20 mei 2007

En de woorden

Ze zaten aan de rand van de rivier. Aan het eind van wat een warme dag was geweest. De zon bleef nog een tijdje.

‘Hoor je het water?’
‘Ja, het is er altijd, maar je hoort het enkel als je luistert. Zo lijkt het wel.’
‘Je zou willen weten waar het naartoe gaat. Je zou zo één stukje water willen kunnen volgen. Tot waar het verdwijnt, en tot wanneer het terug hier komt.’
‘Misschien is het hier al verdwenen. En hier is enkel deze plaats naast de rivier. Want hier in het water is er nergens. Hoe kun je dan ooit een beetje van dat water zien?’
‘Misschien kun je het wel denken. Misschien kun je er voorzichtig een blad op leggen. En dan zou je kunnen geloven dat je ziet waar het water is.’
‘Of je kunt er een steen in gooien, dan blijft er heel even een rimpel. Maar de rimpel kan er nooit zijn zonder het water.’
‘Misschien zit de rimpel enkel in ons hoofd?’
‘Dat denk ik niet. Het water draagt de mogelijkheid van een rimpel in zich. Misschien zou het water zelfs geen water kunnen zijn als die kans op een rimpel er niet is.’

Het werd even stil. Buiten het water natuurlijk. Alsof enkel de tijd er was.

‘Ze zeggen dat er hier een verhaal rust over twee mensen die geloofden dat ze water zouden worden.’
‘Ja, dat hoorde ik ook.’
‘En als je hier zit, dan moet je dat verhaal vertellen, of toch minstens doen alsof.’
‘Hoe kun je doen alsof?’
‘Gewoon door te vertellen. Het verhaal is nooit opgeschreven.’
‘Hoe weet je dan of het het juiste verhaal is?’
‘Dat bestaat niet, het juiste verhaal. Het verhaal bestaat enkel in de mogelijkheid dat het verteld wordt.’
‘Dan weet je nooit waar het begint.’
‘En nooit waar het eindigt.’

De zon had geruisloos afscheid genomen van de avond. Het zou een heldere nacht worden.

‘Je ziet het water glinsteren. Daar meer dan daar. Misschien is er daar iets dat het water verstoort.’
‘Misschien is het meer iets als kietelen.’
‘Heb je het water al gevoeld? Het voelt zo zacht aan. Zou het ’s nachts anders voelen dan in de dag?’
‘Misschien kun je dat wel nooit weten. Het licht is anders.’
‘Soms denk je dat je het juiste moment kunt zien waarop de zon ondergaat. Maar dat lukt nooit. Je merkt het pas als het voorbij is.’
‘En je kunt nog lang blijven zitten aan de rand van het water, daar aan zee. En je vraagt je af hoe het voor en hoe het na was, maar je weet niet wat er tussen die twee was.’
‘Misschien is er wel niets daar. Misschien heeft de zon wel de hele tijd gedaan alsof, ons doen geloven dat ze ondergaat en weer opkomt.’

De geuren veranderden met de nacht. Zo was het altijd geweest.

‘Waar zouden de woorden naartoe gaan die ik tegen je zeg? Ze verdwijnen niet alleen in jouw hoofd, want iemand anders zou ze ook kunnen horen. Zelfs al spreek ik zachtjes. Als die ander maar dicht genoeg was, zouden de woorden hoorbaar zijn.’
‘Misschien is er iets als een onzichtbare wolk van woorden die gezegd zijn.’
‘En wat dan met de woorden die nog niet gezegd zijn? Stel dat ik je zou willen zeggen dat je ogen aarzelen vandaag, maar op het laatste moment zwijg ik. Op zo’n manier dat je nooit zou geweten hebben dat ik iets wilde zeggen. Maar de woorden waren gedacht. Ze waren zelfs al in de juiste volgorde in mijn hoofd gezegd. Ze hadden enkel nooit de lucht daarbuiten gevoeld. Waar zouden die woorden naartoe gaan?’
‘Het zou kunnen dat ze ook naar die wolk gaan. Maar wel sluipend. Met zachte tenen.’
‘Zou je weten wanneer je door die wolk gaat? Zou je het verschil in de lucht voelen? Als een koele bries die de huid onder je ogen streelt.’
‘Ik denk dat je dat moet geloven. Dat het zou kunnen, en dan gebeurt het ook. De woorden dragen het in zich, dat ze opgemerkt kunnen worden. Misschien is dat hun bestemming. Al weten ze nooit wanneer.’
‘Misschien is het beter die dingen niet te weten. Gewoon luisteren is genoeg. Het geluid is er altijd.’

Het licht van de ochtend was onderweg.

Geen opmerkingen: