06 september 2009

Van de wereld


‘Dit is een mooie tafel. Ze past goed bij jou.’
‘Soms lijkt het alsof het huis rond deze tafel is gegroeid. Het heeft vele jaren geduurd eer het huis zich gewonnen gaf. Maar de tafel heeft gewonnen.’
‘Het is raar, maar ik kan nog altijd verlegen worden.’
‘Daar zijn we nu toch eigenlijk wel veel te oud voor geworden, niet? Ik zal dat maar als een compliment zien. We zijn een heel stuk over de helft, minstens, dat weet je toch?’
‘O ja, natuurlijk. Maar vanbinnen veranderen sommige dingen niet.’
‘Je kijkt nog altijd veel. Al die jaren weg van hier, ergens op de wereld, ze hebben het niet echt veranderd. Zo lijkt het toch. Misschien zijn je ogen een klein beetje droevig geworden. Als ik aan je denk, dan zie ik je kijken.’
‘Dat is een mooie gedachte. Het was bijzonder om de voorbije dagen je kinderen te leren kennen, hoe ze nu zijn.’
‘Zijn ze veranderd dan? Je hebt ze allemaal nog gezien toen ze heel klein waren. En ik heb je in mijn brieven toch verteld hoe ze groeiden.’
‘Ja, het was alsof ik er zelf bij was. Waar ik ook was, ik kon me steeds iets voor de geest halen.’
‘En wat zag je nu dan?’
‘Ik wou bijna zeggen dat ze zo groot geworden zijn, maar dat slaat nergens op. Of toch wel misschien. Je ziet een heel leven in hen. En tegelijk zijn er die gezichten van toen ze nog klein waren.’
‘Als je er altijd bij was, zoals ik, dan zie je alles van dichtbij, en daardoor zie je soms de veranderingen niet echt. Of alleszins niet van ver genoeg.’
‘Hen te zien overrompelt me nog steeds. Het is moeilijk uit te leggen wat het met me doet. Jouw zoon is een beetje onrustig, maar hij schijnt het niet zo erg te vinden. Hij wil de beweging van de dingen voelen denk ik. Voelen hoe alles nooit stilstaat. En daar dichtbij zijn. Hij heef dat nodig denk ik.’
‘Ja, dat klopt. Als de dingen te traag gaan, dan wordt hij zenuwachtig. Hij wil niet te veel stilte rondom zich. En als het druk is, dan zie je aan hem dat het hem goed doet.’
‘Je dochter is helemaal anders. Toen ze klein was, dacht ik soms al dat ze oude ogen had. Die zijn er nog steeds. Ze is een mooie vrouw geworden. Maar er is iets dat dwars zit in haar. Misschien is het niet zo erg. Misschien maakt het wel dat ze anders kan kijken naar de dingen. Ze zoekt iets.’
‘Dat klopt ook. Met haar heb ik het vaakst gebotst denk ik. Maar waarschijnlijk kan dat niet anders, het hoort zo te zijn.’
‘Je mag heel trots zijn.’
‘Dat weet ik niet zo goed. De goede dingen die ik bij hen zie, komen toch niet allemaal van mij denk ik. En misschien kun je hen wel nooit zien als de volwassenen die ze ondertussen zijn. Zo zie ik mezelf trouwens ook nog altijd niet, dus dat valt dan nog mee.’
‘Wat me altijd verwart, is dat je hen iets zou willen besparen wat jezelf zo raakte, maar dat je ook maakte tot wat je nu bent. Ik dacht het nog toen ik je dochter zag. Dat ze misschien wel tegen dezelfde muren zou lopen waar ik ook tegen liep. En dat ik haar zou willen beschermen of zo. Hoewel dat niet aan mij is natuurlijk. En hoewel je dat ook een beetje moet laten gebeuren misschien.’
‘Als ze dat zou weten, wat je nu net zei, zou het misschien wel iets betekenen voor haar. Soms weet ik niet of ze genoeg mensen heeft met wie ze echt kan praten. Ik denk niet dat ik de beste persoon ben daarvoor.’
‘Ze ziet je graag, twijfel daar maar niet aan. Maar ik denk niet dat jullie zo’n dingen tegen elkaar zullen zeggen.’
‘Nee, dat doen we niet, toch niet in die woorden.’
‘Als ik nu hier ben, lijkt het alsof ik niets heb gezien, al die jaren.’
‘Wat een onzin. Ik dacht er vaak aan. Dan ging ik voor de wereldkaart staan, en wees met mijn vinger de plek aan waar jij op dat moment was. En terwijl zat ik de hele tijd hier.’
‘Ver weg gaan is niet altijd de beste manier om te vinden wat je zoekt, al lijkt het wel zo.’
‘En heb je het gevonden?’
‘Nee, niet daar. Dat weet ik nu. Daarom ben ik teruggekomen. Wat goed voor mij is, moet ik hier vinden, in die jaren die me nog resten. Misschien komt het nog wel, misschien ook niet.’
‘Toen ik jong en nog ongehavend was, dacht ik dat het anders zou zijn. Dat je de dingen beter zou weten met het ouder worden. Dat wat je doet, en je kinderen, en alles wat er gebeurt ervoor zouden zorgen dat de onrust vanbinnen weggaat. Maar dat is niet zo, toch niet echt. Ik vind dat ondertussen niet meer zo erg. Ik denk dat ik aanvaard heb dat het niet is zoals ik dacht dat het zou zijn.’
‘En ik die altijd dacht dat jij de dingen veel beter op een rijtje had?’
‘Ja, dat dacht jij altijd.’
‘Zal ik die tweede fles wijn ook maar openmaken?’
‘Ja, doe maar. We hebben toch alle tijd nu. We zijn te oud om ons nog iets aan te trekken van de tijd, en van wat hoort en niet.’
‘En als ik morgen een wrak ben, dan valt dat ook niet zo op tussen al die andere rimpels die ik al heb.’
‘Maar beloof me wel dat je vanaf nu in het land blijft, en niet meer weggaat.’
‘Dat beloof ik je.’

Geen opmerkingen: