‘Wat is er?’
‘Ik ben een beetje zenuwachtig.’
‘Waarvoor?’
‘Voor de zee. Het is weer lang geleden dat ik haar zag. Een beetje zoals een oude liefde.’
‘Maar jij blijft wel altijd trouw aan je oude liefdes. Heel trouw zelfs.’
‘Ja, dat is wel zo, eigenlijk.’
‘We kunnen het nog. Onderweg zijn.’
‘Ik moest nog aan jouw zoon denken daarnet. Hij was altijd zo bang van de zee vroeger. Weet je nog, die ene vakantie? Toen er zoveel wind was?’
‘Ja, dat herinner ik me nog goed.’
‘Hij stond daar zo bang te kijken, en kroop helemaal tegen jou aan.’
‘Jij had je dochter toen nog niet. Ik had ze wel eens samen willen zien, allebei zo klein nog.’
‘Ik zie het al voor me.’
‘Jij hield vooral niet van de zon, aan de zee.’
‘Nee, dat kun je wel zeggen.’
‘Soms ben je zo ver weg. Als jij in de buurt bent, is het alsof een stuk van mij er weer is. Het is veilig dan.’
‘Je maakt me heel verlegen. Vroeger voelde ik me altijd veilig als jij er was.’
‘En je woorden. Als je praat, of als ik lees wat je geschreven hebt, dan komt er altijd een beetje ruimte meer.’
‘Ik denk nog altijd dat ik het nooit zal leren, verhalen schrijven. Verhalen die los genoeg zijn van mijzelf. Je hebt er een soort vertrouwen voor nodig om je te begeven in het onbekende, en dat heb ik niet, denk ik.’
‘Ik denk dat je je vergist.’
‘Het is raar, ik zag van de week nog tekeningen van een vriendin. Ze maakt heel mooie dingen. En ineens dacht ik: als ik haar zou vragen om mijn verhalen te illustreren, dan zou het wel lukken.’
‘Waarom vraag je het haar dan niet?’
‘Dat durf ik niet.’
‘Je hebt nog altijd te veel schrik. Schrik is niet echt het beste woord, maar iets in die aard. Je moet niet wachten op toestemming, van iets, want die zal toch niet komen. Je kunt het nog altijd voor mij doen.’
‘Ja, wie weet.’
‘En de zee? Ben je al wat rustiger?’
‘Dat komt straks vanzelf wel. Ik heb altijd wat tijd nodig om me veilig en rustig te voelen. Maar bij de zee weet ik dat het altijd wel weer goed komt.’
‘Wat hoop je te vinden als je hier komt? Soms denk ik dat je nooit verder weg gaat dan naar hier.’
‘Dat zou wel kunnen. Ik ben niet zo goed in ver weg gaan. Ik probeer al zo lang terug te komen, en dat is nog maar half gelukt. Maar het mooie aan de zee is dat je gedachten helder worden, als je maar lang genoeg wacht. Dat is in het bos ook zo. Eerst is het een rommeltje in je hoofd, alles door elkaar, en na een tijdje blijven enkel die dingen over die op dat moment belangrijk zijn voor jou. Het is altijd een beetje anders dan je vooraf had verwacht.’
‘Misschien moet ik nog wat langer wachten dan.’
‘Soms denk ik dat je eigenlijk nog rustelozer bent dan ik.’
‘Heb je dat nu pas door?’
‘Nee, maar het maakt me soms een beetje verdrietig. Ik zou willen dat het anders was, toch zeker voor jou zou ik dat willen.’
‘Dat is wel lief.’
‘Ik heb dat altijd gewild voor jou.’
‘Dat weet ik. Het is mooi.’
‘Wat denk je nu?’
‘Ik denk nu aan die muziek die je me gaf. Toen ik op weg was naar jou heb ik de hele tijd alleen maar naar die plaat geluisterd. Telkens opnieuw.’
‘Wat vind je ervan?’
‘Wonderlijk mooi. Alsof je heel dicht bij een geheim mag komen. Je moet alleen een beetje stil zijn vanbinnen om dat te mogen. En die muziek zegt ook iets over jou. Iets dat veel mensen soms niet zien bij jou, of niet willen zien. En het is er gewoon. Je beschermt het goed, maar je verstopt het niet, voor wie het wil zien.’
‘Dat is mooi.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten