Ik lees in de kranten de interviews met Tuur Van Wallendael. Hij vertelt over zijn afscheid dat nakend is. De ziekte heeft het overgenomen, er is geen weg terug, of in dit geval: een weg vooruit. Ze raken me erg.
Ooit stond ik samen met hem in een interview. Twee gesprekken over dezelfde ziekte, tot een artikel gemaakt. Het overkwam me ook op andere manieren. Verhalen over mensen die parallelle levens leidden, zonder dat ik het wist, en die tot me kwamen. En zo bleek ook uit dat artikel. Het was parallel. Iemand die ik verder persoonlijk niet kende, maar die toch op een of andere manier verbonden was. Een soort reisgenoot. En nu gaat een van die twee een andere richting uit. Het blijft moeilijk wennen.
Mooi idee, samen een afscheidsfeest organiseren. Alle mensen die je lief waren in je leven samenbrengen, en hen danken voor die tijd die je samen mocht doorbrengen. Vieren dat je spoedig gaat vertrekken. Het klinkt misschien luguber voor sommigen, maar het lijkt me zo mooi dat je dat kunt doen.
“Nu, ik moet u zeggen: ik ben er niet mee verzoend, hoor. Hoe zou je dat in godsnaam ook moeten doen, je verzoenen met je eigen verdwijnen?” Moeilijke vraag. Soms denk je af en toe dat je het zult kunnen, ooit, als het moment daar is. Misschien is het vooral een wens, iets wat je jezelf zou willen toewensen. Misschien lukt het wel, of helemaal niet.
Tussen de regels voel je dat de verzoening er niet is, dat het gulzige leven nog te veel trekt. Het wordt regelmatig zo benoemd: spijt, had ik maar… “Ik had veel aandachtiger naar de dingen moeten kijken. Ik verloor daardoor iets. En daar heb ik nu dus spijt van.” Soms denk je dat jezelf kunt wapenen tegen spijt. Zou het zo zijn? Je zou willen geloven dat het kan.
“Het lastigst is de omgang met de mensen die ik liefheb. Mijn vrouw, mijn broer, mensen van wie je beseft dat je ze pijn doet zonder dat je het wilt. Wegens het onvermijdelijke dat je hen opdringt en waarvan je weet dat het hen zal schaden.” Dat gevoel is al zo moeilijk als je alleen nog maar ziek bent, met goed uitzicht op leven.
Misschien verwacht je ondanks alles iets van grotere inzichten, wijsheid en aanvaarding, in diepe bewoordingen. Misschien wil je onbewust dat een ander kan wat je, zo zou kunnen blijken, zelf niet kunt. Ook al is er geen bitterheid, de spijt blijft wel als naakt gevoel over. Het is best goed geweest, maar het had nog iets meer mogen zijn.
Ontroerend hoe hij verwijst naar Yeats. “…but I am not content. Ik denk dat hij gelijk had. En voor mij geldt dat zeker. Want het is niet genoeg geweest. Het is trouwens nooit genoeg.” Heel eerlijk is het wel.
En ook hier weet je het niet. Je denkt dat je het op een of andere manier kunt leren. Je denkt dat je iets van onthechting kunt leren, en dat het je zal beschermen. Misschien wel verzoenen. Het leven na de ziekte voelt als elke dag een cadeau. Het kan leiden tot een vorm van aanvaarding, van enkel in het nu leven. Het kan je een vorm van wijsheid geven die je huid zachter maakt. Misschien lukt dat sommigen wel, en sommigen niet, en is het niet ingewikkelder dan dat. Of misschien kun je te veel wijsheid zoeken, en terwijl – paradoxaal genoeg – het leven voorbij laten gaan. In dat geval is het eerlijker hardop te zeggen dat het niet genoeg geweest is.
Uiteindelijk is het een oprecht en onrustig en nog-niet-verzoend verhaal, en dat is het wat ontroert. Te veel je afvragen hoe je het zelf zou doen, wat je zelf zou zeggen, is al bijna onkies. Al komen die dingen snel in je hoofd. Alleen luisteren naar die breekbare gulzigheid is meer dan voldoende.
Misschien is de verwarring wel een vorm van schroom. Afscheid willen nemen van een reisgenoot die mij nooit gekend heeft, en niet weten hoe dat moet.
Het ga je goed Tuur.
Ooit stond ik samen met hem in een interview. Twee gesprekken over dezelfde ziekte, tot een artikel gemaakt. Het overkwam me ook op andere manieren. Verhalen over mensen die parallelle levens leidden, zonder dat ik het wist, en die tot me kwamen. En zo bleek ook uit dat artikel. Het was parallel. Iemand die ik verder persoonlijk niet kende, maar die toch op een of andere manier verbonden was. Een soort reisgenoot. En nu gaat een van die twee een andere richting uit. Het blijft moeilijk wennen.
Mooi idee, samen een afscheidsfeest organiseren. Alle mensen die je lief waren in je leven samenbrengen, en hen danken voor die tijd die je samen mocht doorbrengen. Vieren dat je spoedig gaat vertrekken. Het klinkt misschien luguber voor sommigen, maar het lijkt me zo mooi dat je dat kunt doen.
“Nu, ik moet u zeggen: ik ben er niet mee verzoend, hoor. Hoe zou je dat in godsnaam ook moeten doen, je verzoenen met je eigen verdwijnen?” Moeilijke vraag. Soms denk je af en toe dat je het zult kunnen, ooit, als het moment daar is. Misschien is het vooral een wens, iets wat je jezelf zou willen toewensen. Misschien lukt het wel, of helemaal niet.
Tussen de regels voel je dat de verzoening er niet is, dat het gulzige leven nog te veel trekt. Het wordt regelmatig zo benoemd: spijt, had ik maar… “Ik had veel aandachtiger naar de dingen moeten kijken. Ik verloor daardoor iets. En daar heb ik nu dus spijt van.” Soms denk je dat jezelf kunt wapenen tegen spijt. Zou het zo zijn? Je zou willen geloven dat het kan.
“Het lastigst is de omgang met de mensen die ik liefheb. Mijn vrouw, mijn broer, mensen van wie je beseft dat je ze pijn doet zonder dat je het wilt. Wegens het onvermijdelijke dat je hen opdringt en waarvan je weet dat het hen zal schaden.” Dat gevoel is al zo moeilijk als je alleen nog maar ziek bent, met goed uitzicht op leven.
Misschien verwacht je ondanks alles iets van grotere inzichten, wijsheid en aanvaarding, in diepe bewoordingen. Misschien wil je onbewust dat een ander kan wat je, zo zou kunnen blijken, zelf niet kunt. Ook al is er geen bitterheid, de spijt blijft wel als naakt gevoel over. Het is best goed geweest, maar het had nog iets meer mogen zijn.
Ontroerend hoe hij verwijst naar Yeats. “…but I am not content. Ik denk dat hij gelijk had. En voor mij geldt dat zeker. Want het is niet genoeg geweest. Het is trouwens nooit genoeg.” Heel eerlijk is het wel.
En ook hier weet je het niet. Je denkt dat je het op een of andere manier kunt leren. Je denkt dat je iets van onthechting kunt leren, en dat het je zal beschermen. Misschien wel verzoenen. Het leven na de ziekte voelt als elke dag een cadeau. Het kan leiden tot een vorm van aanvaarding, van enkel in het nu leven. Het kan je een vorm van wijsheid geven die je huid zachter maakt. Misschien lukt dat sommigen wel, en sommigen niet, en is het niet ingewikkelder dan dat. Of misschien kun je te veel wijsheid zoeken, en terwijl – paradoxaal genoeg – het leven voorbij laten gaan. In dat geval is het eerlijker hardop te zeggen dat het niet genoeg geweest is.
Uiteindelijk is het een oprecht en onrustig en nog-niet-verzoend verhaal, en dat is het wat ontroert. Te veel je afvragen hoe je het zelf zou doen, wat je zelf zou zeggen, is al bijna onkies. Al komen die dingen snel in je hoofd. Alleen luisteren naar die breekbare gulzigheid is meer dan voldoende.
Misschien is de verwarring wel een vorm van schroom. Afscheid willen nemen van een reisgenoot die mij nooit gekend heeft, en niet weten hoe dat moet.
Het ga je goed Tuur.
1 opmerking:
alweer zo ontzettend herkenbaar...
Een reactie posten