18 december 2010

Vanille

Toch maar niet de fiets op. Toch maar alles te voet. De stad doorkruisen met een lang boodschappenlijstje.

Tijdens het concert. Wat zijn er veel zangers. Ze staan opgesteld in twee bijna hemelse blokken, hoog boven het orkest. Het is mooi, hoe ze daar staan. Zo jong nog. Je ziet de lichamen die ze zullen worden. Ooit heeft de muziek hen aangeraakt, anders zouden ze hier nu niet zijn. Wat zijn er veel oude mensen in de zaal. Je legt jezelf uit dat je dus netjes in het midden zit, tussen het andere publiek, en de koorleden.

Je stapt dapper door de stad. Je repeteert al preventief de dingen die je straks zult gaan koken. In je hoofd dan. Want er moet nu nog uitgekeken worden naar gladde plekken.

Je staat te wachten op de trein die je het weekend in zal rijden. Het was misschien wel een goede dag, je hebt veel gedaan. Het lijkt even alsof er rook hangt boven de sporen. Zou dat kunnen? Er lijkt niets te gebeuren, niemand lijkt iets anders te doen dan anders. Je gaat toch wat dichter bij de trap staan wachten, stel je vast. Je bent blij als de trein vertrekt.

Het lijstje wordt afgewerkt. De spullen worden ingeladen. In rug- en andere zakken. Tijd om weer te vertrekken.

Het is nog heel stil op de straat, zo vroeg, terwijl je de sneeuw van het voetpad haalt. De sneeuw is nog zacht, en laat zich gewillig verwijderen. Er zijn nog geen voetstappen. Het is alsof de stilte je iets toefluistert. Je zult het alleszins niet verder vertellen.

Je krijgt een berichtje. Dat je een flesje vanille vergat in de winkel. Inderdaad. Je gaat verder door de stad, en zult straks ook nog het flesje ophalen.

Zou het waar zijn dat je rug voelt dat het gaat sneeuwen?

Het flesje is opgehaald. Het moet toch wel een belangrijke rol spelen straks, denk je nog.

De solist op het podium ziet eruit alsof hij geboren is in dat pak met die slip (hoe heet zo’n ding nu ook weer?). Hij heeft zijn blik na jarenlange training gezandstraald. De rimpels en de ernst zitten perfect gebeiteld. Zou hij zo ook zijn bed in stappen?

Alle spullen zijn uitgeladen. De voorbereidende afwas om het terrein te effenen. Je kijkt voor de zeventiende keer in het kookboek. Je begint aan de taart.

4 billen, 1 gratis. Dat staat er op het bord op de markt. Allerlei beelden gaan door je hoofd, en dat al om half acht ’s morgens.

De taart komt uit de oven. Je had het kunnen weten. Om een of andere kosmische reden lijken kaastaarten nooit helemaal te lukken. Het ziet er alleszins helemaal niet uit zoals het er volgens de foto uit zou moeten zien. Je bent gedoemd, ongetwijfeld. Hopelijk smaakt het nog ergens naar.

Ze missen je daar, zegt iemand. Sinds je daar weg bent, is die struik in de tuin niet meer gesnoeid. Hij is ondertussen zo groot dat ze de deur bijna niet meer open krijgen. Ze praten erover dat jij dat altijd deed. Terwijl ze erover praten, hadden ze het even goed ook even zelf kunnen doen, denk je nog.

Er is iets, denk je. Maar wat. Ineens weet je het. Het flesje vanille. Waar had je dat eigenlijk voor nodig? In de taart natuurlijk. (Een vloek weerklinkt door het huis.) Het komt niet meer goed met het universum. Alleszins niet met jou, daarover kan consensus bestaan.

Geen opmerkingen: