Het is de laatste week. (Het aftellen kan bijna beginnen.)(Je bent blij, en een beetje bang.)
Je stuurt je tekst door die je op zondag maakte. (De derde in een rij.) Je wou iets van je kwaadheid in de tekst. Het had even geduurd eer je de tekst in je hoofd kon zien, hoe de stukken in elkaar zouden passen. (Er is een plek waar je die tekst schrijft. Je kunt er niet de hele tijd blijven. Je voelt het aan je huid.)
Het is goed, de woorden zijn weg. (Je voelt het in je adem.)
Na het werk naar het postkantoor. Is het pak met de boeken aangekomen op de bestemming? Het duurt even eer ze het vinden. Ja dus. (Opgelucht.)
Nog een cadeau halen voor je vriend. Dat is een heel goed boek, zegt de mevrouw.
Je ziet de tekeningen van de buurmeisjes op de grond, net voor je huis. (Misschien is het een geschenk.)
Het doet je goed om even bij hem te kunnen zijn op zijn verjaardag. Binnen enkele dagen vertrekt hij op vakantie. (Ergens is er een landschap in je hoofd, waar je je dierbaren wilt kunnen zien. Zodat je weet waar jij bent in het landschap.)
Een andere dag. Je gaat naar de actie. Er is al veel volk, veel camera’s. Een indrukwekkende gedenkplaat, met de namen. Zij die verdronken, toen, in het wassende water. Hij verloor zijn vriendin, moest haar loslaten. Je draagt de plaat mee tot aan de deur van het parlement. (Je bent trots en verdrietig. Het is zo mooi wat die jonge mensen doen. Het zou niet aan hen mogen zijn, om dit te doen.) Je buigt het hoofd. Een vriendin heeft net als jij tranen in de ogen. (Lange knuffel.) Wanneer je terug loopt, is het alsof je even op een plek van een ouder was, denk je.
Het lijstje wordt korter.
De volgende tekst die je moet schrijven. Je probeert hem een dag eerder af te hebben dan voorzien. (Het is moeilijk om de tekst te zien. Je ziet alleen hoe moe je bent. Enkele flarden komen naar je toe. Je ziet nog niet hoe die in elkaar zouden passen.) (Eigenlijk zie je alleen hoe de tekst zou moeten voelen, op welke plek in je lichaam je de woorden zou kunnen voelen. Je verlangt naar trage woorden, stille woorden. Het zal wel niet goed worden, je bent te moe, denk je.)
De tekst trekt zichzelf op gang. In omtrekkende bewegingen. (Tijdens het schrijven begin je te zien waar de tekst naartoe gaat. Eigenlijk is het iets dat heel belangrijk is, denk je. Hoe je het moet zeggen, weet je niet zeker, misschien laat het zich aanraken door trage woorden.)
De bel van de binnendeur. Een buurvrouw van de andere blok. Of je een pot honing wil kopen. Haar zoon is imker, heeft aan zijn moeder gevraagd om een doos verkocht te krijgen, en dus is ze daar maar aan begonnen.
Je werkt de tekst af, je leest de tekst in. (De tekst is zichzelf geworden, denk je. Hij zal het wel niet goed doen, denk je. Maar enkel deze tekst paste nu in je lichaam, denk je.) Het is wachten nu, tot zondag.
Een rusteloze nacht.
Een andere dag. Je ziet dat de zondagtekst gepubliceerd is, je geeft hem een duwtje in de rug. (Op een of andere manier klopt het, raakt je tekst iets aan van de vorige dag, van die moedige jonge mensen, en het verdriet, en de kwaadheid.) De tekst beweegt, je kijkt, het is goed.
Het lijstje is nog korter geworden. (Je mag bijna beginnen verlangen naar de stilte.)
Je bent aanwezig bij de ontmoeting met de minister. Je luistert naar de tussenkomsten. (Je ziet de dingen.)
Op weg naar huis. De jongen op het pleintje vraagt of zijn pet zou willen kopen. Toch maar niet, zeg je, je hebt er al genoeg. Echt?, vraagt hij. Ja, echt, zeg je. Oké, zegt hij.
(Je bent een beetje kwaad op je buik. Het is wachten.)
Een andere dag, de voorlaatste.
Zo fijn om met je collega’s samen te zijn. (Je probeert te begrijpen hoe oud je bent.)
De laatste dingen van het lijstje.
(Je bent kwaad op je buik.)
(Dat ene verhaal dat maar door je hoofd blijft gaan. Je zou iets willen doen, je weet niet wat.)
Je brengt het pakje met je boek naar het postkantoor. (Dat is ook weer gedaan.)
Een drankje buiten met je vrienden. (Eigenlijk was je te moe, maar het geeft niet.)
Een volgende dag, de laatste dag.
Je werkt de vrijdagtekst af, zorgvuldig, tot alle woorden juist staan, in de drie talen. (Je telt af.)
Een laatste overleg, en je kunt vertrekken. (Het is tijd, denk je, het is goed geweest, het mag niets worden.)
In de trein. Een beetje bang, zoals elk jaar op dit moment. (Bang van de vermoeidheid. Bang van hoe je zult zien dat het huis zich een beetje verwaarloosd voelt, en dat je dat weet, dat je dat wist in die laatste weken van aftellen, en dat je dat rustig stap voor stap terug moet winnen, maar dat je eigenlijk alleen maar even niets zou willen doen, niets zou moeten. En de vrienden die op je wachten.)
Eindelijk thuis. (Buikgrrr.) Het huis heeft je gemist, heeft op je gewacht de voorbije weken, je weet het. Je wilt alleen maar even gaan liggen. Het mag, denk je, de vakantie is begonnen.
De dingen zullen wel komen zoals ze komen. Het is goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten