Op weg naar een lezing die je moet geven. Op de dag van de stilte. Nadenken over stilte maakt je lichaam zachter, zo stel je vast. Het mag.
Het ritme van de trein maakt dat de woorden dichter bij je komen, dat je alleen daar kunt zijn. Stilte als een plek waar je huid kunt zijn, denk je.
Je weet niet goed hoe je verhaal zal klinken als je het vertelt. Zal het niet onnozel zijn? Zal het niet te kwetsbaar zijn? Wat mag je laten zien?
Het licht is mooi buiten.
(Tussendoor komen flarden van een ander verhaal door je lichaam. Dat verhaal is bezig, ginder. Het maakt je lichaam harder. Je verlangt meer naar de zee, en naar verdwijnen in afstand.)
Je denkt aan de ogen van je dierbare vriend, toen je hem een dag eerder weer terugzag na enkele weken. En je wist weer waarom hij in je hoofd altijd bij je is.
Je moet ook iets vertellen over hoe jij stil wordt, wat het voor jou betekent. Een zin komt naar je toe. Waar de Chaconne in mijn lichaam kantelt. Hoe je kunt verlangen naar een kantelmoment, en daarin verdwijnen.
Soms verlang je naar verdwijnen. Alleen maar zee zijn.
Waar iemand me aan zou raken zonder dat ik vlucht. De zin klinkt zwaarder dan het verhaal dat je erbij wilt vertellen.
(Dat modewoord storytelling maakt je een klein beetje zenuwachtig, om allerlei redenen. Als je gewoon je verhaal vertelt, wat al ingewikkeld genoeg is, doe je dan ook aan storytelling? Of vertel je gewoon een verhaal?)
Waar ik buig voor het leven. Het woord dankbaarheid is belangrijker voor je geworden, besef je.
Je loopt van het station naar de plek waar je moet zijn. Dit stuk van de stad ken je niet. Van sommige pijltjes weet je niet goed waar ze nu eigenlijk naartoe wijzen.
Het was een klooster, zo blijkt. Misschien zelfs een slotklooster.
De gang is mooi, er is veel licht. Geen gewijde stilte. (Of misschien was die er sowieso al, en komen de geluiden daar bovenop.)
In het kamertje waar je je lezing zult geven. (Je leest de zinnen die je in schriftje schreef onderweg en vertelt er je gedachten bij. Is dat een lezing?) Misschien verwachten de aanwezigen dat je een intelligent verhaal zult brengen.
Sommige stukken van wat je wou zeggen, komen dichter bij je dan je had verwacht. Misschien zien ze het. Het is niet zo erg. Je bent wel een beetje verlegen.
Daarna moet je je story tellen in hetzelfde kamertje. Je verontschuldigt je bij de mensen die je al een tweede keer zien die namiddag. Je leest de drie zinnen voor, en vertelt. Nadien zegt een mevrouw je dat dankbaarheid inderdaad heel belangrijk is.
Je praat nog even na. Een mooi gesprek. Je hoort dat je woorden op een of andere manier deden denken aan de romans van György Konrád, wat een heel mooi compliment is. Het maakt je gelukkig. En stil.
Je loopt terug naar het station. Je hebt de pijltjes in omgekeerde zin niet echt nodig. En ook nu weer lijkt de terugweg korter. Zegt dat iets over de kosmos?
Je hebt een van de weekendkranten opgespaard voor de treinreis terug naar huis.
Na de overstap zoek je een knus plekje, waar je je omringd voelt. Bijna veilig.
Je stelt vast dat je veel zei over dingen die in je lichaam geschreven zijn. De wisseling tussen zacht en hard heeft je iets geleerd. De trein heeft je geholpen.
Op weg naar huis. Het is frisjes.
Je lichaam wacht nog op iets.
28 oktober 2018
27 oktober 2018
Manieren van huid zijn
Soms wacht je huid op Bach. Soms is je lichaam te hard nog, en duurt het even tot de Chaconne je overneemt.
Soms is er die knoop in je rug. Tot je handen.
Soms worden je handen heel even koud. En zie je iets uit de tijd.
Soms lig je in een bolletje. In de nacht. Je zou zo kunnen scheuren.
Soms komt je huid in vertraging.
Soms is er de wind.
Soms krijg je een meer dan mooi cadeau. Het maakt je verlegen. Je huid zal zichzelf herkennen.
Soms verlang je naar de woorden. En de stilte waarin ze kunnen zijn.
Soms komt het woord helen naar je toe. Je ziet het voor je. Het is te groot om aan te raken.
Soms weet je huid wie niet goed voor je is.
Soms zie je de ontbrekende grammatica.
Soms zou je iets willen vertellen. Je ziet het jongetje.
Soms duurt het even eer je iets ziet als je je hand op je buik legt in een nacht.
Soms kijk je alleen maar.
Soms herinner je je een geur.
Soms blijft een beving lang natrillen.
Soms zegt je huid dat je dingen wilt achterlaten.
Soms weet je huid wat jij nog niet weet.
Soms zie je de deuken. En de sporen.
Soms tintelt alles. Soms niet.
Soms is je rug koud. En duurt het lang voor de thuiskomst.
Soms zijn mensen zo vriendelijk.
Soms raakt iemand je zomaar aan.
Soms herinnert je huid zich iemand.
Soms zie je je hoofd werken.
Soms is er het ritme. Terwijl je op weg bent naar de trein.
Soms weet je huid niet hoe het is om niet op de vlucht te zijn.
Soms ben je waar je bent en is dat genoeg.
Soms zie je iemand naar je kijken die het weet.
Soms legt je huid zich neer.
Soms heb je een verdriethuid.
Soms wordt je buik langzaam warm en zacht.
Soms is je huid klaar voor de nacht.
Soms is er die knoop in je rug. Tot je handen.
Soms worden je handen heel even koud. En zie je iets uit de tijd.
Soms lig je in een bolletje. In de nacht. Je zou zo kunnen scheuren.
Soms komt je huid in vertraging.
Soms is er de wind.
Soms krijg je een meer dan mooi cadeau. Het maakt je verlegen. Je huid zal zichzelf herkennen.
Soms verlang je naar de woorden. En de stilte waarin ze kunnen zijn.
Soms komt het woord helen naar je toe. Je ziet het voor je. Het is te groot om aan te raken.
Soms weet je huid wie niet goed voor je is.
Soms zie je de ontbrekende grammatica.
Soms zou je iets willen vertellen. Je ziet het jongetje.
Soms duurt het even eer je iets ziet als je je hand op je buik legt in een nacht.
Soms kijk je alleen maar.
Soms herinner je je een geur.
Soms blijft een beving lang natrillen.
Soms zegt je huid dat je dingen wilt achterlaten.
Soms weet je huid wat jij nog niet weet.
Soms zie je de deuken. En de sporen.
Soms tintelt alles. Soms niet.
Soms is je rug koud. En duurt het lang voor de thuiskomst.
Soms zijn mensen zo vriendelijk.
Soms raakt iemand je zomaar aan.
Soms herinnert je huid zich iemand.
Soms zie je je hoofd werken.
Soms is er het ritme. Terwijl je op weg bent naar de trein.
Soms weet je huid niet hoe het is om niet op de vlucht te zijn.
Soms ben je waar je bent en is dat genoeg.
Soms zie je iemand naar je kijken die het weet.
Soms legt je huid zich neer.
Soms heb je een verdriethuid.
Soms wordt je buik langzaam warm en zacht.
Soms is je huid klaar voor de nacht.
21 oktober 2018
Kantelritme
Hoe je heel langzaam in een ander ritme schuift. Je lichaam in enige vertraging.
Op weg naar toch nog een vergadering. Je komt iemand tegen onderweg. Je zou willen blijven praten, alsof je alle tijd had. Het kan nog net niet.
(Ze zegt dat ze hoopt dat je nu meer rust zult hebben.)
Ook al ben je moe, hoe je kunt verlangen naar alleen maar een werklijstje.
(Je kijkt naar jezelf in de vergadering.)
Die avond. Je had er zo lang op moeten wachten. Rustig de tijd hebben om verjaardagscadeaus klaar te maken voor verzending naar de jarige, in vertraging. (Eigenlijk kun je dat helemaal niet verdragen, dat een cadeau niet op tijd komt. Het zit waarschijnlijk alleen in jouw hoofd, want die ander vindt het nooit erg, eigenlijk. Iets in jou zegt dat je definitief zult falen, als dat cadeau er niet op tijd is. Een ander iets in jou zegt dat er een kans is dat je het zult overleven.) Het voelt als een immens geluk. De kaartjes schrijven, de boeken en de cd inpakken, het adres erop, en alles netjes op een hoopje op de tafel. Je blijft er nog een tijdje naar kijken.
(Je tussendoor soms afvragen waarom niet iedereen een paar dagen gewoon zwijgt of zo. Of alleen maar over de liefde praat, dat zou wel fijn zijn.)
Dingen in het huis die weer dichterbij komen. Het mag.
(Je zou met iemand willen praten over de haarscheurtjes in je huid. Waar de tijd zich laat zien. Iemand vertelde je over de kracht van je hoofd, en wat dat vraagt.)
(Dat ding dat twee uur duurde, op die tafel, het duikt op, in je hoofd.)
De mensen op het podium. Ze praten over boeken. Je kijkt naar twee bekenden. Ze zien je. (Hoe fijn het is, over een boek te mogen praten.)
Nadien. Iemand komt naar je toe. Ze zegt dat ze voor jou gestemd heeft. Het maakt je verlegen, je bent er niet op voorbereid (dat iemand dat zou doen, dat iemand dat zou zeggen, dat je niet goed weet hoe je niet verlegen moet zijn). Misschien heeft ze het wel niet gemerkt.
Je loopt traag naar huis, in de avond.
Een andere dag. Op het werk. Je moet dat dossier invullen. Je hebt er niet echt veel zin in. Het dossier vraagt je om in detail 5 succesverhalen in te vullen. De twee delen van dat woord houden niet echt van elkaar, denk je.
In een volgende vergadering. Op een of andere manier kun je een gesprek altijd in je hoofd zien, in twee dimensies, denk je.
Je bent moe, en blij, als je thuiskomt.
Je kunt weer iets schrijven. Eindelijk.
Je buik heeft iets gehoord over een ander ritme.
(Je ziet een verhaal, net onder je huid. Je zou zomaar kunnen breken. Een beetje.)
Ingewikkelde dromen. Iemand duikt op, het is al lang geleden dat je haar nog zag.
Het is nog erg fris die ochtend.
De boodschappen. (Ook nog een verhaal over de liefde.) En ook mattentaarten, en frangipanekes.
Je fietst door het landschap. Je hebt lang naar het kaartje gekeken, de weg blijkt in je hoofd te zitten. Een stuk van dat landschap is nieuw. Het niemandsland van die beweging is goed voor je.
Snelheidsmeters naast de weg. 22 km. Je bent goed bezig. Zegt dat bord.
Een dikke vrachtwagen rijdt je net niet van de weg.
Het eerste bezoekje daar, je bent blij dat het eindelijk gelukt is.
Je zegt aan twee meisjes dat je hen gemist hebt. Zij jou ook, zeggen ze. Je wordt vakkundig herinnerd aan de verjaardagsgrapafspraak, die binnenkort dient te worden uitgevoerd. Een andere verjaardagsgrapafspraak (iets over het verschil tussen een vogeltje) is mogelijk in de maak.
De weg terug. De herinneringen schuiven anders in je huid.
Weer thuis, het duurt een tijd eer je rug goed warm heeft.
Soms moet je wachten op alleen zijn.
Een andere dag. Vroeg opstaan om die tekst te maken. (Niet te veel bij nadenken, gewoon de woorden volgen, het moet nu eenmaal gebeuren.)
Een afspraak, de koffie smaakt. Je probeert iets uit te leggen over vermoeidheid en kwetsuren, eigenlijk. (Het is moeilijker dan je laat zien.) Je hoort dingen die je erg ontroeren.
Je wou de tekst klaar hebben voor het concert.
Je zit in de kerk te luisteren. Bach. Ineens is er die ontroering. (Langs scheurtjes in je huid.)
Thuiskomen, en je uit handen geven aan het ritme van een zondag. En lang staan kijken naar de bomen. (Aan iemand denken.)
Op weg naar toch nog een vergadering. Je komt iemand tegen onderweg. Je zou willen blijven praten, alsof je alle tijd had. Het kan nog net niet.
(Ze zegt dat ze hoopt dat je nu meer rust zult hebben.)
Ook al ben je moe, hoe je kunt verlangen naar alleen maar een werklijstje.
(Je kijkt naar jezelf in de vergadering.)
Die avond. Je had er zo lang op moeten wachten. Rustig de tijd hebben om verjaardagscadeaus klaar te maken voor verzending naar de jarige, in vertraging. (Eigenlijk kun je dat helemaal niet verdragen, dat een cadeau niet op tijd komt. Het zit waarschijnlijk alleen in jouw hoofd, want die ander vindt het nooit erg, eigenlijk. Iets in jou zegt dat je definitief zult falen, als dat cadeau er niet op tijd is. Een ander iets in jou zegt dat er een kans is dat je het zult overleven.) Het voelt als een immens geluk. De kaartjes schrijven, de boeken en de cd inpakken, het adres erop, en alles netjes op een hoopje op de tafel. Je blijft er nog een tijdje naar kijken.
(Je tussendoor soms afvragen waarom niet iedereen een paar dagen gewoon zwijgt of zo. Of alleen maar over de liefde praat, dat zou wel fijn zijn.)
Dingen in het huis die weer dichterbij komen. Het mag.
(Je zou met iemand willen praten over de haarscheurtjes in je huid. Waar de tijd zich laat zien. Iemand vertelde je over de kracht van je hoofd, en wat dat vraagt.)
(Dat ding dat twee uur duurde, op die tafel, het duikt op, in je hoofd.)
De mensen op het podium. Ze praten over boeken. Je kijkt naar twee bekenden. Ze zien je. (Hoe fijn het is, over een boek te mogen praten.)
Nadien. Iemand komt naar je toe. Ze zegt dat ze voor jou gestemd heeft. Het maakt je verlegen, je bent er niet op voorbereid (dat iemand dat zou doen, dat iemand dat zou zeggen, dat je niet goed weet hoe je niet verlegen moet zijn). Misschien heeft ze het wel niet gemerkt.
Je loopt traag naar huis, in de avond.
Een andere dag. Op het werk. Je moet dat dossier invullen. Je hebt er niet echt veel zin in. Het dossier vraagt je om in detail 5 succesverhalen in te vullen. De twee delen van dat woord houden niet echt van elkaar, denk je.
In een volgende vergadering. Op een of andere manier kun je een gesprek altijd in je hoofd zien, in twee dimensies, denk je.
Je bent moe, en blij, als je thuiskomt.
Je kunt weer iets schrijven. Eindelijk.
Je buik heeft iets gehoord over een ander ritme.
(Je ziet een verhaal, net onder je huid. Je zou zomaar kunnen breken. Een beetje.)
Ingewikkelde dromen. Iemand duikt op, het is al lang geleden dat je haar nog zag.
Het is nog erg fris die ochtend.
De boodschappen. (Ook nog een verhaal over de liefde.) En ook mattentaarten, en frangipanekes.
Je fietst door het landschap. Je hebt lang naar het kaartje gekeken, de weg blijkt in je hoofd te zitten. Een stuk van dat landschap is nieuw. Het niemandsland van die beweging is goed voor je.
Snelheidsmeters naast de weg. 22 km. Je bent goed bezig. Zegt dat bord.
Een dikke vrachtwagen rijdt je net niet van de weg.
Het eerste bezoekje daar, je bent blij dat het eindelijk gelukt is.
Je zegt aan twee meisjes dat je hen gemist hebt. Zij jou ook, zeggen ze. Je wordt vakkundig herinnerd aan de verjaardagsgrapafspraak, die binnenkort dient te worden uitgevoerd. Een andere verjaardagsgrapafspraak (iets over het verschil tussen een vogeltje) is mogelijk in de maak.
De weg terug. De herinneringen schuiven anders in je huid.
Weer thuis, het duurt een tijd eer je rug goed warm heeft.
Soms moet je wachten op alleen zijn.
Een andere dag. Vroeg opstaan om die tekst te maken. (Niet te veel bij nadenken, gewoon de woorden volgen, het moet nu eenmaal gebeuren.)
Een afspraak, de koffie smaakt. Je probeert iets uit te leggen over vermoeidheid en kwetsuren, eigenlijk. (Het is moeilijker dan je laat zien.) Je hoort dingen die je erg ontroeren.
Je wou de tekst klaar hebben voor het concert.
Je zit in de kerk te luisteren. Bach. Ineens is er die ontroering. (Langs scheurtjes in je huid.)
Thuiskomen, en je uit handen geven aan het ritme van een zondag. En lang staan kijken naar de bomen. (Aan iemand denken.)
19 oktober 2018
Herfstliggen
‘Hoor je dat? Minor Swing. Ik kan er maar niet genoeg van krijgen. Het geeft me tintels, hier achteraan mijn hoofd.’
‘Hier zo?’
‘Ja. Als mijn lichaam begint los te laten, is het altijd daar.’
‘Ben je moe?’
‘Ja. Maar het geeft niet. Alles wat ik wou, was hier met jou te kunnen zitten. Gewoon zo. Met alle tijd te verliezen.’
‘Je doet dat goed, weet je dat?’
‘Ja? Vind je dat?’
‘Natuurlijk.’
‘Soms zie ik waar ik vandaan kom, en dan zie ik waar ik nu ben, hoe ik beweeg. Ik mag er niet te veel over nadenken. Onlangs was het alsof ik mezelf bezig zag, vanop een afstand. Normaal is het altijd mijn vriend die ik nabij voel. Hij kijkt altijd een beetje mee over mijn schouder. En als ik kan voelen dat hij er is, en dat hij het goed vindt, dan ben ik gerust.’
‘En nu zag je jezelf?’
‘Ja. En het was wel goed, eigenlijk. Een beetje.’
‘Ooit ga ik je nog eens goed door elkaar schudden. Ooit.’
‘Ik heb nog van je gedroomd. Het was iets met een soort treintje. We zaten er samen in. Het moest een heel stuk weg afleggen, en dat gebeurde ondergronds. Het laatste stuk was erg stijgend. We kwamen uit in een gang in een huis, alsof we uit de kelder kwamen.’
‘Ik heb ook van je gedroomd. Je zat hier, en ik kwam je troosten. Je was verdrietig.’
‘Zoals nu?’
‘Nee, een beetje erger.’
‘Soms verlang je zo naar troost, en tegelijk ben je er bang voor. Heb je dat nooit, dat je dat zou willen? Dat iemand je gewoon heel zachtjes wiegt. Je zo aanraakt, zonder iets te vragen, alleen zeggen dat alles goed komt, door die beweging.’
‘Dat lijkt me zoiets dat je eigenlijk niet mag verlangen.’
‘Je kunt niet altijd kiezen wat je verlangens zijn. Misschien dat je er ook daarom bang van kunt zijn.’
‘Als mijn armen wat groter waren, zou ik dat wel willen kunnen doen met jou soms.’
‘Dat is een lieve gedachte.’
‘Ik deed het graag vroeger met mijn dochter, toen ze nog klein was. Ik hield haar in mijn armen, als ze ’s nachts weer eens niet kon slapen. Heel zachtjes wiegen. En zingen. Ik werd er zelf ook helemaal rustig van na een tijdje.’
‘Nu is ze wel een beetje te groot daarvoor.’
‘Ik mis het wel af en toe. Als ze het zou vragen, zou ze nog steeds mogen.’
‘Ik kijk graag naar jou. Als ik je zie, is het altijd alsof je een plek bent, zelf. Sommige mensen lijken je de hele tijd te ontsnappen als je ernaar kijkt. Ze vallen niet samen met zichzelf, ontsnappen aan zichzelf. Bij jou is dat niet zo.’
‘Eigenlijk is dat alleen maar als ik bij je ben. Ik weet dat het moeilijk voor je is, maar bij jou voel ik me veilig.’
‘Dat is een verwarrende gedachte, maar misschien moet ik ze gewoon aanvaarden. Een beetje.’
‘Ga eens even liggen hier, dan kom ik naast je liggen.’
‘Zo?’
‘Ik ga je niets doen hoor, wees maar niet bang. Ik zal je niets vragen.’
‘Ik weet nooit goed hoe dat moet.’
‘Liggen?’
‘Ja, liggen. Alhoewel, met jou is het niet zo moeilijk. Jij gaat me niet opeten.’
‘Er is ook wat weinig vlees aan. Hoeveel ben je afgevallen?’
‘Drie kilo.’
‘Ik ga eens even voelen. Mag dat?’
‘Ja, doe maar.’
‘Soms voel je dat jouw huid bang is.’
‘Ik dacht dat ik het kon verbergen.’
‘Nee dus.’
‘Zal ik gewoon een bos zijn voor jou?’
‘Dat mag. Je was het al wel, maar het mag.’
‘Een bos, dus.’
‘Hier zo?’
‘Ja. Als mijn lichaam begint los te laten, is het altijd daar.’
‘Ben je moe?’
‘Ja. Maar het geeft niet. Alles wat ik wou, was hier met jou te kunnen zitten. Gewoon zo. Met alle tijd te verliezen.’
‘Je doet dat goed, weet je dat?’
‘Ja? Vind je dat?’
‘Natuurlijk.’
‘Soms zie ik waar ik vandaan kom, en dan zie ik waar ik nu ben, hoe ik beweeg. Ik mag er niet te veel over nadenken. Onlangs was het alsof ik mezelf bezig zag, vanop een afstand. Normaal is het altijd mijn vriend die ik nabij voel. Hij kijkt altijd een beetje mee over mijn schouder. En als ik kan voelen dat hij er is, en dat hij het goed vindt, dan ben ik gerust.’
‘En nu zag je jezelf?’
‘Ja. En het was wel goed, eigenlijk. Een beetje.’
‘Ooit ga ik je nog eens goed door elkaar schudden. Ooit.’
‘Ik heb nog van je gedroomd. Het was iets met een soort treintje. We zaten er samen in. Het moest een heel stuk weg afleggen, en dat gebeurde ondergronds. Het laatste stuk was erg stijgend. We kwamen uit in een gang in een huis, alsof we uit de kelder kwamen.’
‘Ik heb ook van je gedroomd. Je zat hier, en ik kwam je troosten. Je was verdrietig.’
‘Zoals nu?’
‘Nee, een beetje erger.’
‘Soms verlang je zo naar troost, en tegelijk ben je er bang voor. Heb je dat nooit, dat je dat zou willen? Dat iemand je gewoon heel zachtjes wiegt. Je zo aanraakt, zonder iets te vragen, alleen zeggen dat alles goed komt, door die beweging.’
‘Dat lijkt me zoiets dat je eigenlijk niet mag verlangen.’
‘Je kunt niet altijd kiezen wat je verlangens zijn. Misschien dat je er ook daarom bang van kunt zijn.’
‘Als mijn armen wat groter waren, zou ik dat wel willen kunnen doen met jou soms.’
‘Dat is een lieve gedachte.’
‘Ik deed het graag vroeger met mijn dochter, toen ze nog klein was. Ik hield haar in mijn armen, als ze ’s nachts weer eens niet kon slapen. Heel zachtjes wiegen. En zingen. Ik werd er zelf ook helemaal rustig van na een tijdje.’
‘Nu is ze wel een beetje te groot daarvoor.’
‘Ik mis het wel af en toe. Als ze het zou vragen, zou ze nog steeds mogen.’
‘Ik kijk graag naar jou. Als ik je zie, is het altijd alsof je een plek bent, zelf. Sommige mensen lijken je de hele tijd te ontsnappen als je ernaar kijkt. Ze vallen niet samen met zichzelf, ontsnappen aan zichzelf. Bij jou is dat niet zo.’
‘Eigenlijk is dat alleen maar als ik bij je ben. Ik weet dat het moeilijk voor je is, maar bij jou voel ik me veilig.’
‘Dat is een verwarrende gedachte, maar misschien moet ik ze gewoon aanvaarden. Een beetje.’
‘Ga eens even liggen hier, dan kom ik naast je liggen.’
‘Zo?’
‘Ik ga je niets doen hoor, wees maar niet bang. Ik zal je niets vragen.’
‘Ik weet nooit goed hoe dat moet.’
‘Liggen?’
‘Ja, liggen. Alhoewel, met jou is het niet zo moeilijk. Jij gaat me niet opeten.’
‘Er is ook wat weinig vlees aan. Hoeveel ben je afgevallen?’
‘Drie kilo.’
‘Ik ga eens even voelen. Mag dat?’
‘Ja, doe maar.’
‘Soms voel je dat jouw huid bang is.’
‘Ik dacht dat ik het kon verbergen.’
‘Nee dus.’
‘Zal ik gewoon een bos zijn voor jou?’
‘Dat mag. Je was het al wel, maar het mag.’
‘Een bos, dus.’
13 oktober 2018
Even niet
Even niet over dat ene ding. Even alleen maar alleen zijn.
Soms ben je wankel. Misschien wel gewoon een watje. Iemand die je iets zegt, net dat ene, en je wankelt even. Het is goed.
Of iets anders.
Op weg naar een concert. Alleen. Allerlei beelden komen terug. Wat een vroegere versie van jou zou doen. Dingen met bang zijn. Je kijkt ernaar. Hoe dingen in je lichaam blijven natrillen. Wat het zich herinnert. En hoe je nu gewoon kunt kijken. En weten dat de dingen gewoon zullen gaan zoals ze gaan. Of zoiets.
Tijdens het concert. Je ziet iets van hoe het was, die eerste keer toen je hen zag. Je ziet nog beelden in je hoofd. Bij sommige liedjes zie je nog waar je was toen je ze hoorde.
Jezelf naar buiten laten schuiven in een traag wurmende massa. Ooit zou je dit akeliger gevonden hebben. Je bent nog ruim op tijd voor de trein.
Misschien zijn er lagen in je huid, waar herinneringen langzaam landschap worden.
Dat ene liedje blijft je de volgende dagen bij.
Hoe het was toen, zo lang geleden ondertussen. Jij was er en zij was er. Samen een beetje dapper. Samen een beetje in de war. Onvermogen en liefde, en omgekeerd. En alles wat je nog niet weet.
Misschien moet je traag kijken naar je huid.
Zij weet wat je wilt zeggen.
De dagen vliegen voorbij, je merkt het amper. Je ziet de lege plekken die je zou willen zijn.
Bij een ander concert, enkele dagen na dat ene. Je kijkt naar de muzikanten. Je ziet de tijd. Iemand zou je kunnen doen wankelen. In goede zin. Al weet je niet juist wat dat zou willen zeggen.
(Dat ene ding dat is verdwenen uit je huis. Waarom komt het steeds terug in je hoofd? Waarom lijkt het soms alsof je niet veilig bent, in je huid, alsof dat ding daar iets mee te maken zou hebben?)
Je loopt door de avond naar huis. Er zijn verhalen die je zou willen vertellen, er zijn verhalen die op je wachten. In die stilte.
Soms denk je aan iemand die zegt dat alles goed komt. Het is al goed, maar ze zou het mogen zeggen.
Iets in die avond, terwijl je daar loopt. Het is stil in de straat. Je weet de weg. De deur zal zich laten openen door je sleutel. Een van die lagen waarschijnlijk.
Misschien dool je altijd een beetje.
Je komt thuis. Het is waar je wilt zijn.
(Misschien is het waar, over die dingen weer laten stromen.)
Een avond. Je moet nog een stukje schrijven. Het zal komen na het weekend. Het is alsof je even in de woorden kunt liggen. (Je zou trager willen kunnen schrijven. Het is niet anders.) Je slalomt tussen beelden. De woorden nemen je mee.
(Je bleef iets te lang schrijven. Die nacht is je lichaam hard, voor een tijd. Je wacht.)
Een andere dag.
Je zit te schrijven, daar op dat plekje.
Je aarzelt, maar het is beter zo. Het gaat over Julia. Het gaat ook over anderen.
Die avond. Een plek waar je liever niet zou willen zijn. Je huid zegt het je.
Een dierbare vriendin komt je vragen hoe het met je gaat. Even wankel je, dankbaar.
Een andere dag.
In de winkel. Een stapeltje boeken. Voor verjaardagen die al even achter je liggen. Je legt uit aan de mevrouw dat je dat eigenlijk niet kunt verdragen, dat je cadeau te laat bij de jarige komt. Je hebt het uitgelegd, en zij vinden het niet zo erg. Maar jij wel. De boekenmevrouw stelt je helemaal gerust. Misschien heeft ze wel gelijk.
De dag schuift verder.
Een berichtje van je beste vriend. Je wankelt even, en het is goed. Je zou gewoon bij hem willen zijn en traag kijken naar het licht.
Hij weet iets.
Iemand komt je bedanken. Ze neemt je vast.
Je vertrekt.
Zij van toen is ook nog altijd nu. Dat doolt niet. Ze zegt je dat ze fier is op jou.
Je smelt.
Even alleen maar alleen. Met de woorden. En het landschap.
Soms ben je wankel. Misschien wel gewoon een watje. Iemand die je iets zegt, net dat ene, en je wankelt even. Het is goed.
Of iets anders.
Op weg naar een concert. Alleen. Allerlei beelden komen terug. Wat een vroegere versie van jou zou doen. Dingen met bang zijn. Je kijkt ernaar. Hoe dingen in je lichaam blijven natrillen. Wat het zich herinnert. En hoe je nu gewoon kunt kijken. En weten dat de dingen gewoon zullen gaan zoals ze gaan. Of zoiets.
Tijdens het concert. Je ziet iets van hoe het was, die eerste keer toen je hen zag. Je ziet nog beelden in je hoofd. Bij sommige liedjes zie je nog waar je was toen je ze hoorde.
Jezelf naar buiten laten schuiven in een traag wurmende massa. Ooit zou je dit akeliger gevonden hebben. Je bent nog ruim op tijd voor de trein.
Misschien zijn er lagen in je huid, waar herinneringen langzaam landschap worden.
Dat ene liedje blijft je de volgende dagen bij.
Hoe het was toen, zo lang geleden ondertussen. Jij was er en zij was er. Samen een beetje dapper. Samen een beetje in de war. Onvermogen en liefde, en omgekeerd. En alles wat je nog niet weet.
Misschien moet je traag kijken naar je huid.
Zij weet wat je wilt zeggen.
De dagen vliegen voorbij, je merkt het amper. Je ziet de lege plekken die je zou willen zijn.
Bij een ander concert, enkele dagen na dat ene. Je kijkt naar de muzikanten. Je ziet de tijd. Iemand zou je kunnen doen wankelen. In goede zin. Al weet je niet juist wat dat zou willen zeggen.
(Dat ene ding dat is verdwenen uit je huis. Waarom komt het steeds terug in je hoofd? Waarom lijkt het soms alsof je niet veilig bent, in je huid, alsof dat ding daar iets mee te maken zou hebben?)
Je loopt door de avond naar huis. Er zijn verhalen die je zou willen vertellen, er zijn verhalen die op je wachten. In die stilte.
Soms denk je aan iemand die zegt dat alles goed komt. Het is al goed, maar ze zou het mogen zeggen.
Iets in die avond, terwijl je daar loopt. Het is stil in de straat. Je weet de weg. De deur zal zich laten openen door je sleutel. Een van die lagen waarschijnlijk.
Misschien dool je altijd een beetje.
Je komt thuis. Het is waar je wilt zijn.
(Misschien is het waar, over die dingen weer laten stromen.)
Een avond. Je moet nog een stukje schrijven. Het zal komen na het weekend. Het is alsof je even in de woorden kunt liggen. (Je zou trager willen kunnen schrijven. Het is niet anders.) Je slalomt tussen beelden. De woorden nemen je mee.
(Je bleef iets te lang schrijven. Die nacht is je lichaam hard, voor een tijd. Je wacht.)
Een andere dag.
Je zit te schrijven, daar op dat plekje.
Je aarzelt, maar het is beter zo. Het gaat over Julia. Het gaat ook over anderen.
Die avond. Een plek waar je liever niet zou willen zijn. Je huid zegt het je.
Een dierbare vriendin komt je vragen hoe het met je gaat. Even wankel je, dankbaar.
Een andere dag.
In de winkel. Een stapeltje boeken. Voor verjaardagen die al even achter je liggen. Je legt uit aan de mevrouw dat je dat eigenlijk niet kunt verdragen, dat je cadeau te laat bij de jarige komt. Je hebt het uitgelegd, en zij vinden het niet zo erg. Maar jij wel. De boekenmevrouw stelt je helemaal gerust. Misschien heeft ze wel gelijk.
De dag schuift verder.
Een berichtje van je beste vriend. Je wankelt even, en het is goed. Je zou gewoon bij hem willen zijn en traag kijken naar het licht.
Hij weet iets.
Iemand komt je bedanken. Ze neemt je vast.
Je vertrekt.
Zij van toen is ook nog altijd nu. Dat doolt niet. Ze zegt je dat ze fier is op jou.
Je smelt.
Even alleen maar alleen. Met de woorden. En het landschap.
07 oktober 2018
Zwerfwegen
Op weg naar een debat. (Het uitladen van die vrachtwagen zit nog een beetje in je lijf.) De trein zal wel genoeg zijn om je nog voor te bereiden. Op een of andere manier doet het goed, even onderweg zijn, hoe moe je ook bent. Je leest het boek nog even diagonaal door.
Je bent altijd een klein beetje zenuwachtig voor zo’n debat. (De anderen zullen wel veel slimmer zijn. Of minstens grappiger.) Je denkt dat de mensen in het publiek straks jouw verhaal zullen zien, niet jou. Dat helpt altijd.
Terwijl je er zit, is het eigenlijk best wel leuk om te doen. (Misschien kun je het wel een klein beetje.) Het gesprek in de trein terug maakt het aangenaam zwerven. In de nacht loop je rustig weer naar huis.
Een andere dag. Mensen komen pakjes papier halen. Je holt heen en weer, probeert het bezette huis weer een beetje aan kant te krijgen.
Je voelt je ver weg van mensen bij wie je dichterbij zou willen kunnen zijn. Een beetje machteloos.
Een volgende dag. ’s Avonds fiets je naar het huis van een dierbare vriendin. Veel mensen voor het gesprek. Je hoort je stem.
(Het is van dag tot dag.)
Gewoon de klussen op het werk, en het ritme dat daarbij hoort.
Normaal zou je tijd hebben om netjes, zoals je dat altijd doet, de verjaardagscadeaus op tijd op bestemming te hebben. Het wringt dat het niet lukt. Ze begrijpen het hopelijk wel.
Een andere dag.
Tussendoor denk je nog aan het mooie gesprek, vorig weekend. Zonder dat je het door had, waren bijna alle andere mensen van het feest al vertrokken. Iets over herinneringen, en hoe ze zich in een lichaam schrijven. Je begrijpt iets nog beter. Je ziet iets. En ook daardoor maakt het je bang. Waarschijnlijk.
Sommigen zijn zenuwachtig.
Die avond. Je loopt een beetje bedeesd door de kamers van de tentoonstelling. Onverwacht een lang gesprek. Wat daar was, daarbuiten, komt ook even binnen, hier. Je praat nog even met de vrouw die de schilderijen maakte. Ze zijn mooi. Je bent een beetje verlegen.
De volgende dag. Eerst de boodschappen. Je zou net even wat langer willen blijven hangen. Tijd verliezen.
(Het zou fijn als je gewoon zou kunnen verdwalen, ergens tussen boeken of zo. Je stelt het nog even uit.)
Je schrijft het volgende deel van een tekstje. Vijf van de zes zijn klaar. Op een of andere manier geeft het je rust, op die plek zijn.
Een vriendin komt langs. Pakjes papier ophalen. Ze vraagt je heel rustig en doordringend hoe het met je gaat. Even wankel je, even zijn de tranen dichtbij. Je voelt je gedragen.
De vergadering is interessant en nuttig. Naar het einde voel je hoe moe je bent. Telkens opnieuw nieuwe dingen waar je ook nog aan zou moeten denken, waarop je je ook nog zou moeten voorbereiden. Het is allemaal goed, en terecht. Het is alleen ook een beetje genoeg.
Een laatste keer overloop je een volgende week.
Je vertrekt naar een debat, weer in diezelfde andere stad. Je zou er op tijd willen zijn, maar de trein maakt nog een hele omweg. In de trein begin je voor te bereiden wat je straks zult gaan zeggen. De vliegtuigen komen langzaam terug in je hoofd.
(Je buik zou liever ergens anders zijn, denk je.)
Je loopt door de stad, net op tijd kom je aan. In de zaal maak je kennis met een man die je al langer wou ontmoeten.
Je staat voor de zaal. (Zie je er met die bril niet nog ouder uit eigenlijk?) Je hoopt dat de mensen daar je verhaal zien, en niet jou, of zoiets. Terwijl je daar staat, denk je dat het eigenlijk wel een beetje leuk is. Je vraagt je af of ze het wel interessant zullen vinden, of je niet te oud zult klinken. (En tegelijk is het alsof je al een tijdje geleden beslist hebt dat je gewoon zult zijn zoals je denkt, en dat maakt het gemakkelijker.) Je voelt je vereerd dat je er mag zijn, bij die jonge mensen.
Je moet vroeger vertrekken, om nog een trein te halen. (Een mevrouw in een stewardessenpakje roept je na dat je heel interessant was.)
De buik en de trein.
Een nacht in etappes.
Het is mooi om een beetje te zwerven.
Je bent altijd een klein beetje zenuwachtig voor zo’n debat. (De anderen zullen wel veel slimmer zijn. Of minstens grappiger.) Je denkt dat de mensen in het publiek straks jouw verhaal zullen zien, niet jou. Dat helpt altijd.
Terwijl je er zit, is het eigenlijk best wel leuk om te doen. (Misschien kun je het wel een klein beetje.) Het gesprek in de trein terug maakt het aangenaam zwerven. In de nacht loop je rustig weer naar huis.
Een andere dag. Mensen komen pakjes papier halen. Je holt heen en weer, probeert het bezette huis weer een beetje aan kant te krijgen.
Je voelt je ver weg van mensen bij wie je dichterbij zou willen kunnen zijn. Een beetje machteloos.
Een volgende dag. ’s Avonds fiets je naar het huis van een dierbare vriendin. Veel mensen voor het gesprek. Je hoort je stem.
(Het is van dag tot dag.)
Gewoon de klussen op het werk, en het ritme dat daarbij hoort.
Normaal zou je tijd hebben om netjes, zoals je dat altijd doet, de verjaardagscadeaus op tijd op bestemming te hebben. Het wringt dat het niet lukt. Ze begrijpen het hopelijk wel.
Een andere dag.
Tussendoor denk je nog aan het mooie gesprek, vorig weekend. Zonder dat je het door had, waren bijna alle andere mensen van het feest al vertrokken. Iets over herinneringen, en hoe ze zich in een lichaam schrijven. Je begrijpt iets nog beter. Je ziet iets. En ook daardoor maakt het je bang. Waarschijnlijk.
Sommigen zijn zenuwachtig.
Die avond. Je loopt een beetje bedeesd door de kamers van de tentoonstelling. Onverwacht een lang gesprek. Wat daar was, daarbuiten, komt ook even binnen, hier. Je praat nog even met de vrouw die de schilderijen maakte. Ze zijn mooi. Je bent een beetje verlegen.
De volgende dag. Eerst de boodschappen. Je zou net even wat langer willen blijven hangen. Tijd verliezen.
(Het zou fijn als je gewoon zou kunnen verdwalen, ergens tussen boeken of zo. Je stelt het nog even uit.)
Je schrijft het volgende deel van een tekstje. Vijf van de zes zijn klaar. Op een of andere manier geeft het je rust, op die plek zijn.
Een vriendin komt langs. Pakjes papier ophalen. Ze vraagt je heel rustig en doordringend hoe het met je gaat. Even wankel je, even zijn de tranen dichtbij. Je voelt je gedragen.
De vergadering is interessant en nuttig. Naar het einde voel je hoe moe je bent. Telkens opnieuw nieuwe dingen waar je ook nog aan zou moeten denken, waarop je je ook nog zou moeten voorbereiden. Het is allemaal goed, en terecht. Het is alleen ook een beetje genoeg.
Een laatste keer overloop je een volgende week.
Je vertrekt naar een debat, weer in diezelfde andere stad. Je zou er op tijd willen zijn, maar de trein maakt nog een hele omweg. In de trein begin je voor te bereiden wat je straks zult gaan zeggen. De vliegtuigen komen langzaam terug in je hoofd.
(Je buik zou liever ergens anders zijn, denk je.)
Je loopt door de stad, net op tijd kom je aan. In de zaal maak je kennis met een man die je al langer wou ontmoeten.
Je staat voor de zaal. (Zie je er met die bril niet nog ouder uit eigenlijk?) Je hoopt dat de mensen daar je verhaal zien, en niet jou, of zoiets. Terwijl je daar staat, denk je dat het eigenlijk wel een beetje leuk is. Je vraagt je af of ze het wel interessant zullen vinden, of je niet te oud zult klinken. (En tegelijk is het alsof je al een tijdje geleden beslist hebt dat je gewoon zult zijn zoals je denkt, en dat maakt het gemakkelijker.) Je voelt je vereerd dat je er mag zijn, bij die jonge mensen.
Je moet vroeger vertrekken, om nog een trein te halen. (Een mevrouw in een stewardessenpakje roept je na dat je heel interessant was.)
De buik en de trein.
Een nacht in etappes.
Het is mooi om een beetje te zwerven.
Abonneren op:
Posts (Atom)