19 juli 2012

Uitrollen

Ze stond naast me op het perron te wachten op dezelfde trein. Jenna. Zo heette ze. Mooie vrouw. Maar ze keek droevig naar een of ander punt in de verte. Het zou een samenvatting van een leven kunnen zijn, misschien wel van het leven. Mijn hoofd had op de avond voor de laatste werkdag blijkbaar enige neiging tot melancholie.

De trein kwam binnen. Mensen begonnen voor te steken om toch maar snel genoeg binnen te zijn. Terwijl je met een goed gerichte blik gewoon had kunnen zien dat er toch ruim genoeg zitplaatsen waren, maar goed. Jenna werd opzij geduwd door een forse mevrouw met een blinkende roze handtas. Ik liet haar rustig instappen en zocht een plaatsje. Ik zag hoe Jenna opstond drie banken verder en in mijn richting kwam. Of ze bij me mocht komen zitten. Ja, natuurlijk.

‘Hebt u ook zo’n hekel aan van die modewoorden? Vreselijk vind ik het. We hebben nog maar nauwelijks de insteek, het oplijsten en het prioriteren overleefd, of daar komt het volgende kleffe woord al. Op onze dienst moeten we nu tegenwoordig alles uitrollen. Een nieuwe toepassing, een nieuwe fase in het programma voor de corporate values (nog zoiets trouwens), een nieuwe manier om je verplaatsingsonkosten te noteren, dat gaan we allemaal uitrollen. Wat een ellende. En dan moet je die ogen van mijn baas zien, als hij over dat uitrollen begint. Denkt dat hij meteen een heuse manager is. Hij kan dat woord niet eens goed uitspreken, legt altijd de klemtoon verkeerd.’

In mijn hoofd zag ik allerlei heftige beelden, van computers die in een opgerolde rode loper zaten, waarna die werd uitgerold. Vervolgens werd Jenna in de loper gedraaid, en daarna ook uitgerold. Ik liet er niets van merken, glimlachte even, en vroeg of ze daarom zat te wenen.

‘Nee, zo erg was het nog niet. Tot deze namiddag. Ik kreeg een sms van mijn man. Hij heet Oswald. Vraag me niet wat ik ooit in hem gezien heb, ik zou niet kunnen antwoorden. Hij kon goed mayonaise maken, dat herinner ik me nog, maar dat moet het zowat zijn. Meestal heb ik geen last van hem. Hij zit ’s avonds meestal aan zijn computer, kan uren zitten kijken naar sites van reisbureaus. Al die bestemmingen waar we nooit geweest zijn, en nooit naartoe zullen gaan. Hij vergelijkt dan alle hotels, maakt dan lijstjes, in zo’n schrift, zo met de tafels van vermenigvuldiging op de achterkant. Ken je die nog? Hij stuurde me een sms dat hij vindt dat het tijd is dat we een nieuwe fase in ons huwelijk gaan uitrollen. Kun je dat nu geloven? Ik had willen antwoorden dat het misschien een goed idee is dat hij zichzelf even zou uitrollen, langs de achterdeur, om nooit meer terug te komen. Maar ja, je probeert altijd een beetje beleefd te blijven.’

Ik dacht nog even: had ik vanmorgen bij de kinesiste toch maar even gebladerd in de Feeling die daar in de wachtzaal lag, dan had ik misschien nu deskundig advies kunnen geven, of zo. Maar ik had dat dus niet gedaan.

‘Weet je, ik doe mijn best, maar het is niet simpel. Vorige week had ik nog speciaal dat mooie paar schoenen niet gekocht. Maar ik had het beter wel gedaan, dan had ik dat toch nog gehad. Ze waren heel mooi trouwens, maar dat zal ik u niet moeten uitleggen, dat zie ik zo.’

Van die laatste uitspraak ging mijn hoofd een beetje duizelen. Maar dat kan ook aan het acute bloedverlies van de avond tevoren hebben gelegen. Man, krab je per ongeluk een of ander puistje open net boven je wenkbrauw, komt me daar ineens een hoop bloed uit… En zelfs terwijl dat bezig was, vroeg ik me nog af of het nu eigenlijk wenkbrauw of wimper is. Die twee woorden zitten nooit in de juiste volgorde in mijn hoofd. Maar blijkbaar is er ergens in mijn ogen of zo iets van schoenen te zien. Ik wou haar nog voorstellen om samen nog eens naar die winkel te gaan kijken, om te zien of de schoenen er nog waren, maar ik durfde niet.

‘Als ik het zou durven, zou ik u vragen om mee te gaan naar die schoenwinkel, maar dat zou een onheuse vraag zijn. Ik vraag het dus maar niet.’

Ik dacht even aan die film van The Remains of the Day, waar je dan tegen het scherm zit te roepen: zeg het dan, zeg het dan man! Maar die man in die film zegt het niet. Ik dacht aan rode lopers, die dan uitgerold liggen, klaar om iedereen te ontvangen. In de buurt van schoenwinkels, of waar dan ook. Ik glimlachte, en mompelde iets over een volgende keer.

‘Weet je wat het is. Oswald maakt altijd alleen maar de mayonaise. Ik moet de rest van het eten maken. In zijn hoofd is die rest iets dat bij de mayonaise is. Ik denk dat het voor mij net omgekeerd is. Het was zeer aangenaam om even met u te praten, u bent een fijne man.’

In het gemurmel op de trappen was ik haar al snel uit het oog verloren. Ik liep de stad in, op weg naar huis. Ineens herinnerde ik me weer dat ik nog een sandaal moest binnenbrengen bij de schoenmaker. Die sandaal zat in mijn rugzak. De meneer in de winkel gaf me een kaartje. Nummer 10362.

Geen opmerkingen: