‘Laten we gewoon wat praten. Alsof er geen tijd is. Ik bedoel: alsof de tijd er niet is.’
‘Dan is er geen voor en geen na. Niets dat nog moet komen, niets waarop je hoopt of wat je verwacht. Het geeft allemaal niet. Het is alsof je dat van jezelf af kunt werpen.’
‘Weet je, ik doe dat ook soms. Lijstjes maken. Van dingen waarover ik graag met jou zou praten. Het overkomt me heel regelmatig dat ik het denk: zij zou het begrijpen. Of gewoon een gevoel dat ik het graag zou vertellen.’
‘Ja?’
‘Ja.’
‘Ik wist dat eigenlijk wel. Maar ik doe nu even alsof er geen tijd is.’
‘Soms overvalt het me. Een miezerige middag. Een trage melancholie die me bezoekt, of die terugkeert, me bij mezelf brengt. En dan is het alsof dat het moment zou moeten zijn voor de verhalen.’
‘Wat zou er anders gebeuren? Zouden ze verdwijnen?’
‘Het voelt dan meer als: de wereld zal vergaan. Heb jij dat nooit, die onrust?’
‘Nooit, vanzelfsprekend, haha. Ik weet het eigenlijk niet. Dat zijn woorden die te dicht bij me komen, denk ik.’
‘Het is dan alsof ik op dat moment iets moet doen. Iets zeggen, iets vragen, iets doen, maakt niet uit. Iets dat een teken is, een rimpel op het water. Anders gaat het voorbij, en dan komt het niet meer goed.’
‘Waarom ben je zo bang?’
‘Ik weet niet of het bang is. Misschien wel. Misschien heb je wel gelijk. Maar je antwoord op die onrust zou kunnen zijn: wees niet bang, we hebben alle tijd. Maar misschien is dat wel niet zo. En dan zou het verloren gaan.’
‘Is dat dan zo erg?’
‘Ja. Maar ik kan niet goed uitleggen waarom. Soms denk ik in zo’n moment dat dat nu het enig mogelijke antwoord op de dood is. Of zoiets. Het klinkt veel te zwaar op die manier. En ik weet dat je dat niet wilt horen. Maar we waren nu toch even aan het doen alsof er geen tijd is.’
‘Soms, diep in de nacht, kijk ik rond. De kamer, het huis, de lucht daarbuiten, de straat. En dan is het alsof ik alleen ben. Je mag zoiets niet hardop zeggen, zeker niet tegen iemand anders. Het mag misschien niet eens gedacht worden.’
‘En dan gaat het gewoon voorbij.’
‘Ja, dan gaat het gewoon weer voorbij.’
‘Soms denk ik dat dat niet mag. Dat zo’n moment niet onopgemerkt voorbij mag gaan. Ik weet ook niet wat dat dan wil zeggen en wat je zou kunnen doen, maar het is alsof het niet klopt.’
‘Het kan niet anders, denk ik. Het is gewoon zo.’
‘Dat is ook altijd mijn antwoord. Maar ik geloof het zelf niet helemaal, denk ik.’
‘En ik dacht dat je over lijstjes bezig was?’
‘Ja, natuurlijk. Ik denk dan aan de dingen die ik aan jou zou willen vertellen. En misschien vooral ook aan wat jij dan zou zeggen, en hoe ik zou zitten luisteren naar jouw woorden. Hoe ze traag heen en weer zouden gaan. En alles zou kloppen. De woorden zouden in elkaar passen, zouden zachtjes heen en weer bewegen, alsof het altijd zo geweest was.’
‘Dat zou zeker zo zijn, daar twijfel ik eigenlijk niet aan. Maar misschien hoeven we ze dan ook niet uit te spreken. Misschien is het weten genoeg.’
‘Misschien wel. Maar iets maakt me daar rusteloos in. Ik weet wat het is. Ik weet welke plek in mij dat is. Ik kan ze zien. Ik kan ze observeren. Ik begrijp wat er gebeurt. Maar ik kan het niet zomaar veranderen. Dat is de plek waar ik haper. Zoals wanneer je vraagt of er iets hapert. Dat is de plek die ik soms als een willoos been achter me aan sleep. Soms ook niet, maar soms ook wel. Misschien heb ik niet zoveel vertrouwen als jij hebt, dat het weten genoeg is.’
‘Ik denk niet dat vertrouwen het juiste woord is. Het is een ander woord, een woord dat geen woord mag zijn, een woord dat niet in de tijd mag zijn, want dan kan het een zwart gat worden. Begrijp je dat?’
‘Ja, ik begrijp het, denk ik.’
‘Dan is het goed, dat is genoeg.’
‘Wil je mijn lijstje ook zien?’
‘Ja, natuurlijk.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten