02 december 2010
Uit evenwicht
Er lijken kleine glinsterende diamantjes te liggen op de sneeuw. Je ziet ze in de avond. Als een ongevraagd cadeau. Ze zijn er zomaar. Ze lijken te glimlachen.
De jonge vrouw zit in de stationstunnel op de grond. Ze kijkt angstig om zich heen, terwijl ze haar kind de borst geeft. Zal ze haar kind en zichzelf warm kunnen houden voor de rest van de dag? Waar gaat ze naartoe? Waar zal ze zijn binnen tien jaar? Je probeert het je voor te stellen. Hoe haar ogen zullen zijn, binnen tien jaar.
Sommige sneeuwvlokken vallen recht op je lippen. Andere niet. Waar gaan ze naartoe?
Je komt terug van een debat. Het zal, zoals steeds, nog een hele tijd duren eer je lichaam rustig wordt. Alle gedachten malen nog door je hoofd. Alles wat je had kunnen zeggen als antwoord op die of die vraag. Alle uitspraken van de anderen waar je nog op antwoordt, in je hoofd dan. Je hoort het knisperen onder je schoenen. Er zijn nog veel mensen op de straat. De jongen voor je is om een of andere reden erg kwaad. Ineens gooit hij zijn gsm zo ver mogelijk van zich af. Misschien heeft iemand hem iets gezegd dat hij niet wilde horen. Maar nu ligt dat apparaat daar ergens, in de koude sneeuw.
Zou je banger worden om je evenwicht te verliezen op gladde bodems met het ouder worden? Het is alsof je je niet herinnert dat je daar vroeger zo om leek te geven. Het is alsof je je meer topzwaar voelt dan vroeger. Hoewel je hoofd nog altijd even groot is, net als je voeten. Je voelt hoe je spieren zich in verdediging zetten. Voorbereid op wat zou kunnen komen.
Hoe stil het is. Je loopt langs de bouwwerf. Normaal is hier altijd veel lawaai. Zou de sneeuw iedereen aanzetten tot stilte? Zou de sneeuw zelfs elk gefluister in zich opzuigen? Waar gaan al die verhalen dan naartoe zodra het weer gaat dooien?
De vrouw voor je was blijkbaar vastbesloten. Ook bij goed weer lijken die hoge hakken al iets te overmoedig. Maar ze moet waarschijnlijk gedacht hebben vanmorgen: ik zal die sneeuw wel eens iets laten zien. En ze wil er ook nog eens snel mee stappen. Niet zo’n goed idee.
Als ’s avonds alle lichten uit zijn, en je nog even door de kamer loopt, is het alsof de witte bodem daarbuiten licht heeft opgeslagen. Als je even wacht tot je ogen eraan zijn gewend, kun je alles zien. De nacht doet wel alsof hij donker is, maar daar leg ik me niet bij neer, lijkt de nachtsneeuw te zeggen. Je loopt nog even door het huis, om alles rondom je nog eens rustig in je op te nemen. Je maakt nog een laatste buiging, en maakt je klaar voor de nacht.
Het is nog heel vroeg als je ’s morgens een pad vrij maakt in de sneeuw. Het heeft iets rustgevends. Het idee dat er een pad is. Je kunt er later op de dag aan denken: zou het pad er nog zijn als ik straks weer thuis kom? Het pad heeft een richting in zich, heeft een zin veroverd op het verdwijnen.
Waar komt dat ene liedje opeens vandaan? Waarom denk je daaraan, en waarom gaat het niet meer weg? Er is een breedte in. Het lijkt een ruimte rondom jou te suggereren. Misschien wil je je daar nu wel in hullen, wie weet.
Sneeuwvlokken aan de andere kant van het raam. De dingen gaan door.
Hoe je je oude grootmoeder de straat over hielp, als het gesneeuwd had. Je klemde haar stevig tegen je aan. Op zo’n moment was het nuttig groter te zijn. Je zorgde ervoor dat ze nooit haar evenwicht kon verliezen.
Het heeft iets met aanvaarden te maken. De volgende ochtend, met veel of iets minder sneeuw, nemen zoals hij komt.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten