‘Hoor je dat? Minor Swing. Ik kan er maar niet genoeg van krijgen. Het geeft me tintels, hier achteraan mijn hoofd.’
‘Hier zo?’
‘Ja. Als mijn lichaam begint los te laten, is het altijd daar.’
‘Ben je moe?’
‘Ja. Maar het geeft niet. Alles wat ik wou, was hier met jou te kunnen zitten. Gewoon zo. Met alle tijd te verliezen.’
‘Je doet dat goed, weet je dat?’
‘Ja? Vind je dat?’
‘Natuurlijk.’
‘Soms zie ik waar ik vandaan kom, en dan zie ik waar ik nu ben, hoe ik beweeg. Ik mag er niet te veel over nadenken. Onlangs was het alsof ik mezelf bezig zag, vanop een afstand. Normaal is het altijd mijn vriend die ik nabij voel. Hij kijkt altijd een beetje mee over mijn schouder. En als ik kan voelen dat hij er is, en dat hij het goed vindt, dan ben ik gerust.’
‘En nu zag je jezelf?’
‘Ja. En het was wel goed, eigenlijk. Een beetje.’
‘Ooit ga ik je nog eens goed door elkaar schudden. Ooit.’
‘Ik heb nog van je gedroomd. Het was iets met een soort treintje. We zaten er samen in. Het moest een heel stuk weg afleggen, en dat gebeurde ondergronds. Het laatste stuk was erg stijgend. We kwamen uit in een gang in een huis, alsof we uit de kelder kwamen.’
‘Ik heb ook van je gedroomd. Je zat hier, en ik kwam je troosten. Je was verdrietig.’
‘Zoals nu?’
‘Nee, een beetje erger.’
‘Soms verlang je zo naar troost, en tegelijk ben je er bang voor. Heb je dat nooit, dat je dat zou willen? Dat iemand je gewoon heel zachtjes wiegt. Je zo aanraakt, zonder iets te vragen, alleen zeggen dat alles goed komt, door die beweging.’
‘Dat lijkt me zoiets dat je eigenlijk niet mag verlangen.’
‘Je kunt niet altijd kiezen wat je verlangens zijn. Misschien dat je er ook daarom bang van kunt zijn.’
‘Als mijn armen wat groter waren, zou ik dat wel willen kunnen doen met jou soms.’
‘Dat is een lieve gedachte.’
‘Ik deed het graag vroeger met mijn dochter, toen ze nog klein was. Ik hield haar in mijn armen, als ze ’s nachts weer eens niet kon slapen. Heel zachtjes wiegen. En zingen. Ik werd er zelf ook helemaal rustig van na een tijdje.’
‘Nu is ze wel een beetje te groot daarvoor.’
‘Ik mis het wel af en toe. Als ze het zou vragen, zou ze nog steeds mogen.’
‘Ik kijk graag naar jou. Als ik je zie, is het altijd alsof je een plek bent, zelf. Sommige mensen lijken je de hele tijd te ontsnappen als je ernaar kijkt. Ze vallen niet samen met zichzelf, ontsnappen aan zichzelf. Bij jou is dat niet zo.’
‘Eigenlijk is dat alleen maar als ik bij je ben. Ik weet dat het moeilijk voor je is, maar bij jou voel ik me veilig.’
‘Dat is een verwarrende gedachte, maar misschien moet ik ze gewoon aanvaarden. Een beetje.’
‘Ga eens even liggen hier, dan kom ik naast je liggen.’
‘Zo?’
‘Ik ga je niets doen hoor, wees maar niet bang. Ik zal je niets vragen.’
‘Ik weet nooit goed hoe dat moet.’
‘Liggen?’
‘Ja, liggen. Alhoewel, met jou is het niet zo moeilijk. Jij gaat me niet opeten.’
‘Er is ook wat weinig vlees aan. Hoeveel ben je afgevallen?’
‘Drie kilo.’
‘Ik ga eens even voelen. Mag dat?’
‘Ja, doe maar.’
‘Soms voel je dat jouw huid bang is.’
‘Ik dacht dat ik het kon verbergen.’
‘Nee dus.’
‘Zal ik gewoon een bos zijn voor jou?’
‘Dat mag. Je was het al wel, maar het mag.’
‘Een bos, dus.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten