht.
Je mag een nieuwe oefening doen van je kinesiste. Iets met
zwaaiende armen. Lekker.
Je denkt de volgende dag dat het tijd is voor magie. Een van
je vriendinnen beschikt over kosmische krachten, zo kon je al enkele keren
vaststellen. Tijd voor magie, denk je.
Verhalen hopen zich op in je lichaam.
(Misschien merkt ze gewoon wel dat je aan het vertellen
bent, op afstand…)
Een stuk maken over dat boek. Altijd een belevenis. Pas
nadien besef je wat je er eigenlijk van vond.
Magie werkt!
De volgende dag. Zoals al die keren daarvoor was je het ook
nu weer vergeten. Dat jullie met de collega’s uit eten zouden gaan. (Het zijn
fijne collega’s en het eten is lekker en de sfeer is gezellig, maar je doet het
niet graag.) Oefenen in gedeukt leven.
Na het werk nog even de stad in om foto’s te maken. Iemand ziet
je bezig en vraagt wat je fotografeert. Je probeert het uit te leggen.
Even verder zie je iemand die je kent. Ze staat te praten
met twee oude mensen die in een naburige straat wonen. In die enkele minuten
dat je daar staat heb je zo ongeveer hun hele leven gehoord. Ze zijn al erg
lang getrouwd. En nog altijd gek van elkaar blijkbaar. Ze voegt er wel aan toe
dat ze ook al in de fase ‘voorbij viagra’ zijn. (Of je die informatie echt
nodig had, weet je niet.) Ze legt je uit dat ze als ze samen op stap zijn wel
niet meer hand in hand loopt met hem. Zijn handen zweten te hard.
’s Avonds een vergadering met terreinbezoek. Eigenlijk ben
je al te moe bij het begin, je hoopt dat het over zal gaan. Ergens halverwege de
wandeling hapert er iets in je lijf, je hoopt dat niemand het ziet.
Daarna nog even iets gaan drinken. Je herkent tangomensen in
het café.
Laat.
De volgende ochtend op de markt. Zouden er al aardbeien
zijn? Nee dus.
Tussendoor probeer je de dingen voor te bereiden voor je
avondvergadering. Je voelt enige weerstand, of zoiets. Misschien ben je gewoon
moe, in het algemeen of zo. En ook iets met aftellen.
Bijna thuis. Maar eerst een belangwekkende omweg maken.
Fallen Angels wacht op jou.
In dat stukje stad voor en na de platenwinkel kom je zo
ongeveer om de tien meter iemand tegen die je kent. Iemand wil je iets
duidelijk maken, al weet je niet wat.
De avondvergadering begint ook nog eens een beetje vroeger. Ze
is gedaan net voor het einde van de dag. Je bent in de fase voorbij moe.
Een nacht als een gat, denk je ’s ochtends. (Je wou
eigenlijk wel helemaal niet wakker worden met Smoke on the water… brrrr…)
Slaapachterstandhoofdpijn voor de rest van de dag.
Zoveel te doen. Maar eerst de geraniums. Het is hoog tijd
voor bloemetjes. De geraniummevrouw helpt je om de potjes in je fietstassen te
zetten. Ze blijft nog even staan. Het is alsof er nog een existentiële
beschouwing gaat komen. Toch niet.
Tegen de avond denk je: morgen ga ik naar de film, wat een
mooi vooruitzicht…
Fallen Angels. Zo mooi, zo breekbaar, zo juist…
18 mei 2016
Grief Is the Thing with Feathers
Wat een wonderlijk boek… Hoe kan het een genot zijn om een boek te lezen over een immens verdriet? Het boek is het antwoord op die vraag. Hoe kun je gracieus balanceren tussen een verwarmende lach en diepe ontroering, voorzichtig aangeraakt? Hoe kun je in een boek over de dood van een echtgenote en moeder onderhuids en niet echt bewust denken aan hoe mooi de bladspiegel is en hoe zeer je heel voorzichtig het papier wilt voelen aan je vingertoppen? Hoe kan het dat zo’n vragen je normaal erg in de war zouden brengen en dat je hier net het gevoel hebt dat het allemaal klopt? Het antwoord op die vragen is Grief Is the Thing with Feathers (vertaald als: Verdriet is het ding met veren) van de Britse auteur Max Porter.
Het verhaal speelt zich af in Londen. Een vader en zijn twee zoons zijn het noorden kwijt. Zijn vrouw, hun moeder, is plots overleden. Ze blijven verweesd achter, in de verwarring van hun verdriet. Plots staat er een grote kraai voor de deur. Hij trekt in bij hen, en zegt dat hij pas weg zal gaan als ze hem niet meer nodig hebben. De kraai wordt een hulp, een dirigent, een therapeut, een vriend, van alles een beetje, en vooral ook zichzelf. De tijd trekt voorbij. Het verdriet legt zich langzaam neer.
Dat gegeven klinkt een beetje raar, maar het klopt helemaal binnen dit boek. Met wat extra achtergrondkennis komt er nog een hele laag bij. De vader in het boek werkt aan een boek over de dichter Ted Hughes. Na de dood van zijn vrouw Sylvia Plath maakte die een dichtbundel met als titel Crow. In die gedichten is Crow een personage. Met die kennis erbij krijgt het verhaal nog een extra dimensie, maar eigenlijk werkt het ook zonder dat je die dingen weet. Het gegeven van die kraai lijkt een beetje bizar in het begin en tegelijk ook weer niet.
De structuur van het boek is een beetje als een muziekstuk in drie bewegingen. Er zijn drie hoofdstukken. En binnen elk hoofdstuk komen na elkaar BOYS, DAD en CROW aan het woord. Elk stukje is een miniatuurtje op zich. Ze gaan alle richtingen uit, ergens tussen experimenteel woordspel en bijna-melodrama, tussen rustig beschrijvend en hilarisch. Zoveel registers worden telkens kort aangeraakt. Het is een beetje alsof een soort meerstemmigheid telkens vanuit een andere hoek wordt aangezet, heel even, om dan opnieuw te beginnen, maar anders. Het is ook allemaal erg mooi vormgegeven, met veel witruimte, stijlvolle letters, enkele illustraties. Het klinkt onnozel, maar het is alsof je het boek de hele tijd wilt aanraken (wat je natuurlijk al doet, terwijl je aan het lezen bent).
Die vorm en de toon zijn als een warme omgeving voor een verhaal over verdriet en rouw, radeloosheid en verwarring, en heel voorzichtig een vorm van hoop. Het leven legt zich neer in zichzelf en gaat verder, zonder een ‘loslaten’. De liefde verbindt de fragmenten.
Die kleine stukjes zijn elke keer momenten, over een periode van enkele jaren. Het is diep ontroerend hoe de vader en zijn jongens met elkaar omgaan. Hoe ze naar elkaar kijken. Hoe ze elkaar raken en proberen te sparen. Hoe ze het allemaal niet weten. Hoe ze kleine dingetjes doen om haar te kunnen missen, en haar zo aanwezig te voelen. Kraai laveert tussen dat alles, deels dier, deels menselijk, deels mythisch.
Vaak is het intriest, en wordt alles gezegd in de witte ruimte tussen de woorden. Vaak is het heel erg grappig. Er wordt gespeeld met verhalen, met “once upon a time”. In de rollen van trooster wisselen ze elkaar af, met de kraai als een vanzelfsprekende aanwezige in het huis, als een soort bewegend ankerpunt.
De meerstemmige fragmentarische vorm past erg goed bij een proces dat veel minder lineair en doelgericht verloopt dan een andere vorm zou suggereren. Het mooie is dat de literaire tekst – en daarin zit misschien een vergelijking met de gedichten van Hughes en hoe ze hem door het verdriet en de schuldgevoelens over de dood van Plath loodsten – op zich een vorm van troost is. Er zijn al heel veel boeken geschreven over verdriet. Soms zitten ze heel dicht op de feiten, soms is er heel veel tijd tussen. Soms gaan ze recht naar de rauwe pijn, soms nemen ze een omweg. Grief Is the Thing with Feathers doet het op zijn heel eigen manier. Je legt het neer met een zoete en trage glimlach en daarna wil je het toch nog even aanraken, om het te kunnen voelen.
