26 januari 2013

Le Petit Prince

Het hollen. Het hoe krijg ik al die dingen in een weekend. Het krap plannen in de agenda.

Na een korte werkvergadering thuiskomen. Het weekend kan beginnen. Wat je allemaal nog zou moeten doen. En waar je eigenlijk niet zoveel zin in hebt.

Dus niet gaan en blijven zitten na de afwas. Je niet laten verleiden door het vrijdagavondverlangen. (Of je anderszins verleidbaar zou zijn, is voorlopig niet geweten.)

En nog een telefoon tussendoor. Over net dat ene ding dat je nog niet gedaan had vandaag, denk je. Om vast te stellen dat je tijdens het bellen ook gewoon die nota uit je rugzak kunt halen en het telefoongewijs kunt oplossen. Je had je er dus niet te veel zorgen over moeten maken.

Dat je deze avond eigenlijk ook graag naar het concert van Doe Maar was geweest, denk je ook nog even. (Of dat in het kader van het jeugdsentiment was, zal later iemand vragen. Oeps. Als het antwoord ja is, ben je dan oud?)

En morgen heb je nog een afspraak. En je had je voorgenomen om toch nog even te poetsen nu, een beetje toch, zodat de dames morgen niet zullen denken: hier zou dringend moeten gepoetst worden. Dat de kans groot is dat de dames morgen dat niet zullen denken of zeggen, zelfs dat ze met sneeuwschoenen binnen zullen komen. Dat is waar, denk je even. En toch, toch maar snel een beetje poetsen. Hoe zit dat eigenlijk met die interne dialoog? Kun je ook ordemoties bij jezelf indienen?

En dat je je had voorgenomen om diezelfde avond ook die brief nog weg te brengen, zodat die niet blijft liggen. En dat je eigenlijk geen zin hebt om nog buiten te gaan. Het toch maar doen. Zou minstens goed moeten zijn voor een aflaat of iets positiefs met je karma.

Eindelijk de zetel in. Met je poetsrug. Het even uitroepen, heel zachtjes. En dan beseffen dat je de verwarming in de kamer daarnaast nog uit moest zetten. Terwijl je nu net lag. Eigenlijk is dat liggen wel lekker. Er zou zelfs nog iemand bij kunnen. Hoewel dat niet goed zou zijn voor je poetsrug. Hoe kom je daar nu bij? Misschien leidt vermoeidheid ertoe dat diverse vrijdagavondverlangens niet meer worden verschoven naar de achtergrond?

En of het nu wel of niet zal sneeuwen tijdens de nacht? En of je dus morgenvroeg wel of niet nog moet ruimen? En of je dan vroeger moet opstaan om toch nog die trein te halen? Voor alle zekerheid de wekker maar een klein beetje later zetten dan een weekdag. Niet om 6.26, maar wel om 6.51 uur. Of die 51 eigenlijk niet een heel klein beetje belachelijk is? Of dat ook niet 6.50 mag zijn?

’s Morgens op tijd op. Geen sneeuw. Had je dus ook een ander uur kunnen nemen? 7.04 of zo?

Op tijd voor de trein. Een korte vertraging voor de trein. Op tijd in Brussel. Met aangenaam gezelschap op weg naar de nieuwjaarsreceptie. Later interessante verhalen horen. En zitten rekenen wanneer je weer moet vertrekken om op tijd weer thuis te zijn voor die andere afspraak. Terwijl je ook gewoon zou willen blijven zitten, en luisteren naar de boeiende uiteenzetting.

Natuurlijk te vroeg op het perron aankomen. Om dan de vertraging op het bord te zien verschijnen. 5 minuten. Later 6, dan 8, dan 9, dan 10, dan 13. Je loopt te zuchten. Is nogal belachelijk. In je hoofd allerlei stemmetjes die voorzichtig razen over de spoorwegen, en over ‘ooit eens een dag zonder vertragingen????’. Is nogal belachelijk. Terwijl je staat te wachten vraag je je af of het zal lukken om de volgende dag met de trein in Nederland te geraken. Waarom niet eigenlijk?

Nog net op tijd thuis voor je afspraak. Snel de verwarming aan. Snel nog koffie zetten. Snel nog een beetje eten. Daarna geen opmerkingen over het feit dat er dringend zou moeten gepoetst worden. Wel heel erg ontroerende verhalen, die je klein maken. Je schaamt je een beetje voor de tijdsdruk die er was.

Daarna de stad nog in. Voor de weekendboodschappen. En voor een boekje dat je nog moet ophalen. Le Petit Prince. Het zal wel in die winkel staan. Wat een drukte in de winkel. En iedereen loopt maar wat te slenteren en rond te kijken. Wat eigenlijk normaal zou kunnen zijn, op een zaterdagnamiddag in een winkel, zegt een stemmetje ergens in jou. Dat dat best zou kunnen, maar dat je er toch niet goed tegen kunt, tegen dat geslenter. Zegt een ander stemmetje.

Je loopt buiten. Met Le Petit Prince. Op naar alle andere boodschappen.

Je betrapt jezelf erop dat je eigenlijk iets te snel fietst door de stad. Te snel voor Le Petit Prince. Je zou trager moeten fietsen, trager moeten ademen.

Je rijdt rustig weer naar huis. Ergens in de buurt van de sla, de yoghurt, de linzenkroketjes, de Spaanse wijn, de wereldwinkelchocolade, zit ook Le Petit Prince, in je fietstassen.

Je herinnert je dat je ook nog de was moest doen. Je ziet de mensen in de winkelstraat. Je ziet de jongeren die spullen staan te verkopen voor een actie. Je hoort de man met de baard, van het kleine kaaskraampje. Je ziet de mensen achter het raam. Met grote glazen bier. Je ziet in een glimp een mooie vrouw die je voorbij fietst, en heel even, een fractie van een seconde, raken jullie ogen elkaar. Hoe zit dat eigenlijk, met de mensen die we aankijken onderweg? Je ziet hoe de sneeuw begint te smelten. Je ziet de mensen aan de bushalte, een beetje moe, zo zien ze eruit. Je ziet de twee lachende meisjes. Hun muziekles is voorbij. Nu mag mama weer komen.

En iets schrijven over Le Petit Prince. Dat is voor thuis, denk je nog.

Geen opmerkingen: