06 januari 2013

De lege plekken

‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen. Zei hij, een beetje stoer.’
‘Alsof je dat al had geoefend. Voor het geval dat.’
‘Oei? Viel dat op?’
‘Nee hoor, helemaal niet. Haha. Maar ben je echt blij?’
‘Ja, ik ben heel blij.’
‘Wat is er dan?’
‘Ook een beetje in de war, denk ik. En verlegen, waarschijnlijk ook.’
‘Denk je dan dat ik niet verlegen ben?’
‘Dat weet ik niet, ik durf niet goed kijken.’
‘Ja, hier zitten we nu.’
‘Ja, zeg dat wel. In de film weten ze altijd beter hoe dat moet.’
‘Daar zijn het ook altijd wel mooie mensen.’
‘Weet je, jij bent eigenlijk echt heel mooi. Dat heb ik je toch al eens gezegd.’
‘Ja?’
‘Ja, min of meer toch. Misschien niet zo duidelijk als nu. Maar ik had me dat voorgenomen, om het toch eens duidelijk te zeggen.’
‘Dan heb je toch nog lang gewacht.’
‘Een beetje.’
‘Het verbaast me niet helemaal. Ik denk niet dat jij ooit de eerste stap zult zetten.’
‘Blijkbaar ben ik bang.’
‘Waarvoor?’
‘Als je niets zegt, kan de ander ook niet hard weglopen natuurlijk.’
‘Als je niets zegt, kan de ander ook gewoon voorbij gaan.’
‘Ben jij dan niet bang?’
‘Ja, toch wel.’
‘Ik ben natuurlijk oud en grijs.’
‘Ja, en?’
‘Vind je dat niet erg?’
‘Nee, waarom zou ik?’
‘Jij bent wel mooier.’
‘Hou daar maar mee op. Straks geloof ik het nog.’
‘Sorry als ik te veel praat. Het is alsof ik zoveel moet uitleggen vooraf.’
‘Ja, dat doe je wel. Alsof je je al verontschuldigt voor jezelf, nog voor er iets is gebeurd.’
‘Misschien wel. Ik wil gewoon zeggen: je zult een beetje geduld moeten hebben met mij.’
‘En jij met mij, heel veel zelfs.’
‘Dat komt dan goed uit.’
‘En ik heb koude voeten.’
‘Nu ook?’
‘Ja, nu ook. Ik dacht dat je het nooit zou vragen. Haha.’
‘Geef ze maar even. Als ik onrustig of gespannen ben, in mijn rug, dan krijg ik koude voeten of handen.’
‘Het zal daaraan liggen dan. Nu zijn je handen toch warm alleszins.’
‘Ik denk dat ik soms nog te veel de tijd voorbij laat gaan. Als een toeschouwer.’
‘Dat herken ik wel.’
‘En ineens besef je dan dat de tijd voorbij is gegaan.’
‘Behalve in jezelf.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Daar is alles nog. De lege plekken in je huid. Daar waar je bang bent om aangeraakt te worden.’
‘En daar waar je stiekem verlangt om aangeraakt te worden misschien wel?’
‘Ja, zoiets.’
‘Er kan enorm veel misgaan.’
‘Stel je voor dat het niet misgaat. Hoe zou dat zijn?’
‘Mmm.’
‘Ik begin het al warm te krijgen, trouwens. Doe maar rustig verder, dit zie ik wel zitten.’
‘Heb je de wind gehoord gisteren?’
‘Ja. Heftig.’
‘Ben jij nooit bang van de wind?’
‘Nee, meestal niet.’
‘Met deze muren ben ik niet meer bang. Vroeger was het anders.’
‘Ik schrik er nog altijd een beetje van hoe groot jij eigenlijk wel bent. Nu ook. Hoe je daar zit.’
‘Ja? Is dat erg?’
‘Nee, helemaal niet, integendeel. Het is wel mooi.’
‘O jee.’
‘Ik denk trouwens dat het aan die chocoladetaart lag. Die heeft me over de streep getrokken.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja, die heeft me toch een onrustige nacht bezorgd.’
‘Ik denk dat ik die nacht ook slecht geslapen heb.’
‘En toch had je daar niets van gezegd?’
‘Nee.’
‘Jongen toch.’
‘Ik weet het.’
‘Ik ook.’

Geen opmerkingen: