Misschien kun je je terugtrekken in de tuin. Misschien kun je verdwijnen in de tuin.
Je kijkt naar je handen. Hoe zouden ze woorden vinden?
Je ziet mensen die er niet meer zijn. Ze proberen je iets te zeggen.
Wat je in het boek leest. En de kwetsuren. En ook het verdwijnen.
Je staat te kijken naar de planten. Misschien mogen ze er zomaar zijn.
Je lichaam weet het. Het is te zien.
De planten en de wind. Zouden ze bij je blijven?
Soms overvalt het verdriet je. Ergens, een zondagnamiddag.
Soms ben je niet bestand. En denkt iets aan handen.
Je kijkt, en ziet waar hier daar wordt. Misschien mag het.
Iets over het helen. Het mag niet.
Je weet niet of de tuin er altijd al was. Misschien moest je wachten.
Je ruikt de huid. Na de zon.
De geest die naar zichzelf kijkt. En de vrede.
Je gaat terug naar het raam. En kijkt.
Je leerde iets over het verlangen. Als dat kan.
Je zag handen. In de tuin.
Je ziet hun trage beweging. Misschien ben je bang.
De lijnen in je huid. En waar de dingen verdwijnen.
Even denk je aan die avond. Toen.
Misschien is het de muziek. En je adem.
Zo traag zou het zijn. Je ziet het.
Even was je lichaam weg. Of alleen zichzelf.
De wind probeerde je iets te zeggen. Over je pijn.
Aan de rand. Tussen hier en daar.
Soms ben je moe. Misschien wel verdwaald.
Je denkt aan iemand. Hoe ze je de tuin liet zien.
Misschien is het goed. Dat je daar zou kunnen kantelen.
Soms mis je de brieven. Soms mis je een stem.
Soms zou je zeggen dat het achter je ligt. Voorzichtig.
Misschien is het de verkeerde vraag. Misschien is die vraag te groot voor jou.
Je kijkt naar je handen. Ze kennen de lijnen, misschien.
Misschien hoef je niet te weten waar de tuin begint. Hoef je niet te weten waar hier ophoudt.
Je ziet een foto van iemand in de tuin. Welk verhaal is zij?
Je ruikt de tuin. Terwijl je door het raam kijkt.
Of iemand bij je wil zijn. Terwijl je kijkt naar de tuin.
Je huid volgt je adem. Je zou kunnen blijven.
Of misschien is het te laat. Je zou kunnen breken.
Je ruikt de regen die gaat komen. En wat die met de tuin doet.
De planten kennen jouw verhalen. Ze geven je een kans.
Die ene plant komt er wel door, denk je. Als een vorm van genade.
Soms kijk je naar lege plekken in de nacht. En wacht je tot het overgaat.
Je handen kijken naar de herinnering. De schaduw van het onvermogen.
En dat alles terwijl je daar staat.
In dat ene moment.
27 mei 2018
20 mei 2018
Restanten
Daar lig je dan, als eerste patiënt van de week. De pomp van het afzuigsysteem bij de tandarts blijkt het niet te doen. Terwijl de tandarts in de kelder probeert de motor van die pomp weer aan de praat te krijgen lig je te wachten. Het zal zonder moeten, zegt ze. Het lukt net. (Je vroeg je al vaak af of dat zuigding in je mond nu eigenlijk zo’n verschil maakt. Ja dus.)
Op babybezoek. Je had in de winkel al je twijfels of dat petje niet te klein zou zijn. Zelf ben je bij de groothoofdigen. Misschien neem je je hoofdervaring als referentie. Meestal onterecht. In dit geval niet. Het duurt even eer iedereen het toegeeft: het petje is wat krap, voor een zomer die nog moet komen… En zo begint het, groothoofdtrauma’s…
Tijdens de vergadering. Een geweldig goed gebrachte uiteenzetting over hoe je social media moet inzetten. Je luistert geïnteresseerd, bent onder de indruk, en denkt dat het toch eigenlijk ook wel fijn is dat je al oud bent. Maar anderen zullen het ongetwijfeld wel goed doen. Je bent blij voor hen.
Een andere dag. Het lijkt hopeloos, al die elkaar versterkende lijstjes met te doen onder controle te krijgen.
Je staat in de klas. Een fijne jongeman die je erg dierbaar is vroeg je om daar een verhaal te komen brengen. Met vier zijn ze. Ze luisteren aandachtig. Je ziet aan hun ogen hoe de gedachten heen en weer gaan. Een van hen vertelt dat ze graag vroeger zou geleefd hebben. Het raakt je. Je hoort iets van wie je zelf was toen. Het voelt als een voorrecht dat je nu hier mag staan. Iets in je zou hen willen beschermen.
Als je die avond laat thuiskomt, voel je dat de vergadering te lang geduurd heeft voor jou. Je lichaam struikelt een beetje over zichzelf. Het wordt een hoekige nacht.
De volgende ochtend, op de tafel van de kinesiste. Je ziet waar je lichaam uit zou kunnen komen, waar het zou kunnen landen.
Je loopt rond in het natuurgebied. Het water is zwart. De bomen lijken een beetje verweesd. Misschien hebben ze een trauma opgelopen, waardoor ze zich nooit konden hechten aan de aarde.
Een avond. Iets wankelt. Iets als een kleine kortsluiting in je hoofd. Iets als even je adem kwijt, ergens. Je hebt geleerd om te wachten. Tot de dingen zichzelf terugvinden.
Het boek over de liefde brengt je in de war.
De andere dag. Je stem is diep in je lichaam gezakt. Je rug vertelt je iets.
Het etentje. Je rug komt langzaam terug, in een bedding.
Het is belangrijk dat je het cadeau voor die vriendin nog hebt op de dag van haar verjaardag. De mevrouw in de boekhandel zegt dat ze je de vorige avond op de televisie zag. Het maakt je een beetje verlegen, maar je laat het niet merken. Ze vraagt of ze de boeken moet inpakken. Het hoeft niet, zeg je.
Je hoort haar nog even aan de telefoon die avond.
Je kijkt rond tijdens de boekvoorstelling. Even huist je vader in je.
De volgende ochtend heeft de meneer op de markt het koud. Dagen van temperatuurverwarring.
Na het gesprek loop je door de stad, het is ondertussen weer warm geworden. Bijna gaat het fout op het zebrapad.
In de winkel vraag je naast je brood ook nog een stukje gebak. (Je gaat eens wild doen.) Voor het eerst hoor je de stem van die mevrouw.
Na de vergadering die avond sta je buiten nog na te praten. Je bent doodmoe, maar het is een mooi gesprek.
De volgende ochtend in de winkel. Het wekelijkse kaasmoment. Je vraagt ongeveer 500 gram. Zij is altijd een beetje onzeker, weet niet hoeveel het zal worden. Jij ziet telkens hoeveel het zal zijn. Het is een ritueel.
Na de foto voor het persbericht fiets je snel weg. Het cadeau kan eindelijk afgegeven worden. Je hoort de verhalen. En zoals steeds ontroert het bezoek aan de tuin je weer.
Weer thuis ga je zoeken tussen circusartiesten. Pleintjes waarvan je de naam nog niet kende. Iets met bijlen. De kindjes boven achter de ramen klappen telkens mee. Je herkent iemand aan de overkant. (Je hebt altijd al gevonden dat hij te veel haar had, en een te grote snor.)
IJsjesverhalen.
’s Avonds de eerste aflevering van die reeks die je al zo lang wilde zien.
Een rusteloze nacht. Iets maakt je moe.
De volgende ochtend. Je zit te werken. Er komt stilaan orde in de dingen.
Die namiddag. Een hoekje in de grote keuken. (Met je rug komt het vandaag niet meer goed.)
Aan de telefoon vertel je iets over dat boek. Meer lacherig dan je verwarring werkelijk is.
Ergens in de verte is er een onweer. De week legt zich neer.
Op babybezoek. Je had in de winkel al je twijfels of dat petje niet te klein zou zijn. Zelf ben je bij de groothoofdigen. Misschien neem je je hoofdervaring als referentie. Meestal onterecht. In dit geval niet. Het duurt even eer iedereen het toegeeft: het petje is wat krap, voor een zomer die nog moet komen… En zo begint het, groothoofdtrauma’s…
Tijdens de vergadering. Een geweldig goed gebrachte uiteenzetting over hoe je social media moet inzetten. Je luistert geïnteresseerd, bent onder de indruk, en denkt dat het toch eigenlijk ook wel fijn is dat je al oud bent. Maar anderen zullen het ongetwijfeld wel goed doen. Je bent blij voor hen.
Een andere dag. Het lijkt hopeloos, al die elkaar versterkende lijstjes met te doen onder controle te krijgen.
Je staat in de klas. Een fijne jongeman die je erg dierbaar is vroeg je om daar een verhaal te komen brengen. Met vier zijn ze. Ze luisteren aandachtig. Je ziet aan hun ogen hoe de gedachten heen en weer gaan. Een van hen vertelt dat ze graag vroeger zou geleefd hebben. Het raakt je. Je hoort iets van wie je zelf was toen. Het voelt als een voorrecht dat je nu hier mag staan. Iets in je zou hen willen beschermen.
Als je die avond laat thuiskomt, voel je dat de vergadering te lang geduurd heeft voor jou. Je lichaam struikelt een beetje over zichzelf. Het wordt een hoekige nacht.
De volgende ochtend, op de tafel van de kinesiste. Je ziet waar je lichaam uit zou kunnen komen, waar het zou kunnen landen.
Je loopt rond in het natuurgebied. Het water is zwart. De bomen lijken een beetje verweesd. Misschien hebben ze een trauma opgelopen, waardoor ze zich nooit konden hechten aan de aarde.
Een avond. Iets wankelt. Iets als een kleine kortsluiting in je hoofd. Iets als even je adem kwijt, ergens. Je hebt geleerd om te wachten. Tot de dingen zichzelf terugvinden.
Het boek over de liefde brengt je in de war.
De andere dag. Je stem is diep in je lichaam gezakt. Je rug vertelt je iets.
Het etentje. Je rug komt langzaam terug, in een bedding.
Het is belangrijk dat je het cadeau voor die vriendin nog hebt op de dag van haar verjaardag. De mevrouw in de boekhandel zegt dat ze je de vorige avond op de televisie zag. Het maakt je een beetje verlegen, maar je laat het niet merken. Ze vraagt of ze de boeken moet inpakken. Het hoeft niet, zeg je.
Je hoort haar nog even aan de telefoon die avond.
Je kijkt rond tijdens de boekvoorstelling. Even huist je vader in je.
De volgende ochtend heeft de meneer op de markt het koud. Dagen van temperatuurverwarring.
Na het gesprek loop je door de stad, het is ondertussen weer warm geworden. Bijna gaat het fout op het zebrapad.
In de winkel vraag je naast je brood ook nog een stukje gebak. (Je gaat eens wild doen.) Voor het eerst hoor je de stem van die mevrouw.
Na de vergadering die avond sta je buiten nog na te praten. Je bent doodmoe, maar het is een mooi gesprek.
De volgende ochtend in de winkel. Het wekelijkse kaasmoment. Je vraagt ongeveer 500 gram. Zij is altijd een beetje onzeker, weet niet hoeveel het zal worden. Jij ziet telkens hoeveel het zal zijn. Het is een ritueel.
Na de foto voor het persbericht fiets je snel weg. Het cadeau kan eindelijk afgegeven worden. Je hoort de verhalen. En zoals steeds ontroert het bezoek aan de tuin je weer.
Weer thuis ga je zoeken tussen circusartiesten. Pleintjes waarvan je de naam nog niet kende. Iets met bijlen. De kindjes boven achter de ramen klappen telkens mee. Je herkent iemand aan de overkant. (Je hebt altijd al gevonden dat hij te veel haar had, en een te grote snor.)
IJsjesverhalen.
’s Avonds de eerste aflevering van die reeks die je al zo lang wilde zien.
Een rusteloze nacht. Iets maakt je moe.
De volgende ochtend. Je zit te werken. Er komt stilaan orde in de dingen.
Die namiddag. Een hoekje in de grote keuken. (Met je rug komt het vandaag niet meer goed.)
Aan de telefoon vertel je iets over dat boek. Meer lacherig dan je verwarring werkelijk is.
Ergens in de verte is er een onweer. De week legt zich neer.
19 mei 2018
Jozefina, hey bro!
Ik zag haar voor het eerst toen ik weer naar huis liep na een ijsje. Het ijsje, een soort chocoladeoverdosis, werd verorberd op een boot, in het gezelschap van drie vrouwen, van nog heel jong tot nog steeds jong. (Iedereen die jonger is dan ik is natuurlijk minstens nog steeds jong.) We hadden onder meer een belangwekkende discussie over gradaties van raar. Het ene meisje had me daarbij tweemaal uitdrukkelijk verzekerd dat ik niet raar ben, enkel een beetje serieus. (Ze heeft ervoor gezorgd dat ik me misschien toch met het leven zal kunnen verzoenen.) Ik werd vervolgens ingewijd in de nieuwe hippe woorden. En ook in de diepere betekenis van het concept loser. Ik kreeg te horen hoe je hey bro moet uitspreken, of toch ongeveer.
Mensen die mij kennen weten dat ik een expert ben in het uitstellen van genot. Van een aantal vormen van genot, laten we zeggen. Maar na het ijsje met al die chocolade voelde ik me toch een beetje gelukzaliger dan anders. En door de deskundige uitleg van de twee meisjes voelde ik me zelfs enigszins streetwise. Misschien had ik wel gewoon hey bro gezegd tegen de burgemeester, als ik die zou zijn tegengekomen. Quod non.
Het was een drukte van jewelste in het park. Er waren mensen die zomaar over een kabel liepen, vele meters boven de grond. (Terwijl je ook gewoon over het pad op de grond van de ene naar de andere kant kon lopen, eigenlijk.) En ergens aan de rand van het park, op een soort betonblok of zo, zat zij. Jozefina. Ze hield een bordje in haar handen. Ze keek een beetje angstig uit haar verder heel mooie ogen. Mag ik u beïnvloeden? Dat stond er op het bordje.
Ik ging naast haar zitten en vroeg wat ze daarmee bedoelde. Ze vertelde me dat ze graag een influencer zou zijn. Ik dacht even dat ze het over influenza had, maar dat was een vergissing.
Influencers zijn menselijke wezens die via hun blog of vlog of diverse soosjal miedia boodschappen verspreiden waarmee ze andere mensen beïnvloeden. Het idee dat je een invloed zou kunnen hebben op andere mensen is op zich niet zo wereldschokkend. Ik weet ondertussen ook wat een loser is, en dat heeft een invloed op mij. Het gaat bij de influencers die influencers willen zijn echter meestal over dingen die zich meer in de sfeer van marketing van producten bevinden. Als ik in al mijn stukjes ervoor zou zorgen dat allerlei personages de hele tijd een Raider zitten te eten, zou ik dus ook een influencer kunnen zijn. Na zeven jaar zou een van mijn lezers me er wel op wijzen dat dat ding ondertussen van naam is veranderd en nu dus Twix heet. Ik ben gelukkig een belabberde influencer, niet raar, maar alleen een beetje serieus.
Jozefina dus. Ik vroeg haar in welke zin ze graag invloed wou hebben.
‘Eigenlijk weet ik dat zelf niet zo goed. Het lijkt me gewoon zo fijn. Dat ik een paar duizend volgers zou hebben. Dat echte professionele fotografen foto’s van mij maken. Dat ik veel aandacht zou krijgen. Dat ik een of andere boodschap, content, zou versturen, en dat mensen mij dan zouden delen.’
Over dat laatste moest ik even nadenken. Ik probeerde me allerlei dingen voor te stellen.
Of ze daar gelukkig van zou worden, vroeg ik.
‘Als dat zou kunnen, zou het fijn zijn. Als ik een influencer zou zijn, zou ik wel iets hebben bereikt in het leven. Er zijn mensen die me zeggen dat ik belangrijk moet worden, en zo zou dat wel lukken misschien.’
Ze vertelde me dat ze allerlei dingen had gelezen van echte experts die uitlegden hoe je succesvol kunt zijn als influencer. Ze wou alleen nog dingen lezen van experts, zo zei ze. En misschien was ze zelf ondertussen al een expert geworden. Ze liet me een aantal profielen zien op haar diverse mediakanalen, en daar had ze zichzelf ook als expert omschreven.
Of dat allemaal niet een beetje leeg was, vroeg ik. Ik zei dat ik eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd was in hip verpakte content, maar wel in haar verhaal. Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Mensen zijn soms gewoon bang of verdrietig. Mensen stotteren zich een weg door het leven.
Dat ze die boodschap met een wat aarzelende hand met een dikke rode stift op een bordje karton had geschreven vond ik eindeloos veel interessanter dan haar strategisch geplaatste boodschap van die dag. Ik vroeg haar of ze gelukkig was.
Ze sloeg haar mooie ogen neer en zweeg lange tijd.
‘Ik weet het niet. Soms ben ik wel eenzaam. Het is zo raar, ik maak dan een boodschap, volgens alle tips van de experts. En er komen dan best wel wat reacties op. En al die likes zijn ook allemaal volgens dezelfde tips. Het zou me gelukkig moeten maken, maar ik wil dan alleen maar meer. Of minder. Iemand die eens iets zegt dat echt is. Het klopt eigenlijk niet, denk ik. Maar waarom zou iemand in mijn echte verhaal geïnteresseerd zijn?’
We hebben daar nog een tijdje gezeten. Ze vertelde me iets over een jongen op wie ze al een tijd verliefd is. Ze durft het hem niet zeggen. Misschien zal hij haar afwijzen. Misschien, als ze niet alles kan voorbereiden volgens de regels van de experts en in het juiste format, zal hij haar wel een loser vinden. Misschien zal hij merken dat ze helemaal niets te vertellen heeft. Dat zei ze.
Het ontroerde me, haar onzekerheid. Ontroeren is misschien ook wel een vorm van invloed, of minstens van raken. Ik stelde haar voor dat ze het hem toch gewoon zou zeggen, analoog, met trillende handen, en hoekige woorden. Misschien wel met een kartonnen bordje, met woorden in het rood. (Ik suggereerde wel om daarbij niet de woorden hey bro te gebruiken.)
Ze zou het proberen, zei ze. En daarna zou ze me een berichtje sturen.
Ik vertrok en zwaaide nog even naar haar. Misschien wordt ze ooit wel heel gelukkig.
Mensen die mij kennen weten dat ik een expert ben in het uitstellen van genot. Van een aantal vormen van genot, laten we zeggen. Maar na het ijsje met al die chocolade voelde ik me toch een beetje gelukzaliger dan anders. En door de deskundige uitleg van de twee meisjes voelde ik me zelfs enigszins streetwise. Misschien had ik wel gewoon hey bro gezegd tegen de burgemeester, als ik die zou zijn tegengekomen. Quod non.
Het was een drukte van jewelste in het park. Er waren mensen die zomaar over een kabel liepen, vele meters boven de grond. (Terwijl je ook gewoon over het pad op de grond van de ene naar de andere kant kon lopen, eigenlijk.) En ergens aan de rand van het park, op een soort betonblok of zo, zat zij. Jozefina. Ze hield een bordje in haar handen. Ze keek een beetje angstig uit haar verder heel mooie ogen. Mag ik u beïnvloeden? Dat stond er op het bordje.
Ik ging naast haar zitten en vroeg wat ze daarmee bedoelde. Ze vertelde me dat ze graag een influencer zou zijn. Ik dacht even dat ze het over influenza had, maar dat was een vergissing.
Influencers zijn menselijke wezens die via hun blog of vlog of diverse soosjal miedia boodschappen verspreiden waarmee ze andere mensen beïnvloeden. Het idee dat je een invloed zou kunnen hebben op andere mensen is op zich niet zo wereldschokkend. Ik weet ondertussen ook wat een loser is, en dat heeft een invloed op mij. Het gaat bij de influencers die influencers willen zijn echter meestal over dingen die zich meer in de sfeer van marketing van producten bevinden. Als ik in al mijn stukjes ervoor zou zorgen dat allerlei personages de hele tijd een Raider zitten te eten, zou ik dus ook een influencer kunnen zijn. Na zeven jaar zou een van mijn lezers me er wel op wijzen dat dat ding ondertussen van naam is veranderd en nu dus Twix heet. Ik ben gelukkig een belabberde influencer, niet raar, maar alleen een beetje serieus.
Jozefina dus. Ik vroeg haar in welke zin ze graag invloed wou hebben.
‘Eigenlijk weet ik dat zelf niet zo goed. Het lijkt me gewoon zo fijn. Dat ik een paar duizend volgers zou hebben. Dat echte professionele fotografen foto’s van mij maken. Dat ik veel aandacht zou krijgen. Dat ik een of andere boodschap, content, zou versturen, en dat mensen mij dan zouden delen.’
Over dat laatste moest ik even nadenken. Ik probeerde me allerlei dingen voor te stellen.
Of ze daar gelukkig van zou worden, vroeg ik.
‘Als dat zou kunnen, zou het fijn zijn. Als ik een influencer zou zijn, zou ik wel iets hebben bereikt in het leven. Er zijn mensen die me zeggen dat ik belangrijk moet worden, en zo zou dat wel lukken misschien.’
Ze vertelde me dat ze allerlei dingen had gelezen van echte experts die uitlegden hoe je succesvol kunt zijn als influencer. Ze wou alleen nog dingen lezen van experts, zo zei ze. En misschien was ze zelf ondertussen al een expert geworden. Ze liet me een aantal profielen zien op haar diverse mediakanalen, en daar had ze zichzelf ook als expert omschreven.
Of dat allemaal niet een beetje leeg was, vroeg ik. Ik zei dat ik eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd was in hip verpakte content, maar wel in haar verhaal. Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Mensen zijn soms gewoon bang of verdrietig. Mensen stotteren zich een weg door het leven.
Dat ze die boodschap met een wat aarzelende hand met een dikke rode stift op een bordje karton had geschreven vond ik eindeloos veel interessanter dan haar strategisch geplaatste boodschap van die dag. Ik vroeg haar of ze gelukkig was.
Ze sloeg haar mooie ogen neer en zweeg lange tijd.
‘Ik weet het niet. Soms ben ik wel eenzaam. Het is zo raar, ik maak dan een boodschap, volgens alle tips van de experts. En er komen dan best wel wat reacties op. En al die likes zijn ook allemaal volgens dezelfde tips. Het zou me gelukkig moeten maken, maar ik wil dan alleen maar meer. Of minder. Iemand die eens iets zegt dat echt is. Het klopt eigenlijk niet, denk ik. Maar waarom zou iemand in mijn echte verhaal geïnteresseerd zijn?’
We hebben daar nog een tijdje gezeten. Ze vertelde me iets over een jongen op wie ze al een tijd verliefd is. Ze durft het hem niet zeggen. Misschien zal hij haar afwijzen. Misschien, als ze niet alles kan voorbereiden volgens de regels van de experts en in het juiste format, zal hij haar wel een loser vinden. Misschien zal hij merken dat ze helemaal niets te vertellen heeft. Dat zei ze.
Het ontroerde me, haar onzekerheid. Ontroeren is misschien ook wel een vorm van invloed, of minstens van raken. Ik stelde haar voor dat ze het hem toch gewoon zou zeggen, analoog, met trillende handen, en hoekige woorden. Misschien wel met een kartonnen bordje, met woorden in het rood. (Ik suggereerde wel om daarbij niet de woorden hey bro te gebruiken.)
Ze zou het proberen, zei ze. En daarna zou ze me een berichtje sturen.
Ik vertrok en zwaaide nog even naar haar. Misschien wordt ze ooit wel heel gelukkig.
13 mei 2018
Waar het ons brengt
‘Ik ben blij dat je gebleven bent.’
‘Misschien was het wel tijd. Na al die tijd. Dat is wel tweemaal tijd na elkaar.’
‘Hoor je de tijd buiten?’
‘Hoe?’
‘Luister maar. Het is bijna stil. Het klinkt als uitgezuiverde tijd. En in het donker zie je dat nog beter.’
‘Ik hoor en zie het.’
‘Het is ook bijna helemaal donker hier, je kunt nog net de woorden zien.’
‘En jou zie ik ook.’
‘Misschien weet ik wel niet meer goed hoe je dat doet, een nachtgesprek.’
‘Je bent toch bezig? Je lijkt me best volleerd te zijn.’
‘Waar was je bang voor eigenlijk?’
‘Dat weet je wel, denk ik. Jij ziet alles. Dat was het.’
‘Oei.’
‘Ik had altijd al het gevoel dat ik me voor jou niet kon verstoppen. En misschien wou ik dat wel. Dacht ik.’
‘Hielp het?’
‘Niet echt. Maar ik heb wel gevonden wat ik op dat moment zocht. En dat zou ik bij jou niet gevonden hebben.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Misschien was ik nog niet in jouw seizoen toen. Nu wel, denk ik. Hopelijk ben jij er nog.’
‘Ik hield wel van die gesprekken na middernacht. De dingen die alleen dan mochten gezegd worden.’
‘Ik eigenlijk ook, maar ik wou het niet toegeven aan mezelf. Ik was niet goed voor jou, toen.’
‘Als jij het zegt.’
‘Ik zag eigenlijk wel waar je kwetsbaar was, maar misschien wou ik niet echt naar je toe komen, naar jouw kant van het bed. Om het maar even in dat beeld te zeggen.’
‘Ik was ook wel bang. Vertrouwde mezelf niet zo goed. Soms viel ik samen met mijn litteken, nu denk ik dat het beter zie, meer vanop een afstand.’
‘Het spijt me, dat het toen niet anders was.’
‘Dat weet ik. Je had het misschien op een andere manier duidelijk kunnen maken, maar ik weet het.’
‘Je hebt gelijk.’
‘Ik wou soms ook iemand zijn voor jou die ik niet kon zijn, maar die ik wel wou zijn voor jou. En dat maakte dat ik me nog minder veilig voelde.’
‘Misschien wou ik dat niet zien. Ik wou dat je iemand was, of misschien wel iets was, voor mij. Ik kon soms niet verder zien dan wat ik wou of verlangde. En jij was niet het antwoord dat ik verwachtte. Als ik echt naar jou keek, moest ik ook naar mezelf kijken. Dat weet ik nu.’
‘Soms was ik kwaad op mezelf. Op de tijd. Op wat er gebeurd was. Op wat het met mijn lichaam heeft gedaan. Misschien schaamde ik me voor jou, op een of andere manier. Voelde ik me tekortschieten ten opzichte van wie ik dacht te moeten zijn voor jou. En nu weet ik dat dat geen zin heeft. Ook al is het gehavend, het is een goed lichaam.’
‘Dat is echt zo, weet je dat? Ik zie het beter nu.’
‘Dank je. En jij?’
‘Wat?’
‘Ben je thuisgekomen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik zag je vaak vluchten.’
‘Dat kende ik het best.’
‘Doe je het nog?’
‘Soms niet meer. Misschien ben ik daarom wel hier.’
‘De nacht is stil genoeg om te blijven.’
‘Tot ik wegga.’
‘Maar misschien is het dan al morgen.’
‘Laten we doen alsof we niet weten hoe laat het is. Alsof we in een gat in de tijd zijn.’
‘Een niemandsland in de tijd.’
‘Misschien is dat wel onze plek.’
‘Sssjjjjttt. Niets meer zeggen even.’
‘…’
‘Misschien was het wel tijd. Na al die tijd. Dat is wel tweemaal tijd na elkaar.’
‘Hoor je de tijd buiten?’
‘Hoe?’
‘Luister maar. Het is bijna stil. Het klinkt als uitgezuiverde tijd. En in het donker zie je dat nog beter.’
‘Ik hoor en zie het.’
‘Het is ook bijna helemaal donker hier, je kunt nog net de woorden zien.’
‘En jou zie ik ook.’
‘Misschien weet ik wel niet meer goed hoe je dat doet, een nachtgesprek.’
‘Je bent toch bezig? Je lijkt me best volleerd te zijn.’
‘Waar was je bang voor eigenlijk?’
‘Dat weet je wel, denk ik. Jij ziet alles. Dat was het.’
‘Oei.’
‘Ik had altijd al het gevoel dat ik me voor jou niet kon verstoppen. En misschien wou ik dat wel. Dacht ik.’
‘Hielp het?’
‘Niet echt. Maar ik heb wel gevonden wat ik op dat moment zocht. En dat zou ik bij jou niet gevonden hebben.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Misschien was ik nog niet in jouw seizoen toen. Nu wel, denk ik. Hopelijk ben jij er nog.’
‘Ik hield wel van die gesprekken na middernacht. De dingen die alleen dan mochten gezegd worden.’
‘Ik eigenlijk ook, maar ik wou het niet toegeven aan mezelf. Ik was niet goed voor jou, toen.’
‘Als jij het zegt.’
‘Ik zag eigenlijk wel waar je kwetsbaar was, maar misschien wou ik niet echt naar je toe komen, naar jouw kant van het bed. Om het maar even in dat beeld te zeggen.’
‘Ik was ook wel bang. Vertrouwde mezelf niet zo goed. Soms viel ik samen met mijn litteken, nu denk ik dat het beter zie, meer vanop een afstand.’
‘Het spijt me, dat het toen niet anders was.’
‘Dat weet ik. Je had het misschien op een andere manier duidelijk kunnen maken, maar ik weet het.’
‘Je hebt gelijk.’
‘Ik wou soms ook iemand zijn voor jou die ik niet kon zijn, maar die ik wel wou zijn voor jou. En dat maakte dat ik me nog minder veilig voelde.’
‘Misschien wou ik dat niet zien. Ik wou dat je iemand was, of misschien wel iets was, voor mij. Ik kon soms niet verder zien dan wat ik wou of verlangde. En jij was niet het antwoord dat ik verwachtte. Als ik echt naar jou keek, moest ik ook naar mezelf kijken. Dat weet ik nu.’
‘Soms was ik kwaad op mezelf. Op de tijd. Op wat er gebeurd was. Op wat het met mijn lichaam heeft gedaan. Misschien schaamde ik me voor jou, op een of andere manier. Voelde ik me tekortschieten ten opzichte van wie ik dacht te moeten zijn voor jou. En nu weet ik dat dat geen zin heeft. Ook al is het gehavend, het is een goed lichaam.’
‘Dat is echt zo, weet je dat? Ik zie het beter nu.’
‘Dank je. En jij?’
‘Wat?’
‘Ben je thuisgekomen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik zag je vaak vluchten.’
‘Dat kende ik het best.’
‘Doe je het nog?’
‘Soms niet meer. Misschien ben ik daarom wel hier.’
‘De nacht is stil genoeg om te blijven.’
‘Tot ik wegga.’
‘Maar misschien is het dan al morgen.’
‘Laten we doen alsof we niet weten hoe laat het is. Alsof we in een gat in de tijd zijn.’
‘Een niemandsland in de tijd.’
‘Misschien is dat wel onze plek.’
‘Sssjjjjttt. Niets meer zeggen even.’
‘…’
12 mei 2018
Struikelstenen
Momenten van verwarring.
In de winkel staan kijken naar pakken. Of al minstens zoeken naar een mooi jasje. Het officieel niet direct zien. Eigenlijk zou je het moeten vragen aan een van die mevrouwen, of ze je op weg kunnen helpen. In je dromen wordt het dan op maat gemaakt. Het toch maar niet doen. Het is voor een andere keer. (Wat je ook alle vorige keren zei.)
In het tuincentrum voor de geraniums. Geraniums zijn in dit seizoen een overzichtelijk doel. Ze staan klaar in grote rekken net naast de ingang. Veel mensen komen voor geraniums. Eigenlijk zou je ook nog wat andere planten nodig hebben. Maar dan zou je moeten rondlopen in het andere deel van de winkel, waar de kenners bewegen tussen de rekken. Een niveau hoger dan de geraniumzoekers. Je zou daar dan moeten rondlopen alsof je zou weten wat je zoekt. Gelukkig is er in je fietstassen net genoeg ruimte voor twaalf potjes met geraniums.
De mevrouw in de kledingwinkel. Je bent geheel zelfstandig naar boven gegaan, hebt daar twee mooie hemden uitgezocht. Je hebt ze zelfs gepast in het pashokje. (Je maakt vorderingen.) Lichtjes verlegen kom je beneden en leg je de hemden op de toonbank. Ze lacht zo vriendelijk dat je even de kluts kwijt bent. Je had bij het afdalen van de trap enkele zinnetjes bedacht. Je zegt dat er voor mannen niet altijd mooie dingen te vinden zijn die fair en bio zijn. Maar wel in haar winkel natuurlijk. Ze vertelt hoe ze die merken gevonden hebben. Eigenlijk wou je al lang ook vragen of zij het was die je een tijd geleden zag op die affiche van De Munt. (Ze is ook fotomodel, heb je onlangs ontdekt, geheel toevallig, vanzelfsprekend.) Maar die vraag zal voor een andere keer zijn. Ze bedankt je uitvoerig. Tot de volgende keer, zeg je.
Je staat een foto te maken van mannen. Mannen met baarden. In je schermpje zie je het: het zijn best mooie mannen. Gelukkig sta jij aan deze kant van de lens. Twee dagen eerder zei iemand je nog dat je mooier wordt met de jaren. Dat had je tot nu toe alleen over vrouwen gedacht, of over sommige mannen. Ze bedoelde waarschijnlijk minder lelijk, denk je.
Je hebt een gesprek met een vriendin. Je probeert haar uit te leggen dat ze mooier is met dat grijs in haar haar, en zonder die haarkleuring. Je zou een foto willen maken, denk je. Het gesprek gaat gewoon verder. Misschien vond ze het zelf ook wel.
Je hebt afgesproken met je beste vriend, voor een koffietje. Je bent te vroeg. Toch wel vijf minuten, denk je. Je weet niet goed waar je moet gaan staan zonder er al te lullig uit te zien. Gelukkig komt hij eraan op minuut vier van die vijf. Je wilt hem een arm geven, zodat hij goed tot aan de tafel geraakt. Even weet je niet goed welke arm het best zou zijn, die kant of die kant. Het komt goed, gelukkig.
Je staat te koken voor een vriendin die op bezoek komt. Een van je vele afwijkingen is dat je eten altijd klaar is exact op het uur dat je hebt afgesproken. Je had jezelf ervan kunnen overtuigen om het in haar geval vijf minuten later af te hebben. Soms komt ze iets later dan afgesproken, veel soms eigenlijk. Nu komt ze ineens tien minuten te vroeg. Ook dat komt helemaal goed.
Het blijft toch je ambitie om die wasmand helemaal tot op de bodem leeg te krijgen. Er duikt een weessok op. Je denkt dat die zal matchen met de andere weessok die bij een eerdere wasbeurt aan je droogrekje verscheen. Bij controle blijkt het om twee wezen te gaan. Eventueel een stel twee-eiige wezen.
Je kijkt in de koeltoog naar de pakken melk. Het pak thuis is bijna op. Het pak halfvolle heeft als datum morgen. Het pak volle een dag of drie later. Dilemma, van existentiële orde. Volle is natuurlijk veel lekkerder. Halfvolle is beter voor de cholesterol (die je al helemaal onder controle hebt, eigenlijk). Het wordt een kwestie van toelating tot zonde. (Het is fijn om af en toe te kunnen nadenken over échte problemen, zoals de keuze tussen vol en halfvol, zeg je tegen jezelf in de interne dialoog.)
In je droom vraag je je af welke weg je best zou nemen om met de fiets vanuit Brussel terug naar Leuven te rijden. Je kijkt rond, er is geen enkel referentiepunt dat je herkent. Je ziet dat je op je oude fiets zit, die je ooit nog samen met je grootvader ging kopen in het dorp. Het is een fiets zonder versnellingen. Je vraagt je af hoe je met de fiets in Brussel bent geraakt, en waarom je niet je nieuwe fiets bij je hebt. De droom geeft geen antwoorden. Misschien wil de kosmos je iets zeggen.
Je zit de handleiding te lezen van het fototoestel. (Je bent nog een van die neanderthalers die handleidingen lezen. Je beste vriend doet dat ook trouwens. Er zijn nog rotsen in de branding.) Je had de voorbije weken vastgesteld dat het beeld voor jou niet altijd scherp was in de zoeker. Je wist dat het aan je oog lag. Het leidde tot diverse vormen van lichte paniek, uiting van het dwalen door het duistere woud van de ouderdom. Uit de handleiding leer je dat je dat met een klein wieltje kunt bijregelen. Waarna blijkt dat dat nog werkt ook. (Het is fijn als dingen die in handleidingen staan ook kloppen.) Je bent extreem gelukkig. (Wat erop zou kunnen wijzen dat je nog altijd een klein kind bent. Wat dan weer een opluchting is.)
Je wacht nog op een officieel bericht van de kosmos.
In de winkel staan kijken naar pakken. Of al minstens zoeken naar een mooi jasje. Het officieel niet direct zien. Eigenlijk zou je het moeten vragen aan een van die mevrouwen, of ze je op weg kunnen helpen. In je dromen wordt het dan op maat gemaakt. Het toch maar niet doen. Het is voor een andere keer. (Wat je ook alle vorige keren zei.)
In het tuincentrum voor de geraniums. Geraniums zijn in dit seizoen een overzichtelijk doel. Ze staan klaar in grote rekken net naast de ingang. Veel mensen komen voor geraniums. Eigenlijk zou je ook nog wat andere planten nodig hebben. Maar dan zou je moeten rondlopen in het andere deel van de winkel, waar de kenners bewegen tussen de rekken. Een niveau hoger dan de geraniumzoekers. Je zou daar dan moeten rondlopen alsof je zou weten wat je zoekt. Gelukkig is er in je fietstassen net genoeg ruimte voor twaalf potjes met geraniums.
De mevrouw in de kledingwinkel. Je bent geheel zelfstandig naar boven gegaan, hebt daar twee mooie hemden uitgezocht. Je hebt ze zelfs gepast in het pashokje. (Je maakt vorderingen.) Lichtjes verlegen kom je beneden en leg je de hemden op de toonbank. Ze lacht zo vriendelijk dat je even de kluts kwijt bent. Je had bij het afdalen van de trap enkele zinnetjes bedacht. Je zegt dat er voor mannen niet altijd mooie dingen te vinden zijn die fair en bio zijn. Maar wel in haar winkel natuurlijk. Ze vertelt hoe ze die merken gevonden hebben. Eigenlijk wou je al lang ook vragen of zij het was die je een tijd geleden zag op die affiche van De Munt. (Ze is ook fotomodel, heb je onlangs ontdekt, geheel toevallig, vanzelfsprekend.) Maar die vraag zal voor een andere keer zijn. Ze bedankt je uitvoerig. Tot de volgende keer, zeg je.
Je staat een foto te maken van mannen. Mannen met baarden. In je schermpje zie je het: het zijn best mooie mannen. Gelukkig sta jij aan deze kant van de lens. Twee dagen eerder zei iemand je nog dat je mooier wordt met de jaren. Dat had je tot nu toe alleen over vrouwen gedacht, of over sommige mannen. Ze bedoelde waarschijnlijk minder lelijk, denk je.
Je hebt een gesprek met een vriendin. Je probeert haar uit te leggen dat ze mooier is met dat grijs in haar haar, en zonder die haarkleuring. Je zou een foto willen maken, denk je. Het gesprek gaat gewoon verder. Misschien vond ze het zelf ook wel.
Je hebt afgesproken met je beste vriend, voor een koffietje. Je bent te vroeg. Toch wel vijf minuten, denk je. Je weet niet goed waar je moet gaan staan zonder er al te lullig uit te zien. Gelukkig komt hij eraan op minuut vier van die vijf. Je wilt hem een arm geven, zodat hij goed tot aan de tafel geraakt. Even weet je niet goed welke arm het best zou zijn, die kant of die kant. Het komt goed, gelukkig.
Je staat te koken voor een vriendin die op bezoek komt. Een van je vele afwijkingen is dat je eten altijd klaar is exact op het uur dat je hebt afgesproken. Je had jezelf ervan kunnen overtuigen om het in haar geval vijf minuten later af te hebben. Soms komt ze iets later dan afgesproken, veel soms eigenlijk. Nu komt ze ineens tien minuten te vroeg. Ook dat komt helemaal goed.
Het blijft toch je ambitie om die wasmand helemaal tot op de bodem leeg te krijgen. Er duikt een weessok op. Je denkt dat die zal matchen met de andere weessok die bij een eerdere wasbeurt aan je droogrekje verscheen. Bij controle blijkt het om twee wezen te gaan. Eventueel een stel twee-eiige wezen.
Je kijkt in de koeltoog naar de pakken melk. Het pak thuis is bijna op. Het pak halfvolle heeft als datum morgen. Het pak volle een dag of drie later. Dilemma, van existentiële orde. Volle is natuurlijk veel lekkerder. Halfvolle is beter voor de cholesterol (die je al helemaal onder controle hebt, eigenlijk). Het wordt een kwestie van toelating tot zonde. (Het is fijn om af en toe te kunnen nadenken over échte problemen, zoals de keuze tussen vol en halfvol, zeg je tegen jezelf in de interne dialoog.)
In je droom vraag je je af welke weg je best zou nemen om met de fiets vanuit Brussel terug naar Leuven te rijden. Je kijkt rond, er is geen enkel referentiepunt dat je herkent. Je ziet dat je op je oude fiets zit, die je ooit nog samen met je grootvader ging kopen in het dorp. Het is een fiets zonder versnellingen. Je vraagt je af hoe je met de fiets in Brussel bent geraakt, en waarom je niet je nieuwe fiets bij je hebt. De droom geeft geen antwoorden. Misschien wil de kosmos je iets zeggen.
Je zit de handleiding te lezen van het fototoestel. (Je bent nog een van die neanderthalers die handleidingen lezen. Je beste vriend doet dat ook trouwens. Er zijn nog rotsen in de branding.) Je had de voorbije weken vastgesteld dat het beeld voor jou niet altijd scherp was in de zoeker. Je wist dat het aan je oog lag. Het leidde tot diverse vormen van lichte paniek, uiting van het dwalen door het duistere woud van de ouderdom. Uit de handleiding leer je dat je dat met een klein wieltje kunt bijregelen. Waarna blijkt dat dat nog werkt ook. (Het is fijn als dingen die in handleidingen staan ook kloppen.) Je bent extreem gelukkig. (Wat erop zou kunnen wijzen dat je nog altijd een klein kind bent. Wat dan weer een opluchting is.)
Je wacht nog op een officieel bericht van de kosmos.
11 mei 2018
Een plek terug naar je toe halen
Soms leven de dingen je, zo lijkt het. Alsof je alleen kunt volgen. Of zoiets.
Een belangrijk dagelijks punt op het lijstje met te doen is het herschikken van het lijstje. Je ziet hoopjes dingen die je zou moeten doen, die je graag zou willen doen, graag rustig zou willen doen. Dingen doen het een na het ander. Het zou een luxe kunnen zijn. Gewoon een ding doen. Niet doorkruist door een ander ding, niet nageroepen door een ander ding. Het zou een luxe zijn.
Sommige systemen, zo zegt men, zijn bedoeld om je leven gemakkelijker te maken. Dat zou best kunnen, zeg je tegen een of andere kosmische instantie. Van sommige systemen zegt men dat ze alles efficiënter zullen maken. Waarom doe je dan twee uur over iets waarvoor je vroeger amper een kwartier nodig had? Het ligt aan jou, ongetwijfeld.
Uiteindelijk heb je toch die etiketten geprint.
Je lichaam begint een interactieve dialoog.
Het is alsof je een plek terug naar je toe zou willen halen. Denkt iets.
Weer een andere dag. Een rijtje kleine dingen doen, het schrapt lekker weg op het lijstje.
Als je het nieuws hoort, over iets wat niet gebeurd is, zucht je.
Een enigszins geladen vergadering. Je legt de woorden voorzichtig op tafel. Het is alsof ze daar blijven liggen, een beetje.
Op de terugweg nog een fijn gesprek. En. Er is blijkbaar een festijn geweest in de stad, een of andere kooporgie of zo? Mensen lopen in dichte drommen over de straat. Misschien was het event zelf zijn diepere zin. Misschien moet je je niet afvragen waar het event inhoudelijk over gaat. Het event is zelf het event. Of zoiets. Gelukkig ben je niet slim genoeg voor het reëel bestaand surrealisme.
Iets in je is bang om in een nachtgat te vallen.
Die plek die je naar je toe zou willen halen, je kunt die zien, denk je.
Na een nacht die langer duurde dan de vorige rammelt je lichaam een beetje. Het wordt evenwel in geen enkele hemel opgenomen.
Je grootmoeder was altijd meer geïnteresseerd in de mogelijke hemel op aarde dan de hemel in de hemel. Daarover ga je op de fiets een dialoog aan met je lichaam, terwijl je op weg bent naar een afspraak.
Mooie momenten in een fijn gesprek. Iets over dolfijnen. Iets over grijs haar en ogen. Iets over stoïcijns lijken.
Die plek. Misschien heeft die iets met een thuis te maken.
Na het werken aan het eten beginnen. Je krijgt bezoek. De wijn staat koel. Het wordt een mooi gesprek. Iets over de liefde, het zoeken, littekens, veiligheid. En het helen. De woorden nemen je lichaam mee naar de plek, ze brengen je dichterbij.
Bij het wakker worden denken aan een lijstje van dingen die zouden kunnen leiden tot het terug naar je toe halen van een plek. Het huis opruimen. Je kleerkast uitruimen. Al die dingen die eigenlijk echt versleten zijn toch maar weg doen. In een soort droom nieuwe kleren kopen, samen met iemand die alleen maar naar je moet kijken om iets te weten. Misschien zelfs een mooi pak. Verder ook heel veel tijd verliezen. Op het terras zitten en dat boek over de liefde uitlezen. Daarna met iemand bellen over wat je in dat boek gelezen hebt. Die nieuwe cd van Van Morrison op gaan halen. De literaire katern in de krant helemaal, en traag, uitlezen. Je terras in zomerstand zetten, en dus minstens een hoop geraniums gaan halen. En dan ook ineens al die andere planten regelen. (Beseffen dat je ook nog enkele stekjes van je collega zult krijgen, dus toch nog enkele potten overlaten.) En natuurlijk ook een massage die minstens twee uur duurt. Afronden met het schrijven van een mooi stukje en daarna een romantische film die tot een zuiverende tranerigheid aanzet.
Beseffen dat het pleklijstje eigenlijk even reëel is als het andere.
Beseffen dat je niet alle dingen van het pleklijstje zult kunnen doen, in een dag.
Ergens in de namiddag, terwijl je bezig bent met de geraniums op je terras, vaststellen dat je toch wel enkele dingen van dat lijstje hebt gedaan. En voelen hoe de plek weer naar je toe komt.
(Die massage zal voor een andere keer zijn. Stel je vast. Niet voor het eerst.)(Het moet ook wel niet te gek worden natuurlijk.)(Wat zouden de gevolgen zijn anders voor dat stoïcijns imago? Expertise in het uitstellen van genot bouw je niet zomaar op natuurlijk, dat vraagt noeste arbeid.)
De geraniums zeggen je iets.
En als straks die afwas helemaal klaar is, zal die rust ook weerkeren.
Er is nog een beetje ijs over van de vorige avond. En die aardbeien zijn er ook nog.
En als je een stukje schrijft, zul je weer merken hoe de woorden anders voelen. Zachter. Ze wachten tot je weer in hen kunt wonen. Ze omhullen je.
Sommige dingen weet je wel, eigenlijk.
Misschien kun je nog even naar de planten gaan kijken, in de nacht, voor je gaat slapen.
Een belangrijk dagelijks punt op het lijstje met te doen is het herschikken van het lijstje. Je ziet hoopjes dingen die je zou moeten doen, die je graag zou willen doen, graag rustig zou willen doen. Dingen doen het een na het ander. Het zou een luxe kunnen zijn. Gewoon een ding doen. Niet doorkruist door een ander ding, niet nageroepen door een ander ding. Het zou een luxe zijn.
Sommige systemen, zo zegt men, zijn bedoeld om je leven gemakkelijker te maken. Dat zou best kunnen, zeg je tegen een of andere kosmische instantie. Van sommige systemen zegt men dat ze alles efficiënter zullen maken. Waarom doe je dan twee uur over iets waarvoor je vroeger amper een kwartier nodig had? Het ligt aan jou, ongetwijfeld.
Uiteindelijk heb je toch die etiketten geprint.
Je lichaam begint een interactieve dialoog.
Het is alsof je een plek terug naar je toe zou willen halen. Denkt iets.
Weer een andere dag. Een rijtje kleine dingen doen, het schrapt lekker weg op het lijstje.
Als je het nieuws hoort, over iets wat niet gebeurd is, zucht je.
Een enigszins geladen vergadering. Je legt de woorden voorzichtig op tafel. Het is alsof ze daar blijven liggen, een beetje.
Op de terugweg nog een fijn gesprek. En. Er is blijkbaar een festijn geweest in de stad, een of andere kooporgie of zo? Mensen lopen in dichte drommen over de straat. Misschien was het event zelf zijn diepere zin. Misschien moet je je niet afvragen waar het event inhoudelijk over gaat. Het event is zelf het event. Of zoiets. Gelukkig ben je niet slim genoeg voor het reëel bestaand surrealisme.
Iets in je is bang om in een nachtgat te vallen.
Die plek die je naar je toe zou willen halen, je kunt die zien, denk je.
Na een nacht die langer duurde dan de vorige rammelt je lichaam een beetje. Het wordt evenwel in geen enkele hemel opgenomen.
Je grootmoeder was altijd meer geïnteresseerd in de mogelijke hemel op aarde dan de hemel in de hemel. Daarover ga je op de fiets een dialoog aan met je lichaam, terwijl je op weg bent naar een afspraak.
Mooie momenten in een fijn gesprek. Iets over dolfijnen. Iets over grijs haar en ogen. Iets over stoïcijns lijken.
Die plek. Misschien heeft die iets met een thuis te maken.
Na het werken aan het eten beginnen. Je krijgt bezoek. De wijn staat koel. Het wordt een mooi gesprek. Iets over de liefde, het zoeken, littekens, veiligheid. En het helen. De woorden nemen je lichaam mee naar de plek, ze brengen je dichterbij.
Bij het wakker worden denken aan een lijstje van dingen die zouden kunnen leiden tot het terug naar je toe halen van een plek. Het huis opruimen. Je kleerkast uitruimen. Al die dingen die eigenlijk echt versleten zijn toch maar weg doen. In een soort droom nieuwe kleren kopen, samen met iemand die alleen maar naar je moet kijken om iets te weten. Misschien zelfs een mooi pak. Verder ook heel veel tijd verliezen. Op het terras zitten en dat boek over de liefde uitlezen. Daarna met iemand bellen over wat je in dat boek gelezen hebt. Die nieuwe cd van Van Morrison op gaan halen. De literaire katern in de krant helemaal, en traag, uitlezen. Je terras in zomerstand zetten, en dus minstens een hoop geraniums gaan halen. En dan ook ineens al die andere planten regelen. (Beseffen dat je ook nog enkele stekjes van je collega zult krijgen, dus toch nog enkele potten overlaten.) En natuurlijk ook een massage die minstens twee uur duurt. Afronden met het schrijven van een mooi stukje en daarna een romantische film die tot een zuiverende tranerigheid aanzet.
Beseffen dat het pleklijstje eigenlijk even reëel is als het andere.
Beseffen dat je niet alle dingen van het pleklijstje zult kunnen doen, in een dag.
Ergens in de namiddag, terwijl je bezig bent met de geraniums op je terras, vaststellen dat je toch wel enkele dingen van dat lijstje hebt gedaan. En voelen hoe de plek weer naar je toe komt.
(Die massage zal voor een andere keer zijn. Stel je vast. Niet voor het eerst.)(Het moet ook wel niet te gek worden natuurlijk.)(Wat zouden de gevolgen zijn anders voor dat stoïcijns imago? Expertise in het uitstellen van genot bouw je niet zomaar op natuurlijk, dat vraagt noeste arbeid.)
De geraniums zeggen je iets.
En als straks die afwas helemaal klaar is, zal die rust ook weerkeren.
Er is nog een beetje ijs over van de vorige avond. En die aardbeien zijn er ook nog.
En als je een stukje schrijft, zul je weer merken hoe de woorden anders voelen. Zachter. Ze wachten tot je weer in hen kunt wonen. Ze omhullen je.
Sommige dingen weet je wel, eigenlijk.
Misschien kun je nog even naar de planten gaan kijken, in de nacht, voor je gaat slapen.
06 mei 2018
In en uit
Soms wandel je in je hoofd in en uit een droom. Je zit te lezen en ineens is het alsof je in een droom kantelt, alsof er een soort permanente onderdroomstroom is in je lichaam. Die stroom is daar de hele tijd, misschien wel. Je moet alleen even inhaken in die parallelle werkelijkheid. Of je ligt in bed in alle vroegte, en je kunt jezelf zien in de droom. Je kunt die zomaar langer laten duren. Je kunt iemand aanraken in je droom. Je zou er ook uit kunnen stappen.
Soms duurt het even eer de muziek je lichaam overneemt. Je zit in een concert, na een drukke dag. De beelden van de dag gaan nog door je hoofd. De dingen die je niet gezegd hebt. Pas door die andere wereld, dat andere lichaam, de muziek, besef je hoe het ruist in je hoofd, hoe het tolt, hoe de gedachten en beelden over elkaar heen tollen. De dingen schuiven heel langzaam in en uit elkaar. Je probeert je aandacht te richten op de muziek. Heel langzaam kom je dichterbij. Het is alsof de muziek dat zelf doet. Langzaam je lichaam overnemen. Je adem verandert. Een traan van ontspanning. Je ziet de muziek steeds beter. De muzikanten zag je al een hele tijd, maar de muziek zie je pas na een tijd. Soms duurt het lang, soms gaat het snel. De muziek neemt je lichaam over, alsof zij zelf een lichaam is, alsof zij jouw andere lichaam vervangt, of opzij schuift alsof het een schaduw was. Misschien blijft het eerste lichaam zo over, uiteindelijk.
Soms beweeg je in en uit een tekst. Je begint, nog zonder idee. Je zou iets willen schrijven, iets dat onthult wat je zelf niet in woorden kunt zien in je hoofd, wel als iets dat te zien is, voorwoordelijk of onwoordelijk of nawoordelijk. En je hoopt dat de woorden het zullen aanraken, voor jou zullen onthullen. En je komt langzaam in de woorden, je volgt de woorden, zij nemen je bij de hand. Ze zullen altijd hoekiger zijn, denk je. Maar soms kunnen ze de lege plek omcirkelen, waardoor die ineens zichtbaar, en bijna leesbaar wordt.
Soms praat je met iemand en zie je iets zinderen. Je ziet perspectief in de woorden. Je kunt vooraan blijven, waar het rustig en veilig is. Of je kunt in het bos gaan. Je ziet hoe de woorden van jou en die andere elkaar spiegelen, hoe ze aan beide kanten lijken te zeggen dat het bos er is, net voorbij vooraan. Je kunt voorzichtig in het bos gaan. Of je kunt aan de buitenkant blijven, en zo spreken dat jij en die ander weten dat het bos gezien is.
Soms raakt iemand je in een herinnering. Misschien was je ooit één met die ander, waarna je weer twee werd. Misschien was er die speciale herinnering, misschien was er dat moment dat alles veranderde. Alles werd rustig nadien, leek zich neer te leggen. En dan, op een onverwacht moment komt er iets. Een woord, een zin, een vraag, een oogbeweging. En ineens zie je dat je zomaar terug in die herinnering zou kunnen stappen.
Soms ga je in en uit de pijn. Je vertrekt ergens, het zou thuis kunnen zijn, en alles doet pijn. Je gedachten schuiven trager door je lichaam. En even later stel je vast dat iets van de pijn zich heeft teruggetrokken. Soms gaat het ook omgekeerd. Je bent ergens, het zou nog niet thuis kunnen zijn, en de dingen vallen over je heen. Sommige plekken, sommige mensen, sommige situaties, ze lijken op zwarte gaten. En de pijn neemt het over, zonder tegenspraak.
Soms zie je de oude pijn. Ineens. In wat je doet. In hoe je lichaam antwoordt op de dingen. In wat het zich herinnert, blijkbaar. Soms heb je daarvoor woorden van anderen nodig. Alsof enkel zo kan onthuld worden wat daar was, of daar wachtte, of zich daar had verstopt.
Soms neemt de vertedering het zomaar over. Soms zie je ineens een andere schoonheid in die ander die tegenover je zit. Soms is het ineens of je op een plek bent die alleen zo kon gezien worden. Misschien moest je daartoe onbewust afscheid nemen van iets in jezelf, om het te kunnen zien. Misschien was het er al de hele tijd. Misschien kon het er alleen maar zijn omdat je keek, op dat moment. Misschien wachtte het al de hele tijd. Als een moment van genade.
Soms komt iemand naar je toe lopen. Iemand lacht. Iemand raakt je even aan. Iemand wil even bij je zijn, misschien. Iemand komt zomaar een kamer in lopen. Een wachtkamer in je huid. Een onthaalkamer. Een deur. Soms zie je pas dat er een kamer is omdat iemand de kamer betreedt.
Soms is er verlangen. Op een onbewaakt moment. Bewaakte momenten zijn er al genoeg. Officiële momenten ook. Soms zie je ineens iets. Je ziet wat zou. Het laat zich voelen, wat zou. Gaat het in of gaat het uit? Dat zou een interessante vraag kunnen zijn.
Soms duurt het even eer de muziek je lichaam overneemt. Je zit in een concert, na een drukke dag. De beelden van de dag gaan nog door je hoofd. De dingen die je niet gezegd hebt. Pas door die andere wereld, dat andere lichaam, de muziek, besef je hoe het ruist in je hoofd, hoe het tolt, hoe de gedachten en beelden over elkaar heen tollen. De dingen schuiven heel langzaam in en uit elkaar. Je probeert je aandacht te richten op de muziek. Heel langzaam kom je dichterbij. Het is alsof de muziek dat zelf doet. Langzaam je lichaam overnemen. Je adem verandert. Een traan van ontspanning. Je ziet de muziek steeds beter. De muzikanten zag je al een hele tijd, maar de muziek zie je pas na een tijd. Soms duurt het lang, soms gaat het snel. De muziek neemt je lichaam over, alsof zij zelf een lichaam is, alsof zij jouw andere lichaam vervangt, of opzij schuift alsof het een schaduw was. Misschien blijft het eerste lichaam zo over, uiteindelijk.
Soms beweeg je in en uit een tekst. Je begint, nog zonder idee. Je zou iets willen schrijven, iets dat onthult wat je zelf niet in woorden kunt zien in je hoofd, wel als iets dat te zien is, voorwoordelijk of onwoordelijk of nawoordelijk. En je hoopt dat de woorden het zullen aanraken, voor jou zullen onthullen. En je komt langzaam in de woorden, je volgt de woorden, zij nemen je bij de hand. Ze zullen altijd hoekiger zijn, denk je. Maar soms kunnen ze de lege plek omcirkelen, waardoor die ineens zichtbaar, en bijna leesbaar wordt.
Soms praat je met iemand en zie je iets zinderen. Je ziet perspectief in de woorden. Je kunt vooraan blijven, waar het rustig en veilig is. Of je kunt in het bos gaan. Je ziet hoe de woorden van jou en die andere elkaar spiegelen, hoe ze aan beide kanten lijken te zeggen dat het bos er is, net voorbij vooraan. Je kunt voorzichtig in het bos gaan. Of je kunt aan de buitenkant blijven, en zo spreken dat jij en die ander weten dat het bos gezien is.
Soms raakt iemand je in een herinnering. Misschien was je ooit één met die ander, waarna je weer twee werd. Misschien was er die speciale herinnering, misschien was er dat moment dat alles veranderde. Alles werd rustig nadien, leek zich neer te leggen. En dan, op een onverwacht moment komt er iets. Een woord, een zin, een vraag, een oogbeweging. En ineens zie je dat je zomaar terug in die herinnering zou kunnen stappen.
Soms ga je in en uit de pijn. Je vertrekt ergens, het zou thuis kunnen zijn, en alles doet pijn. Je gedachten schuiven trager door je lichaam. En even later stel je vast dat iets van de pijn zich heeft teruggetrokken. Soms gaat het ook omgekeerd. Je bent ergens, het zou nog niet thuis kunnen zijn, en de dingen vallen over je heen. Sommige plekken, sommige mensen, sommige situaties, ze lijken op zwarte gaten. En de pijn neemt het over, zonder tegenspraak.
Soms zie je de oude pijn. Ineens. In wat je doet. In hoe je lichaam antwoordt op de dingen. In wat het zich herinnert, blijkbaar. Soms heb je daarvoor woorden van anderen nodig. Alsof enkel zo kan onthuld worden wat daar was, of daar wachtte, of zich daar had verstopt.
Soms neemt de vertedering het zomaar over. Soms zie je ineens een andere schoonheid in die ander die tegenover je zit. Soms is het ineens of je op een plek bent die alleen zo kon gezien worden. Misschien moest je daartoe onbewust afscheid nemen van iets in jezelf, om het te kunnen zien. Misschien was het er al de hele tijd. Misschien kon het er alleen maar zijn omdat je keek, op dat moment. Misschien wachtte het al de hele tijd. Als een moment van genade.
Soms komt iemand naar je toe lopen. Iemand lacht. Iemand raakt je even aan. Iemand wil even bij je zijn, misschien. Iemand komt zomaar een kamer in lopen. Een wachtkamer in je huid. Een onthaalkamer. Een deur. Soms zie je pas dat er een kamer is omdat iemand de kamer betreedt.
Soms is er verlangen. Op een onbewaakt moment. Bewaakte momenten zijn er al genoeg. Officiële momenten ook. Soms zie je ineens iets. Je ziet wat zou. Het laat zich voelen, wat zou. Gaat het in of gaat het uit? Dat zou een interessante vraag kunnen zijn.
04 mei 2018
Het scheuren
Omwegen. Je weet niet of je thuis zult komen.
Je ziet. Lijnen. Bewegingen. Je zou.
Je raakt de plek aan waar je moe zou kunnen zijn.
In een moment van gewichtloosheid ben je even alleen.
Je zou kunnen scheuren.
Iemand zou naast je kunnen komen zitten en traag een verhaal vertellen.
Je mist een stem. Je hoort een stem.
Het kind lacht naar je.
Iemand zou je zomaar kunnen aanraken, gewild.
Je zou de muziek horen.
Je kijkt naar de tijd, in de spiegel.
Je huid weet het.
De vlucht is voorbij.
Je kijkt naar de gaten, de wind kan er doorheen.
Iemand zegt dat je liefde geeft.
De geur van een zomer, daar in de tuin.
Iemand zegt iets over een kind.
Iemand eist je.
In een droom ben je de weg kwijt.
Het ritme van je adem versmelt met dat van de trein.
Woorden voor verlangen.
Iemand vraagt je om te dansen. Ze wacht.
Iemand blijft.
De tintels. Iets als het wateroppervlak.
Het litteken heeft zich teruggetrokken in het landschap.
Ineens zou het kantelen.
De woorden in een brief.
De foto die je zou maken.
Zo traag als goed is.
Iemand slaapt op je buik.
Iemand zou naast je kunnen komen zitten, en alleen naast je willen zitten.
Je ziet de sporen, ze zijn er.
Een oude vrouw zegt dat alles goed zal komen.
Zijn waar je weerloos bent.
Pijn die je weg zou willen nemen.
Waar het je loslaat.
De striemen.
Waar je de woorden kunt betasten.
Waar je de dansers ziet.
In een film zie je de beweging, in je adem.
Het zou er veilig zijn.
Je voelt het warme brood in je handen.
Je hoort dat ene liedje.
Je zou kunnen scheuren.
Je ziet. Lijnen. Bewegingen. Je zou.
Je raakt de plek aan waar je moe zou kunnen zijn.
In een moment van gewichtloosheid ben je even alleen.
Je zou kunnen scheuren.
Iemand zou naast je kunnen komen zitten en traag een verhaal vertellen.
Je mist een stem. Je hoort een stem.
Het kind lacht naar je.
Iemand zou je zomaar kunnen aanraken, gewild.
Je zou de muziek horen.
Je kijkt naar de tijd, in de spiegel.
Je huid weet het.
De vlucht is voorbij.
Je kijkt naar de gaten, de wind kan er doorheen.
Iemand zegt dat je liefde geeft.
De geur van een zomer, daar in de tuin.
Iemand zegt iets over een kind.
Iemand eist je.
In een droom ben je de weg kwijt.
Het ritme van je adem versmelt met dat van de trein.
Woorden voor verlangen.
Iemand vraagt je om te dansen. Ze wacht.
Iemand blijft.
De tintels. Iets als het wateroppervlak.
Het litteken heeft zich teruggetrokken in het landschap.
Ineens zou het kantelen.
De woorden in een brief.
De foto die je zou maken.
Zo traag als goed is.
Iemand slaapt op je buik.
Iemand zou naast je kunnen komen zitten, en alleen naast je willen zitten.
Je ziet de sporen, ze zijn er.
Een oude vrouw zegt dat alles goed zal komen.
Zijn waar je weerloos bent.
Pijn die je weg zou willen nemen.
Waar het je loslaat.
De striemen.
Waar je de woorden kunt betasten.
Waar je de dansers ziet.
In een film zie je de beweging, in je adem.
Het zou er veilig zijn.
Je voelt het warme brood in je handen.
Je hoort dat ene liedje.
Je zou kunnen scheuren.
Abonneren op:
Posts (Atom)