Het verhaal speelt zich af in Londen. Een vader en zijn twee zoons zijn het noorden kwijt. Zijn vrouw, hun moeder, is plots overleden. Ze blijven verweesd achter, in de verwarring van hun verdriet. Plots staat er een grote kraai voor de deur. Hij trekt in bij hen, en zegt dat hij pas weg zal gaan als ze hem niet meer nodig hebben. De kraai wordt een hulp, een dirigent, een therapeut, een vriend, van alles een beetje, en vooral ook zichzelf. De tijd trekt voorbij. Het verdriet legt zich langzaam neer.
Dat gegeven klinkt een beetje raar, maar het klopt helemaal binnen dit boek. Met wat extra achtergrondkennis komt er nog een hele laag bij. De vader in het boek werkt aan een boek over de dichter Ted Hughes. Na de dood van zijn vrouw Sylvia Plath maakte die een dichtbundel met als titel Crow. In die gedichten is Crow een personage. Met die kennis erbij krijgt het verhaal nog een extra dimensie, maar eigenlijk werkt het ook zonder dat je die dingen weet. Het gegeven van die kraai lijkt een beetje bizar in het begin en tegelijk ook weer niet.
De structuur van het boek is een beetje als een muziekstuk in drie bewegingen. Er zijn drie hoofdstukken. En binnen elk hoofdstuk komen na elkaar BOYS, DAD en CROW aan het woord. Elk stukje is een miniatuurtje op zich. Ze gaan alle richtingen uit, ergens tussen experimenteel woordspel en bijna-melodrama, tussen rustig beschrijvend en hilarisch. Zoveel registers worden telkens kort aangeraakt. Het is een beetje alsof een soort meerstemmigheid telkens vanuit een andere hoek wordt aangezet, heel even, om dan opnieuw te beginnen, maar anders. Het is ook allemaal erg mooi vormgegeven, met veel witruimte, stijlvolle letters, enkele illustraties. Het klinkt onnozel, maar het is alsof je het boek de hele tijd wilt aanraken (wat je natuurlijk al doet, terwijl je aan het lezen bent).
Die vorm en de toon zijn als een warme omgeving voor een verhaal over verdriet en rouw, radeloosheid en verwarring, en heel voorzichtig een vorm van hoop. Het leven legt zich neer in zichzelf en gaat verder, zonder een ‘loslaten’. De liefde verbindt de fragmenten.
Die kleine stukjes zijn elke keer momenten, over een periode van enkele jaren. Het is diep ontroerend hoe de vader en zijn jongens met elkaar omgaan. Hoe ze naar elkaar kijken. Hoe ze elkaar raken en proberen te sparen. Hoe ze het allemaal niet weten. Hoe ze kleine dingetjes doen om haar te kunnen missen, en haar zo aanwezig te voelen. Kraai laveert tussen dat alles, deels dier, deels menselijk, deels mythisch.
Vaak is het intriest, en wordt alles gezegd in de witte ruimte tussen de woorden. Vaak is het heel erg grappig. Er wordt gespeeld met verhalen, met “once upon a time”. In de rollen van trooster wisselen ze elkaar af, met de kraai als een vanzelfsprekende aanwezige in het huis, als een soort bewegend ankerpunt.
De meerstemmige fragmentarische vorm past erg goed bij een proces dat veel minder lineair en doelgericht verloopt dan een andere vorm zou suggereren. Het mooie is dat de literaire tekst – en daarin zit misschien een vergelijking met de gedichten van Hughes en hoe ze hem door het verdriet en de schuldgevoelens over de dood van Plath loodsten – op zich een vorm van troost is. Er zijn al heel veel boeken geschreven over verdriet. Soms zitten ze heel dicht op de feiten, soms is er heel veel tijd tussen. Soms gaan ze recht naar de rauwe pijn, soms nemen ze een omweg. Grief Is the Thing with Feathers doet het op zijn heel eigen manier. Je legt het neer met een zoete en trage glimlach en daarna wil je het toch nog even aanraken, om het te kunnen voelen.
16 mei 2016
Grensverkeer
Vroeg op weg naar het station. Voor een reis naar de andere kant van de grens. Een reis. Zo voelt het altijd wel in je hoofd. En zo wil je het ook.
Je staat aan te schuiven aan het loket met de vermelding ‘grensverkeer’. Een reis naar Nederland valt blijkbaar niet onder die noemer, want je moet naar het andere loket, waar er ‘internationaal’ staat. Wat voor soort grens zou je dan wel over moeten of mogen om aan dat ene loket te mogen aanschuiven? (In je hoofd gebeuren er al diverse dingen…)
Uitzicht op treingenot. Het is een redelijk lange reis, qua reis- en dus leestijd. Je hebt een stapeltje boeken bij. Twee dunnere en een dikker. Als je zou gaan voor de dunnere, zou je misschien wel twee boeken kunnen lezen op een dag. Voelt als overdreven gulzig, en toch ook wel een klein beetje fijn. (Volgens sommigen, die het kunnen weten, ben je goed in het onderdrukken van genot.) Als het ware geheel toevallig begin je met een dun boek…
Er is iets met die reis. Als een ritueel. Het trage verdwijnen, telkens weer, in dat ritme, in dat landschap.
Hoe je heen en weer schuift tussen je boek en gedachten die met je mee drijven. Je kunt er telkens even naartoe gaan.
Misschien ook wel: hoe je haar verhalen vertelt. En niemand die iets merkt.
Er is iets met die reis.
Je bent ondertussen aan de andere kant van de grens.
Het boek is zo mooi…
(Die mevrouw doet wel erg veel moeite, zoveel informatie, in zoveel talen, zo hard roepen…)
Wolken en zon en regen. Ze dansen met elkaar.
De overstap. De andere trein. In die andere trein is het telkens alsof je lichaam er niet in past. Wat je ook doet, hoe je je ook probeert te schikken.
Het boek is uit ondertussen. Zo mooi…
(Je durft het nog niet hardop denken, maar…)
Zul je nu ineens in het andere dunne boek beginnen, of toch maar het dikkere? Het dikkere dus.
(Soms merk je al snel, na enkele bladzijden: dit is het niet echt, dit boek, niet voor mij. Toch nog wat volhouden, minstens tot het eindstation van de reis. Waarom eigenlijk?)
Je bent op verjaardagsbezoek. Ze worden zo groot, die kinderen. (Niet dat ze nog langer worden of zo, ook die fase zijn ze al voorbij.) Al een beetje van ‘later als ik groot ben’.
Het maakt je verlegen. Je laat het niet merken. Het maakt je stil.
Het is tijd voor de reis terug, weer terug naar daar.
Je begint aan het andere dunne boek.
Ondertussen bewegen de verhalen ook verder in je hoofd.
Je denkt het al een beetje hardop. Dat boek van de heenreis, het is echt iets voor haar. Zul je het haar zeggen?
De terugreis doet iets met je huid.
Je zou zomaar doorwaadbaar kunnen zijn. Voorbij het ritme waar je lichaam begint te verdwijnen, waar het aanraakbaar wordt.
Bij aankomst in het thuisstation zijn er nog enkele bladzijden over in het boek. Net niet uit. Maakt je een beetje onrustig.
Op weg naar huis ga je eerst nog even helpen bij de voorbereidingen van het grote feest van de maandag.
Thuis eet je nog wat. Om een of andere reden weet je dat er iets fout zal gaan, zou kunnen gaan.
Een diepe slaap.
Iets gaat fout, erg fout.
Een diepe slaap.
Iets gaat bijna fout.
Een diepe slaap.
Vroeg eruit. Ondanks alles leek de nacht erg lang.
De dag van het feest. (Je noemt het voor jezelf een feest, dat is beter.)
Je moet er om negen uur zijn, voor het opstellen. Je maakt thuis alles klaar. Je gaat nog even de stad in om dessertjes te halen. Je hebt nog een kwartier over. Zou je? Zou dat niet een beetje? Je doet het toch. Die enkele bladzijden die nog over waren van het boek…
Tijd voor het feest.
Foto's maken tijdens het feest. Goed dat je kunt schuilen achter het toestel. De kinderen, ze maken je verlegen. En stil.
Je staat aan te schuiven aan het loket met de vermelding ‘grensverkeer’. Een reis naar Nederland valt blijkbaar niet onder die noemer, want je moet naar het andere loket, waar er ‘internationaal’ staat. Wat voor soort grens zou je dan wel over moeten of mogen om aan dat ene loket te mogen aanschuiven? (In je hoofd gebeuren er al diverse dingen…)
Uitzicht op treingenot. Het is een redelijk lange reis, qua reis- en dus leestijd. Je hebt een stapeltje boeken bij. Twee dunnere en een dikker. Als je zou gaan voor de dunnere, zou je misschien wel twee boeken kunnen lezen op een dag. Voelt als overdreven gulzig, en toch ook wel een klein beetje fijn. (Volgens sommigen, die het kunnen weten, ben je goed in het onderdrukken van genot.) Als het ware geheel toevallig begin je met een dun boek…
Er is iets met die reis. Als een ritueel. Het trage verdwijnen, telkens weer, in dat ritme, in dat landschap.
Hoe je heen en weer schuift tussen je boek en gedachten die met je mee drijven. Je kunt er telkens even naartoe gaan.
Misschien ook wel: hoe je haar verhalen vertelt. En niemand die iets merkt.
Er is iets met die reis.
Je bent ondertussen aan de andere kant van de grens.
Het boek is zo mooi…
(Die mevrouw doet wel erg veel moeite, zoveel informatie, in zoveel talen, zo hard roepen…)
Wolken en zon en regen. Ze dansen met elkaar.
De overstap. De andere trein. In die andere trein is het telkens alsof je lichaam er niet in past. Wat je ook doet, hoe je je ook probeert te schikken.
Het boek is uit ondertussen. Zo mooi…
(Je durft het nog niet hardop denken, maar…)
Zul je nu ineens in het andere dunne boek beginnen, of toch maar het dikkere? Het dikkere dus.
(Soms merk je al snel, na enkele bladzijden: dit is het niet echt, dit boek, niet voor mij. Toch nog wat volhouden, minstens tot het eindstation van de reis. Waarom eigenlijk?)
Je bent op verjaardagsbezoek. Ze worden zo groot, die kinderen. (Niet dat ze nog langer worden of zo, ook die fase zijn ze al voorbij.) Al een beetje van ‘later als ik groot ben’.
Het maakt je verlegen. Je laat het niet merken. Het maakt je stil.
Het is tijd voor de reis terug, weer terug naar daar.
Je begint aan het andere dunne boek.
Ondertussen bewegen de verhalen ook verder in je hoofd.
Je denkt het al een beetje hardop. Dat boek van de heenreis, het is echt iets voor haar. Zul je het haar zeggen?
De terugreis doet iets met je huid.
Je zou zomaar doorwaadbaar kunnen zijn. Voorbij het ritme waar je lichaam begint te verdwijnen, waar het aanraakbaar wordt.
Bij aankomst in het thuisstation zijn er nog enkele bladzijden over in het boek. Net niet uit. Maakt je een beetje onrustig.
Op weg naar huis ga je eerst nog even helpen bij de voorbereidingen van het grote feest van de maandag.
Thuis eet je nog wat. Om een of andere reden weet je dat er iets fout zal gaan, zou kunnen gaan.
Een diepe slaap.
Iets gaat fout, erg fout.
Een diepe slaap.
Iets gaat bijna fout.
Een diepe slaap.
Vroeg eruit. Ondanks alles leek de nacht erg lang.
De dag van het feest. (Je noemt het voor jezelf een feest, dat is beter.)
Je moet er om negen uur zijn, voor het opstellen. Je maakt thuis alles klaar. Je gaat nog even de stad in om dessertjes te halen. Je hebt nog een kwartier over. Zou je? Zou dat niet een beetje? Je doet het toch. Die enkele bladzijden die nog over waren van het boek…
Tijd voor het feest.
Foto's maken tijdens het feest. Goed dat je kunt schuilen achter het toestel. De kinderen, ze maken je verlegen. En stil.
14 mei 2016
Er is in Rome iets gebeurd
Bij de boeken van de Hongaarse auteur Sándor Márai heb je vaak het gevoel dat je in een theaterstuk zit. Een confrontatie tussen personages, in een gesloten kamer, in de loop van een nacht. Door de woorden heen voel je een wereld van onderdrukt verlangen en verdriet op de achtergrond. In een ultiem moment laat het onherroepelijke zich voelen, als ingedikte tragiek.
Er is opnieuw een boek uitgegeven van deze schrijver die in 1989 stierf. Er is in Rome iets gebeurd, geschreven in 1971. Het is minder een verhaal over de liefde, zoals zijn bekendste boeken, maar je herkent meteen de hand van de schrijver in deze historische roman die zich afspeelt in de uren na de dood van Julius Caesar.
Het verhaal speelt zich in Baiae, een mondaine plaats aan de kust in de buurt van Napels, waar de rijke Romeinen zich terugtrokken. Tussen zes uur in de vooravond en zes uur de volgende ochtend komen verschillende personages aan het woord, met telkens een centraal personage per hoofdstuk. Enkele slaven, een schrijver, de lijfwacht, een prostituee, enkele eunuchen, een advocaat, een uitgever, een juwelier, de arts, … Als lezer zit je dicht op de personages, als in een theater. Soms kun je een heel gesprek volgen, soms hoor je de ene kant van een dialoog.
Het nieuws dat er ‘iets’ is gebeurd in Rome dringt langzaam door. Sommigen weten meer, anderen weten iets, maar kunnen enkel afgaan op geruchten, sommigen weten nog niets en ontdekken dat anderen meer weten. In die eerste uren na de dood van de dictator kan alles nog alle kanten op. De personages beseffen amper wat er aan het gebeuren is, maar beginnen op hun manier de evaluatie te maken van wat was en soms ook al met het nodige opportunisme een positie te zoeken voor wat komen gaat. Zullen de volgende dagen grote rekeningen vereffend worden? Zal de machtsbalans definitief veranderen en zal er dan iets te winnen zijn?
Wanneer je een verhaal als dat van de dood van Caesar bekijkt vanuit de geschiedenisboeken zie je meteen het hele verloop, wat eraan voorafging en wat er daarna gebeurde. Het is ook al snel een blik op ‘daden’ of feiten en een verhaal van ‘grote mannen’. Márai wil net een ander soort geschiedenis in beeld brengen, een meer ‘echte’ geschiedenis, gezien vanuit gewone mensen, op het moment zelf, en niet als een opeenvolging van belangrijke feiten. Dat opzet krijgt een spiegelbeeld in het boek, waar een van de personages reflecteert over wat geschiedenis is en een uitgever een schrijver ervan probeert te overtuigen om een boek te maken over de echte geschiedenis.
De opbouw van het boek is erg knap. Hoe je telkens, hoofdstuk per hoofdstuk, uur na uur, als het ware in ‘real time’ op die plek een eindje van Rome midden in een scène terechtkomt en je zo – als was het een puzzel – de stukjes in elkaar kunt passen. In de manier waarop de personages zichzelf laten zien voel je het psychologisch doorzicht dat zo kenmerkend is voor de boeken van Márai. Geholpen door de sprankelende vertaling voelt het nergens stoffig aan, maar integendeel erg modern.
Naar het einde van het boek laat de auteur via zijn personages een aantal beschouwingen over het wezen van de geschiedenis, over literatuur en dictatuur en over schrijvers en uitgevers in het verhaal doorsijpelen. Het verhaal van de Griekse lijfarts voegt nog enkele existentiële en morele elementen toe. Dat personage kijkt met een zekere onthechting en wijsheid naar het hele gebeuren. Je voelt bij hem een mededogen dat een andere toon lijkt te zetten dan wat je bij de andere personages merkt.
Sándor Márai heeft een voorliefde voor nachten, en het is in dit boek niet anders. De zogenaamd kleine waarheid van de figuren in de marge van de grotere geschiedenis beweegt de hele tijd tussen licht en duisternis. Je moet diep de nacht ingaan, in dit geval met een ontsporend feest, om dichter bij de menselijke breuklijnen te komen. De aanwezige afwezige – de naam van Julius Caesar valt nergens – is als een schim die steeds op de achtergrond ergens is. Hij is de man over wie gepraat wordt, die bestaat in het vacuüm dat hij laat.
Er is in Rome iets gebeurd is een erg knap boek. Misschien niet even intens en ‘noodzakelijk’ als zijn beste boeken. Het trekt zich een beetje traag op gang, maar wordt dan steeds meeslepender. Als lezer begin je de lege plekken in te vullen, zie je de verbanden tussen de personages, en is het alsof je naar voor schuift op je stoel terwijl je in het theater naar een tragedie zit te kijken. Het wordt langzaam donker en daarna weer lichter. Er komt een komeet voorbij. Misschien weet die meer dan de personages die in een nulpunt van de geschiedenis op hun eigen onvermogen worden geworpen.
Abonneren op:
Posts (Atom)