Vandaag was het een drukke dag. Heen en weer lopen op een feest. De dingen doen die moesten gedaan worden.
En de kinderen. Hoe ze bewegen door de ruimte. En hoe ze kijken.
Misschien wilde ik af en toe even onzichtbaar zijn, en gewoon kijken. Lang genoeg om elke beweging te zien. Zien waar hun vader of moeder door hen heen groeit. Ze dragen iets van hen mee, en laten iets anders weer achter zich, om alleen zichzelf te zijn. Het is veel. Soms is het geruststellend veel. Soms is het meer veel dan je kunt zien.
Waarschijnlijk zijn er dagen waarop het gewoon voorbij zou gaan. Als waren we allemaal gewoon zoveel keer iemand. Naast elkaar. En er zijn dagen waarop ik een toeschouwer ben. Een eregast weliswaar, tussen zoveel veel.
Er zijn weinig dingen waarover ik zoveel zou willen zeggen maar waarvoor ik geen woorden heb. Waarom doe je het? Het wordt me wel eens gevraagd. En dan kan ik alleen antwoorden: de kinderen. Verder kom ik niet. En misschien is dat niet erg.
Er werd gesproken over “de klein mannen”. Een beetje beschroomd moest er worden vastgesteld dat ze groter zijn dan.
Er zou vandaag een kind geboren worden. (En net hoorde ik dat dat ook gebeurde.) Er zou een grote kaart gemaakt worden. Of ik de tekst wilde maken. De aarde draagt jou, en jij draagt de aarde. Wie waar begint en waar eindigt kun je niet meer zien. Zo heeft de zee het bedoeld denk ik wel eens. Is er genoeg zee in mij?
Ze herkennen me, en vertellen verhalen. Soms lijkt het niet uit te maken dat ik een oude man ben.
Het meisje heeft een groene doek in haar haar. Haar overweldigende krullen. En haar lach die me steeds doet smelten. Het zou me niet verwonderen dat ze weet dat ze een smeltlach heeft. Die kan altijd van pas komen in dit leven. Ze eet geconcentreerd haar stuk taart op. Wat kan er op dit moment belangrijker zijn in het heelal?
Tussendoor, in kleine etappes, zie ik de jongen en het meisje. Ze zijn gegroeid, dat zegt men dan. Je zou erbij kunnen blijven staan, en kijken hoe ze groeien. Je zou het zien, en toch zou je het niet gezien hebben. Ik hou hun beelden vast, en laat hen verder groeien. Ze zullen wel altijd de klein mannen blijven, als je vanuit één oog kijkt. Vanuit het andere zijn ze ongemerkt de grens overgestoken. Je zou willen weten hoe de dingen eruit zien rondom hen als zij groot zijn. En of alles klaar staat om hen welkom te heten.
Soms overvalt het me. Soms zou ik willen horen dat alle dingen die niet goed zijn het zouden opgeven. Het zou officieel op de radio worden aangekondigd. Ze zouden de strijd opgeven, en zich verontschuldigen voor het verhinderen van gedroomde dromen. Ze zouden nog even geduld vragen. Iets over Rome en één dag. En ze zouden plechtig aan de kinderen beloven dat zij nooit meer kwaad zouden moeten zijn op de wereld. En de kinderen zouden zeggen dat ze dan nog wel even langer zouden blijven spelen. Het zou bijna ongemerkt voorbij gegaan zijn.
Voor ze naar huis ging, kwam het meisje me zomaar een tekening geven. Ik wist niet wat te zeggen. Het was de mooiste tekening die ik vandaag kon krijgen.
De oude vrouw wilde graag met me praten. Sinds ze weet dat ik uit het dorp kom waar zij zestig jaar geleden weg ging, wil ze als ze me ziet dingen horen zeggen over daar. Haar kind luistert mee. En ik kan de verhalen vertellen die ik hoorde van mijn grootouders. Mijn grootvader vertelde me vaak over een schuur die hij met de brandweer was gaan blussen in de oorlog. In het dorp waar die schuur stond woonde de vrouw. Ze vertelde me over een grote schuur die afgebrand was in de oorlog. Misschien was het wel dezelfde schuur? Zou hij weten hoe het verhaal via mijn handen een mooie bestemming heeft gevonden? Zouden we weten hoe we in elkaars verhalen verdwijnen, hoe ze door elkaar heen groeien?
Het meisje komt na het feest de plek binnen waar ik ondertussen zit te werken. “Hee, jou ken ik!” Dat roept ze. “Hee, jou ken ik ook!” Roep ik terug. En ze gaat weeral op zoek naar spullen om haar verzameling aan te vullen.
En de kinderen. Hoe ze bewegen door de ruimte. En hoe ze kijken.
Misschien wilde ik af en toe even onzichtbaar zijn, en gewoon kijken. Lang genoeg om elke beweging te zien. Zien waar hun vader of moeder door hen heen groeit. Ze dragen iets van hen mee, en laten iets anders weer achter zich, om alleen zichzelf te zijn. Het is veel. Soms is het geruststellend veel. Soms is het meer veel dan je kunt zien.
Waarschijnlijk zijn er dagen waarop het gewoon voorbij zou gaan. Als waren we allemaal gewoon zoveel keer iemand. Naast elkaar. En er zijn dagen waarop ik een toeschouwer ben. Een eregast weliswaar, tussen zoveel veel.
Er zijn weinig dingen waarover ik zoveel zou willen zeggen maar waarvoor ik geen woorden heb. Waarom doe je het? Het wordt me wel eens gevraagd. En dan kan ik alleen antwoorden: de kinderen. Verder kom ik niet. En misschien is dat niet erg.
Er werd gesproken over “de klein mannen”. Een beetje beschroomd moest er worden vastgesteld dat ze groter zijn dan.
Er zou vandaag een kind geboren worden. (En net hoorde ik dat dat ook gebeurde.) Er zou een grote kaart gemaakt worden. Of ik de tekst wilde maken. De aarde draagt jou, en jij draagt de aarde. Wie waar begint en waar eindigt kun je niet meer zien. Zo heeft de zee het bedoeld denk ik wel eens. Is er genoeg zee in mij?
Ze herkennen me, en vertellen verhalen. Soms lijkt het niet uit te maken dat ik een oude man ben.
Het meisje heeft een groene doek in haar haar. Haar overweldigende krullen. En haar lach die me steeds doet smelten. Het zou me niet verwonderen dat ze weet dat ze een smeltlach heeft. Die kan altijd van pas komen in dit leven. Ze eet geconcentreerd haar stuk taart op. Wat kan er op dit moment belangrijker zijn in het heelal?
Tussendoor, in kleine etappes, zie ik de jongen en het meisje. Ze zijn gegroeid, dat zegt men dan. Je zou erbij kunnen blijven staan, en kijken hoe ze groeien. Je zou het zien, en toch zou je het niet gezien hebben. Ik hou hun beelden vast, en laat hen verder groeien. Ze zullen wel altijd de klein mannen blijven, als je vanuit één oog kijkt. Vanuit het andere zijn ze ongemerkt de grens overgestoken. Je zou willen weten hoe de dingen eruit zien rondom hen als zij groot zijn. En of alles klaar staat om hen welkom te heten.
Soms overvalt het me. Soms zou ik willen horen dat alle dingen die niet goed zijn het zouden opgeven. Het zou officieel op de radio worden aangekondigd. Ze zouden de strijd opgeven, en zich verontschuldigen voor het verhinderen van gedroomde dromen. Ze zouden nog even geduld vragen. Iets over Rome en één dag. En ze zouden plechtig aan de kinderen beloven dat zij nooit meer kwaad zouden moeten zijn op de wereld. En de kinderen zouden zeggen dat ze dan nog wel even langer zouden blijven spelen. Het zou bijna ongemerkt voorbij gegaan zijn.
Voor ze naar huis ging, kwam het meisje me zomaar een tekening geven. Ik wist niet wat te zeggen. Het was de mooiste tekening die ik vandaag kon krijgen.
De oude vrouw wilde graag met me praten. Sinds ze weet dat ik uit het dorp kom waar zij zestig jaar geleden weg ging, wil ze als ze me ziet dingen horen zeggen over daar. Haar kind luistert mee. En ik kan de verhalen vertellen die ik hoorde van mijn grootouders. Mijn grootvader vertelde me vaak over een schuur die hij met de brandweer was gaan blussen in de oorlog. In het dorp waar die schuur stond woonde de vrouw. Ze vertelde me over een grote schuur die afgebrand was in de oorlog. Misschien was het wel dezelfde schuur? Zou hij weten hoe het verhaal via mijn handen een mooie bestemming heeft gevonden? Zouden we weten hoe we in elkaars verhalen verdwijnen, hoe ze door elkaar heen groeien?
Het meisje komt na het feest de plek binnen waar ik ondertussen zit te werken. “Hee, jou ken ik!” Dat roept ze. “Hee, jou ken ik ook!” Roep ik terug. En ze gaat weeral op zoek naar spullen om haar verzameling aan te vullen.