Goede vriend Willy
Elk jaar rond deze tijd schrijf ik je een brief. Niet dat ik de andere dagen niet aan je denk. Dan ben je altijd wel ergens op de achtergrond aanwezig. Soms zie ik je knikken, of veelbetekenend zwijgen. Dat kon je wel, zwijgen, al zag ik dat er zoveel door je hoofd ging op zo’n moment. Maar op een zondagavond, rond deze tijd van het jaar, schrijf ik je graag nog eens een brief.
Vandaag hebben we weer gedaan wat we de vorige jaren ook deden. We kwamen samen, al vroeg. En we zorgden ervoor dat alles klaar was voor de honderden fietsers en wandelaars die zouden komen. Mijn aandeel in het geheel is nogal beperkt. Ik zit daar aan de inschrijvingstafel, de hele dag. En zo kan ik alle mensen zien die mee gaan fietsen of wandelen. En ik kan ook alle mensen zien die komen helpen. De anderen hebben veel meer gedaan voor de voorbereiding dan ik, maar ik zeg toch maar ‘we’, want zo voelt het wel. Maar ik kijk dus veel. Daar ben ik wel goed in. Ik zit daar graag, aan de rand van alles wat beweegt, om te kijken. Het is ook een beetje gemakkelijker om daar mijn tranen te verbergen, al lukt dat niet altijd.
Zoals elk jaar hebben we deze ochtend aan het onthaal onze discussie gevoerd over hoe we het moesten doen met die kaartjes voor de inschrijving. Hoe we alles moesten nummeren. Eigenlijk, ik zal er maar voor uitkomen, is dat een ritueel. Een ritueel dat elk jaar zorgvuldig moet worden uitgevoerd. En de dierbare vriendin die daar elk jaar met mij zit, speelt dat ook telkens trouw mee. We hebben rituelen nodig, ik heb rituelen nodig, zeker op zo’n dag.
Rituelen beschermen me ook een beetje tegen mijn verlegenheid. Ik zie daar telkens nog mensen lopen die dierbaren verloren aan die vreselijke ziekte, veroorzaakt door asbest. En het maakt me zo klein. Ze laten zich niet doen. Ze spannen rechtszaken aan, die ze zelfs ook winnen. Ik zag hem, de man die dat deed, en ik wou hem eigenlijk gaan zeggen: dank u. Maar ik durfde het niet.
We worden er elk jaar een beetje beter in, in de organisatie van het hele gebeuren. Alles loopt behoorlijk vlotjes. Iedereen doet wat er moet gebeuren. Al moet ik zeggen dat ik, ergens halverwege de dag, dacht: er zou iets dwarsigs mogen gebeuren, of zo. Jij zou ongetwijfeld de boel een beetje subtiel verstoren. Er zou ergens een kleine breuklijn ontstaan in het geheel. Het is een van de manieren om jou te herinneren, denken aan een breuklijn, een barst. Het zou andermaal zorgen voor een lach op ons gelaat, en ook dat zal wel een breuklijn zijn zeker?
Op een bepaald moment was ik even in paniek. Het was alsof ik je even niet zag. Maar ik moest alleen maar rondkijken, en het werd weer rustiger. Ik zag jouw vrouw, en wist al dat ik weer niet goed zou weten wat te zeggen bij het afscheid (het lukt me jaar na jaar telkens niet). Ik zag jouw mooie kinderen, en dacht: wat zou hij trots zijn op hen. En ik zag je broers, ik zag hun wat hoekige en brede bewegingen, en ik dacht: zie hem daar lopen, in hen.
Ik weet dat je wou dat het een soort happening zou worden, die jaarlijkse ontmoeting. Ik weet dat je zou zeggen dat we niet verdrietig mogen zijn. Het spijt me, maar ik kon het (weer) niet, niet verdrietig zijn. Vergeef het me maar. Terwijl ik dit zit te schrijven, hoor ik de cellosuites van Bach. Ze houden me een beetje bij de aarde, in hun onaardsheid. Laat me maar een beetje verdrietig zijn.
En waarschijnlijk zou je zeggen dat ik niet kwaad zou mogen zijn. Ook dat is me weer niet gelukt. Toen ik terugliep naar het station, liepen de tranen over mijn wangen. (Ik heb al wat af gesnotterd de voorbije week, om allerlei redenen, maar ook dus vandaag.) Ik blijf zo ongelooflijk kwaad, verdomme toch. En ik weet met die kwaadheid geen blijf. Even kon ik me voorstellen dat het deugd zou kunnen doen om iets in elkaar te rammen. Wees maar gerust, ik zal dat niet doen. Je zou die kloteziekte moeten kunnen vastnemen, en er tegen roepen. Maar dat gaat natuurlijk niet. De mensen in de trein keken wel een beetje raar, door die tranen waarschijnlijk.
Soms heeft kanker iets akelig eenvoudigs, anoniem bijna. Ik moest aan mijn vader denken. Als je rookt, dan kun je kanker krijgen. Als je te lang wacht om er iets over te zeggen, dan kan het te laat zijn. En dan kun je gewoon dood gaan dus. Als een procedure die stap voor stap netjes wordt afgehandeld. Als je in aanraking komt met asbest, dan komt er een tijdbom in je lijf. Die tikt rustig verder, de tijd die voorzien was. En dan begint het fout te gaan, en gaat het uiteindelijk ook fout. Jij hebt er nog alles uitgehaald wat erin zat. Elk uur dat je kon winnen, heb je uit het leven geperst. Tot het moment daar was. Ik ben niet zo goed in het aanvaarden van procedures, denk ik.
En tegelijk kan kanker als het leven zelf zijn. Ik denk aan al die mensen die worstelen met de ziekte. Ik denk aan mijn eindeloze bewondering voor hoe ze het doen, dat ze het doen. Ik zou zo graag iets willen kunnen doen. Ik denk dat je me zou zeggen dat ik dankbaar moet zijn voor het leven. En dat is ook zo, goede vriend. Ook mijn dankbaarheid is eindeloos. Ik bleef leven, jij niet. Je zou me zeggen: verdomme, wees dankbaar, en koester het leven, tot het laatste uur. Ik zal het proberen, dat beloof ik je.
Ik had met de auto mee kunnen rijden, vanmiddag. Maar ik wou dus met de trein gaan. Dat betekende dat ik zowat een heel uur moest wachten op dat perron, voor de overstap. Maar ik wou alleen zijn, alleen met mijn gedachten. Ik vroeg me af of jij nu een eenzame fietser bent. Terwijl ik dat dacht, zag ik je staan, achter je fiets, een beetje verder op het perron. Je keek naar me, met je kop een beetje schuin, zo van onder je oogkassen. Je stond daar zo een beetje te wiebelen, zoals jij dat kon. En je zei: die vraag hoef je niet te beantwoorden. Dat was wel een mooi antwoord.
Volgend jaar zijn we er weer, vanzelfsprekend.
jan
1 opmerking:
"Ik blijf zo ongelooflijk kwaad, verdomme toch. En ik weet met die kwaadheid geen blijf. ... Je zou die kloteziekte moeten kunnen vastnemen, en er tegen roepen. Maar dat gaat natuurlijk niet."
Dat gevoel heb ik, hebben wij, ook, zo vaak... Ondertussen bijna 3 jaar later, en nu wéér een confrontatie erbij. De zoveelste. En zo dichtbij elke keer. Ik haat ze - en normaal doe ik daar niet aan...
Een reactie posten