Het kan je overvallen. Je staat op die plaats op het perron te wachten tot de trein komt. Het is een bijzonder moment. Je hebt tijd genoeg voorzien om te wachten. Deze trein moet zorgzaam genomen worden, zo lijkt het wel. In dit geval kan het geen kwestie zijn van aankomen en meteen instappen. En terwijl je daar staat, sijpelen de beelden over je heen, van toen je daar andere keren stond, en hoe het was. Ze zijn hier verankerd. Ze zijn niet te ontherinneren.
Na aankomst zo snel als het kan naar de zee. Tot bij de aanraakbaarheidsgrens van het water. Er is veel wind. Ben je te lang weg geweest van hier? En was je zo ontrouw? Of is het de bedoeling dat de wind en het zand door je huid gaan? Om alle ballast van je botten te schuren? Verlost van de zwaartekracht van wat zich in je lichaam heeft gehuisvest. Hoe bewoond ben je? Soms weet je dat niet meer.
De wind neemt het landschap in. De tent kraakt in haar voegen. Als adem die op en neer gaat schuift de wind verder het land in. Die nacht ademt de wind verder, krast over de muren. Alsof beter moet geweten worden hoe lang de nacht duurt. Alsof het besef dient te groeien dat vanzelfsprekendheid in de slaap geen verworven recht is. De ochtend toont zich verzoenend.
Er zijn veel woorden in een dag. Ze worden bedacht, gezegd, gesuggereerd, gehoord. Ze komen allemaal na elkaar. Er moet een wet van de traagheid zijn, die ervoor zorgt dat ze langzaam door de humus dringen tot waar de grondwaterlagen zijn. Geen woord gaat verloren.
Is er genoeg ritueel voor wat hier herinnerd dient te worden? Of maakt het al lang niet meer uit? De zee lijkt iets te zeggen over overspoelen. Zoals het water de golfbreker beklimt en zich uitspreidt. Misschien zou je daar moeten gaan liggen. Weten is niet binnen bereik. Misschien moet je alleen maar door het mulle zand gaan alsof er hier geen offers meer te brengen zijn. Alsof je alleen maar beweegt, en dat het ritueel geworden is.
Zou het kunnen dat de golven anders klinken in het donker? Het lijkt even alsof ze vastberaden aan land willen gaan. Tot ze je tonen dat enkel de terugkeer dit universum beheerst, deze plek zo groot als je ogen nu kunnen vatten. Er is geen invasie bezig. Het water houdt enkel het land alert. En dat zal ook zo doorgaan straks, als je niet hier bent.
De nacht heeft geen boodschap aan een snelle genade. Al wat gehoord en gedacht en gezegd is, het heeft gewacht tot hier en nu, tot het lichaam dat zich alleen hervindt. Het vraagt de tijd die nodig blijkt. Je moet wachten tot voorbij de onrust, verzet heeft niet veel zin. Langzaam trekken de muren zich terug. Langzaam neemt jouw adem het over.
Daar waar het water het land raakt. Die plek zo vaak beschreven. Het is hier dat je terug moet komen. Het was alle vorige keren ook zo. Misschien zijn hier de plooien van de tijd te voelen? Je zou willen weten wat je moet zeggen. De zee zegt dat alle woorden van ooit hier nog steeds zijn, dat niets verloren gaat, hier waar alles beweegt. En je zou willen dat ze je iets zegt over nu. Iets wat je in je hart zou kunnen houden wanneer je weer weggaat van hier. En ineens is er die lange spiegel in het zand, waar je de blauwe lucht in ziet. De zee fluistert iets in je oor. Genoeg voor een traan.
De schelpen hadden op je gewacht. Ze rusten in je hand. Ze gaan mee van hier straks. Ze kennen hun bestemming al. Je hebt het hun ingefluisterd.
Na aankomst zo snel als het kan naar de zee. Tot bij de aanraakbaarheidsgrens van het water. Er is veel wind. Ben je te lang weg geweest van hier? En was je zo ontrouw? Of is het de bedoeling dat de wind en het zand door je huid gaan? Om alle ballast van je botten te schuren? Verlost van de zwaartekracht van wat zich in je lichaam heeft gehuisvest. Hoe bewoond ben je? Soms weet je dat niet meer.
De wind neemt het landschap in. De tent kraakt in haar voegen. Als adem die op en neer gaat schuift de wind verder het land in. Die nacht ademt de wind verder, krast over de muren. Alsof beter moet geweten worden hoe lang de nacht duurt. Alsof het besef dient te groeien dat vanzelfsprekendheid in de slaap geen verworven recht is. De ochtend toont zich verzoenend.
Er zijn veel woorden in een dag. Ze worden bedacht, gezegd, gesuggereerd, gehoord. Ze komen allemaal na elkaar. Er moet een wet van de traagheid zijn, die ervoor zorgt dat ze langzaam door de humus dringen tot waar de grondwaterlagen zijn. Geen woord gaat verloren.
Is er genoeg ritueel voor wat hier herinnerd dient te worden? Of maakt het al lang niet meer uit? De zee lijkt iets te zeggen over overspoelen. Zoals het water de golfbreker beklimt en zich uitspreidt. Misschien zou je daar moeten gaan liggen. Weten is niet binnen bereik. Misschien moet je alleen maar door het mulle zand gaan alsof er hier geen offers meer te brengen zijn. Alsof je alleen maar beweegt, en dat het ritueel geworden is.
Zou het kunnen dat de golven anders klinken in het donker? Het lijkt even alsof ze vastberaden aan land willen gaan. Tot ze je tonen dat enkel de terugkeer dit universum beheerst, deze plek zo groot als je ogen nu kunnen vatten. Er is geen invasie bezig. Het water houdt enkel het land alert. En dat zal ook zo doorgaan straks, als je niet hier bent.
De nacht heeft geen boodschap aan een snelle genade. Al wat gehoord en gedacht en gezegd is, het heeft gewacht tot hier en nu, tot het lichaam dat zich alleen hervindt. Het vraagt de tijd die nodig blijkt. Je moet wachten tot voorbij de onrust, verzet heeft niet veel zin. Langzaam trekken de muren zich terug. Langzaam neemt jouw adem het over.
Daar waar het water het land raakt. Die plek zo vaak beschreven. Het is hier dat je terug moet komen. Het was alle vorige keren ook zo. Misschien zijn hier de plooien van de tijd te voelen? Je zou willen weten wat je moet zeggen. De zee zegt dat alle woorden van ooit hier nog steeds zijn, dat niets verloren gaat, hier waar alles beweegt. En je zou willen dat ze je iets zegt over nu. Iets wat je in je hart zou kunnen houden wanneer je weer weggaat van hier. En ineens is er die lange spiegel in het zand, waar je de blauwe lucht in ziet. De zee fluistert iets in je oor. Genoeg voor een traan.
De schelpen hadden op je gewacht. Ze rusten in je hand. Ze gaan mee van hier straks. Ze kennen hun bestemming al. Je hebt het hun ingefluisterd.