16 mei 2010

De fietspomp

Zou het leven altijd dichtbij zijn? Soms is het alsof je toekijkt, terwijl het zich ergens afspeelt, waar jij niet bent. Soms is er alleen je adem, wanneer je je handen op je buik legt in een stille nacht, in een huis dat ineens zo groot lijkt. Soms ben je blij dat je achter het raam zit, met alleen maar de zon op je huid, beseffend hoe je haar gemist hebt. Soms loop je de trap af, om te kijken of je alles hebt uitgezet, en kijk je drie keer opnieuw eer je weet wat je al wist. Soms ben je blij dat er niemand is, je zou toch niet uit je woorden raken, en je zou niet durven vragen om samen stil te zijn. Soms hoop je alleen maar dat er iemand zal zijn die iets laat horen, en je zo even streelt. Soms wordt je lichaam niet rustig, zoekt het vruchteloos een houding en neem je het in onrust mee naar bed, waar het de ochtend daarna nog niet soepel is. Soms neem je een film op, alleen maar om die ooit met iemand te bekijken. Soms denk je aan al wie je lief is, hoe ze onder je huid huizen, en hoe het goed is. Soms ben je bang dat je hen niet gezegd hebt hoe lief ze je zijn.

Je staat aan de rand van de ruimte toe te kijken. Misschien is dat wel jouw aangewezen plaats. Binnen een half uur zal de lezing beginnen, dat zou toch moeten. Dit is de fase van het onthaal. Ze komen binnen. Hoe zou je ze noemen? Heren van stand? Heren die ertoe doen? Dat lijken ze toch van zichzelf te vinden. Er zijn maar weinig vrouwen hier. Ze hebben geleerd om ergens binnen te komen, die heren, dat zie je zo. Ze zijn aanwezig in de ruimte. Met hun perfecte pakken, en gestileerde bewegingen. Niet dat ze geweldig belangwekkende dingen te vertellen hebben tegen elkaar. Dat blijkt al snel als je argeloos even door de ruimte beweegt. Dat zal later nog meer blijken als ze na de lezing reageren op wat gezegd werd. Niet dat hun vragen iets te maken hebben met wat gezegd werd vooraan, maar ze hebben het toch maar even gezegd. Het is een andere manier om testosteron te laten dampen. Zonde van de mooie pakken, denk je nog. Je denkt aan je grootmoeder en je vader, hoe zij hier nu zouden staan, in een heerlijke samenzwering met jou. Dit is niet jouw wereld.

Je zag die film eerder al eens, in de bioscoop, waarschijnlijk ook op een zondagmiddag. Je kijkt nog eens. De vrouw hoort dat ze nog enkele maanden te leven heeft, en begint haar ‘leven zonder mij’ te organiseren. Boodschappen voor de verjaardagen van haar kinderen waar ze niet meer bij zal zijn. Een vrouw voor de man die ze achter zal laten. Nog even een geheime liefde om toch minstens één andere man gekend te hebben. Een bezoek aan een plek bij het water. Elke dag aan haar kinderen zeggen hoeveel ze van hen houdt. De film ademt een aarzelende lichtheid uit, af en toe een diepe kleur tussen de grauwe andere. De film beweegt op je vingertoppen. Het verdriet denk je erbij. Hij raakt je weer diep. Wat zou jij doen? Soms kun je je het goed voorstellen, hoe het zou zijn. Wat je zou zeggen, wat je zou doen, wat je zou vragen. Misschien moet je het ooit ook eens opschrijven. Misschien moet je alleen maar nog zorgzamer omgaan met elk moment dat je nog rest. Niets verloren laten gaan.

De bel gaat. Een man staat voor de deur, met zijn zoon. Hij woont in je straat, maar je weet niet of je hem al eerder zag. Of je een fietspomp hebt voor hem. Hij woont daar verder, op dat nummer, en is aan de fiets van zijn dochter aan het werken. Het kleine jongetje kijkt je guitig aan. Je geeft de grote fietspomp mee. Je had aan het jongetje willen vragen of hij zou gaan pompen. Een uur later wordt er opnieuw gebeld. Het jongetje staat er weer, samen met zijn zus, die iets groter is. Ze glimmen allebei. Om het even langer te laten duren vraag je aan het jongetje of hij heeft gepompt met de grote fietspomp. Hij heeft geholpen, zegt hij een beetje verlegen. Maar samen hebben ze de mooiste glimlach die er in de hele wereld op een zaterdagavond te vinden is. En die krijg je zomaar.

Je praat aan de telefoon met de vrouw van de man die er al enkele jaren niet meer is. Het was zijn verjaardag. Die blijft in je agenda staan. Net als de andere doden, hun verjaardag loopt gewoon door. Je praat over hoe het leven doorgaat. Je weet niet of je altijd het goede doet om hem aanwezig te houden. Je aarzelt. Ze vertelt hoe ze het interview las, waarin je ook over hem sprak. Het is als een opluchting. Alsof die gedrukte woorden anders zijn dan wanneer je ze gewoon tegen haar zou zeggen. Hij is er nog, zou je willen zeggen. En zij vertelt hoe hij er nog is. En allebei praat je erover dat hij er niet meer is. In omwegen. Je hoopt dat hij altijd in je verhalen zal blijven opduiken. Je neemt je voor dat hij altijd in je verhalen zal blijven opduiken. Misschien is dat wel bijna genoeg.

Geen opmerkingen: