30 december 2022

Wat je moet kunnen


Je neemt de trein om over de grens te gaan. Het is een feestdag. Alles loopt perfect. Geen vertragingen, veel plaats. Je hoort al die verschillende talen als een achtergrondgezoem. Het landschap herkent je.

Je zus haalt je op aan het station. Het is zo goed om even daar te kunnen zijn. Jij was al vroeg op om te kunnen vertrekken. De kinderen druppelen de dag binnen. Je bent zo blij hen te zien, je zou uren gewoon kunnen kijken. Je zou niet kunnen zeggen hoe het je ontroert.

De pakjes die je bij je hebt, geven andermaal uiting aan je enigszins suboptimale inpakcompetenties. De volgende 37 jaar kun je nog wel verder inpakken met die rol donkergroen papier uit de winkel van je ouders. Sommige dingen blijven voorspelbaar in tijden van turbulentie.

Je krijgt iets om je warm te maken, het ontroert je erg.

Een andere dag. Het ritueel van de nieuwjaarskaarten. De tijd die nodig is. De tijd die je in gedachten bij je dierbaren kunt zijn.

Zoals bij het begin van elke vakantie aarzelt je lichaam nog tussen de ene en de andere staat.

Je fietst door de stad, van brievenbus naar brievenbus. Je komt iemand tegen met wie je een mooi verhaal deelt, een verhaal dat iets veranderde in je leven. Je bent blij haar te zien.

Een vriendin vraagt hoe het gaat met je melancholie. Die is.

Een andere dag. In het postkantoor. Je vraagt zoveel postzegels aan de mevrouw aan het loket. “Met de koning of mooie?” Je zegt dat zij er dus van uitgaat dat de koning niet mooi is. Ze kijkt je onbegrijpend aan.

Je zou zo niets, en iets zegt dat je iets. (Kantelmomenten.)

Je laat jezelf een beetje wegglijden in de dag. De dag zou je huid zacht mogen maken.

Een andere dag. Je spreekt af met je maatje. Koffieverhalen. Je zegt iets over zijn gradueel oprukkende kaalheid. Er is sprake van enige gevoeligheid.

’s Middags krijg je bericht dat je smartphone weer gearriveerd is, hersteld en wel. Je haalt hem op in de winkel.

Je bent even zoet met het opnieuw in orde brengen van alle dingetjes. Iets als een apparaat dichter naar je toe brengen.

Je vindt een mooi kaartje in je bus.

De volgende dag. Iets lijkt nog altijd niet helemaal goed te werken. Een vriend helpt je al een beetje op weg, tijdens de koffie.

Een mooi gesprek over sporen in je huid, en kinderen.

Je leest het boek uit. Het verhaal over de laatste maanden van een vader. Zo lang ze blijft schrijven, is hij er nog een beetje. Dat voel je in haar woorden.

Je krijgt een bijzonder bericht. Het komt helemaal op het juiste moment. Je antwoordt met een verhaal dat je haar al een hele tijd wilde vertellen. Zij zal het begrijpen, weet je. En dat is ook zo, lees je later.

Een andere dag. Dat ene ding, dat nog altijd niet helemaal goed werkt, je wilt het oplossen. Moet je terug naar de winkel? Zou je het zelf moeten kunnen vinden ergens? Je vindt wat de oplossing zou kunnen zijn, en je voert alle stappen minutieus uit. Het lijkt in orde. (En toch. Soms denk je: waarom moet ik alles altijd maar kunnen, ik moet al zoveel kunnen? Een korte samenvatting van momenten van het alleen-zijn.)

Je wacht op de trein. Je maakt enkele foto’s. Dat had je je voorgenomen. Lijnen en kleuren. (De vader in dat boek was ook helemaal gek van alles wat met treinen en stations te maken heeft.) 

In de regen loop je van het station naar haar toe. In de zomer zag je haar nog, het doet je goed om nog eens bij haar te kunnen zijn.

Verhalen vertellen zichzelf verder. Als een stroom.

Ze loopt met je mee terug naar het station. We gaan dit vaker doen, is de aanzet voor een goed voornemen.

Mensen die al zo lang in je leven zijn. Soms zie je iets ononderbroken, van toen tot nu. (Je ziet hoe het was, die avond toen je haar leerde kennen, een eeuwigheid geleden.) Soms zie je ineens het nu, de lichamen die jullie geworden zijn. Bewegingen van toen die er nog altijd zijn, met rimpels van nu.

(Soms ben je een beetje kwaad op je buik.)

Het verse boek verwelkomt je. Het ontroert je meteen.

Je loopt door de stad weer naar huis.

Het huis is blij je weer te zien.

24 december 2022

Het is stil


Het is stil buiten. Zo stil. Even waren er de klokken, daarna werd het weer stil.

Er zijn zoveel verhalen, ongetwijfeld, ergens daar in de nacht.

Misschien zijn er mensen onderweg, misschien voelen mensen zich alleen terwijl ze samen zijn, misschien maken mensen een plekje voor zichzelf.

Je bent blij voor hen. Zij die de warmte vinden bij elkaar. Het is zo mooi. Het is iets van het licht.

Je denkt aan hen. Zij die net iemand verloren, die afwezigheid voelen. Zij die alleen kunnen denken aan wat warm zou kunnen zijn.

Het is stil in het huis. Je bent omringd door verhalen. En het is goed zo.

Soms heb je een beetje last van het lawaai, in de weken die aan dit moment voorafgaan. Er is iets kleins en breekbaars in dit moment van het kantelen, van de geboorte van het licht. Soms verdwijnt het in het lawaai.

Soms wil je alleen in je kleine hoekje van de kamer zijn, naast de lichtjes, luisterend naar de stilte. Een beetje uit de buurt van het onophoudelijk lawaai van hoe samen je zou moeten zijn, hoe samen iedereen is, hoe niet iedereen je waarschijnlijk bent. Het is niet zo erg. Het is fijn voor de anderen, en je bent echt blij voor hen. Heel soms denkt een stukje van je dat je gefaald hebt, daarna gaat het weer over. En kijk je naar de stilte, ze is aanwezigheid.

Er was Bach in het huis, terwijl je het een klein beetje weer in orde bracht. De planten fluisterden je iets in het oor.

In het oude huis vroeger. Zingen in de mis, het had iets. De muziek was mooi. Het licht leek een beetje te trillen. Er was ruimte in die grote volle kerk. Weer thuis. Om een of andere reden hield je er niet van als alle rolluiken dicht waren. Het was zo dicht, denk je nu. (Nu heb je gordijnen waar het licht doorheen kan, stel je vast.)

(Misschien zijn er al zoveel mensen die zich vervelen, die hopen dat het snel weer voorbij zal zijn. Ergens in de verhalen.)

(Je hebt gezien dat een van de straatlampen stuk is. Net nu. Je geeft het door, het is niet onopgemerkt voorbij gegaan.)

Misschien weet je niet helemaal zeker wie je zou moeten zijn. Je houdt ervan om bij anderen te zijn, bij je familie, bij wie je dierbaar is. Kijken en luisteren, voelen dat je iets deelt. Misschien zijn zij blij dat jij er bent. Je weet alleen niet zo goed wat de feestversie van jou zou moeten zijn. En misschien is ook dat niet erg.

Het heeft iets wonderlijks, dat je alleen bent met de woorden. (En met Bach.) Daarbuiten is het stil. Er zijn veel verhalen daar, ze laten zich vermoeden.

Het is.

23 december 2022

Iets van de kosmos


Het lijstje van de laatste dagen voor is nog lang, zie je. (Gewoon het ene na het andere doen, dan zul je wel aan de andere kant komen, denk je. Misschien is het een vorm van overgave, uit handen geven van jezelf, aan een stroom of zo. Elke uitleg is goed, denk je.)

(Niet denken aan alles dat blijft liggen, niet denken aan hoe moe je bent.)

Je hebt een licht hoestje (af en toe), zoals een ruime meerderheid van het land, denk je, wanneer je in de trein zit. (Jij zit duidelijk nog aan de heel lichte kant.)

Je volgt de vergadering via het scherm. (Misschien begint dat haar toch wel erg lang te worden, denk je wanneer je jezelf ziet. Je maatje zei het de vorige dag ook al. Dingen die blijven liggen, daar laten, denk je.)

Die avond, in het debat waar je moet spreken. Je wordt voorgesteld als een perspectivist. Je weet niet helemaal zeker wat je van dat woord moet denken. In het laatste rondje mag je nog een slotbeschouwing geven. Je begint rustig, tot de verontwaardiging het weer overneemt. Je kijkt naar jezelf. Je praat na met enkele studenten die in de zaal zaten, ze ontroeren je.

In de nacht lijk je in je hoofd nog verder te praten. In etappes. (Gewoon uit handen geven, denk je.)

Een andere dag, je probeert in de ochtend zoveel mogelijk te doen. Op weg naar de vergadering ga je nog een boek halen voor iemand met wie je een laatste keer in een vergadering zult zitten. Je komt weer veel te vroeg aan. Jij bent altijd te vroeg, zegt de vrouw aan het onthaal. Maar dat is niet erg, voegt ze eraan toe. Je vraagt of ze al terug opgewarmd is na het marktje van de zondag. Ondertussen wel, zegt ze.

Die avond. Je laatste avondvergadering van het jaar. Terwijl je na afloop weer naar huis stapt, valt het even een beetje over je heen. Iets van een niemandsland, even.

De volgende ochtend. De mensen in de trein lijken ook allemaal een beetje moe. Ze tellen misschien ook af.

Je hebt alles goed voorbereid voor de vergadering. De afspraken worden gemaakt. Het werk zul je moeten doen in het volgende jaar. Dat lijkt gelukkig nog erg ver weg.

(Tussendoor snel de nieuwjaarskaart afwerken. Ook dat is in orde, denk je.)

In de vooravond ga je nog langs de voorstelling van de studenten. Eerder hadden ze je geïnterviewd, nu stellen ze hun circulair eindwerk voor. Het ontroert je om hen zo bezig te zien. Ze zijn blij dat je er bent.
Een mooi gesprek. Over het keren van het seizoen, die dag. Je zocht naar een moment om alleen daaraan te denken, die dag. Misschien is dat gesprek het moment. Het is mooi, hoe ze erover vertelt. Voor je vertrekt, geef je haar iets om bij te houden.

Je belt met je zus. Als dat kleine kuchje niet helemaal weg is tegen het einde van de week, zul je misschien niet naar haar toe kunnen gaan. Het zou te gevaarlijk zijn voor iemand. (Net die dag is het misschien niet zo fijn om alleen thuis te zijn, denk je, maar je zult niet twijfelen.)

Je legt je in de armen van de avond, van het kantelende seizoen. (Iets in je wordt zacht.)

Een andere dag. (Het lijstje begint korter te worden, denk je.) In je hoofd zie je een niets aan de andere kant ervan. Je hoopt dat niemand nog zal vragen ‘om ook nog even dit te doen’. Je hoop is een beetje ijdel.

Het kerstetentje met de collega’s. Je luistert naar verhalen over vogels en kolenkachels. Je denkt aan de kolenkachel bij je grootouders. Aan de opgewarmde baksteen, in een handdoek gewikkeld, die je mee in bed mocht nemen om je voeten warm te houden.

De studente die jou interviewt. Je bent een deel van haar eindwerk, zegt ze. (Je probeert je daar iets bij voor te stellen.) Je moet op haar vragen antwoorden door scores te geven op stellingen die je niet helemaal begrijpt. Bij het einde van het gesprek vraag je wat haar droomjob is, zodra ze haar diploma heeft. Je ziet glunderende ogen. (Straks enkel nog die twee verslagen te maken, denk je, terwijl je staat te koken.)

De laatste dag voor. Je ziet de jongen die zichzelf voort lijkt te slepen. In zijn schoenen zitten witte flikkerlichtjes. Zijn rugzak hangt zo ongeveer tot onder zijn billen. Zijn mama loopt voor hem, en trekt zijn zusje voort. Ze roept hem, zegt dat hij sneller moet gaan. Hij heeft niet veel zin om het te horen. In zijn ogen is er plaats voor honderd verhalen. 

Je hebt nog even die vergadering in de ochtend. De mevrouw aan het onthaal herkent je, en laat je met de lift naar boven gaan. Je zit in je eentje, zoals steeds, te vroeg in de vergaderzaal. Beneden zie je de stad bewegen.

Het is rustig in de trein. Misschien hollen die anderen al door de winkelstraten op zoek naar kerstcadeaus, staan ze aan te schuiven op de luchthaven of wachten ze al op hun kinderen die straks van school terugkomen.

De laatste dingen van het lijstje. Je werkt alles netjes af. Je kijkt nog even na, of het echt zo is, doet de afwas, en vertrekt weer. In de lift naar beneden begint de vermoeidheid over je heen te vallen.

Op het perron. Gewoon naar huis nu, dat is wat je wilt. Neem me mee, denk je. Een vertraging voor je trein wordt aangekondigd. Telkens komt er een minuut bij. (Iets in je is kwaad. Het is alsof de kosmos je net nu op de proef stelt. Je vraagt aan de kosmos of je niet hard genoeg gewerkt hebt? De kosmos reageert niet. Op het scherm blijft de vertraging verder oplopen. Ineens komt de trein eraan. Uiteindelijk kom je ongeveer vijf minuten later op je bestemming dan voorzien. De kosmos knipoogt naar je.)

Met een omweg naar huis. De kerstcadeaus moeten nog gekocht worden. Het is druk in de boekhandel. Met een stapel boeken loop je buiten. Je probeert ze onder je jas te beschermen tegen de regen.

Eindelijk thuis. Je ruimt enkele dingen op. (De volgende dagen zul je het huis weer moeten veroveren, denk je.) Je gaat even liggen. Daarna zet je het kleine houten kerstboompje op, de lichtjes gaan aan. Je kunt eindelijk rustig de kerstkaarten lezen en aanraken, voor je ze op de piano zet. De dingen mogen zich neerleggen.

18 december 2022

Het opwarmen


Na weer een halve dag buiten onderweg op de fiets thuiskomen. Iets van de koude heeft zich genesteld op sommige plekken in je lichaam, en lijkt van plan daar te willen blijven.

Hoe gaat dat? Wat zou de koude denken? Ik ben nu lekker hier, aan de rand van wat warm is, laat ik hier maar blijven.

Je doet de dingen die je nog eerst moet doen. Als een ritueel om iets neer te leggen. Daarna mag het.

Tijd voor de zetel, en het dekentje.

Het dekentje kan een gloeiplek maken, zo kun je eraan denken. (Soms maakt alleen al denken aan een dekentje je ergens een klein beetje warm.)

Je frunnikt jezelf zo volledig mogelijk onder het dekentje, wachtend op een of ander warmtemicroklimaat.

Misschien wacht je op iets anders. Iets oers.

(Stel je voor dat iets je zou vasthouden en wiegen, tot je helemaal warm bent en in slaap valt. Dat iets is er niet, was er niet. Maar je kunt ernaar verlangen. Stiekem, onder het dekentje.)

Je hebt het dekentje netjes overal ondergepropt, en toch lijken er nog tochtgaten. Wat zeer onwaarschijnlijk is.

Hoe komt het dat sommige stukken van je lijf geen zin lijken te hebben om warm te worden?

Er gloeit iets in het midden van de plek. De overbrenging naar alle uiteinden lijkt geen zin te hebben om zich te haasten.

(Je doezelt even half in. Iemand nodigt je, ergens, met een zachte glimlach uit om mee in een warm bad te gaan zitten en daar uit te lopen in het water. Je randen zouden verdwijnen, je zou alleen samen water zijn. En warm.)

Je handen zijn warm. Je ene flank nog niet, dat ene stuk van je been nog niet, je voeten bijna.

(Misschien is het een geschenk, dat langzaam terug naar de warmte komen. Alsof je naar elke stukje van je lichaam kunt kijken, elk stukje weer kunt verwelkomen. Tot je weer heel bent. Of zo heel als je kunt zijn.)

Wanneer je naast fragmentarisch koud ook nog eigenlijk enigszins moe bent, lijkt een kerstfilm zeer aangewezen om weg te glijden.

(Daar waar je naartoe zou kunnen glijden, daar is het warm, denk je. Heel en warm. Wat iets anders is dan heel warm.)

De tochtgaten hebben zich teruggetrokken. Toch lijkt de wereld buiten het dekentje nog niet erg aantrekkelijk. Daar begint vanaf de andere kant van het dekentje.

(In die meditatie leerde je je richten op die warme aanwezigheid ergens naast of rondom je. Je kunt die naar binnen laten glijden, met die glimlach erbij. Je kunt denken dat die er eigenlijk altijd al was. Als dat zo is, zou het niet zo zijn dat je voor altijd een groot gat in je lijf hebt. Je probeert, het lukt nog niet helemaal. Misschien ben je nog niet zacht genoeg.)

Het rode dekentje kreeg je van je zus. Het kan je omringen.

(Je denkt aan iemand. Beelden komen ineens naar je terug.)

Misschien zijn sommige stukken van je lichaam, zoals je rug, als een batterij. Ze moeten weer, rustig, helemaal opgeladen worden met warmte. Laagjes warmte die zich zorgvuldig neerleggen, in de tijd die ze daarvoor nodig hebben. Tot je weer klaar zou zijn om de koude te trotseren.

(En toen die keer, toen je op die tafel lag, en met een afstand naar jezelf keek, met mededogen, en hoe het ineens begon te gloeien in je buik, en het helemaal uitstraalde.)

Het is iets van wachten op de tijd. Wachten tot je alleen nog maar in de tijd leunt, in niets anders. Dan ineens voel je de warmte zachtjes stromen. Kantelen in de tijd.

Het is niet zo dat koude de afwezigheid van warmte is, denk je. In de koude fietsen liet evenzeer een aanwezigheid voelen. Iets dat je omringt. Even zo is warmte geen nulstand, denk je. Er is dankbaarheid aan beide kanten. (Gelukkig kun je dat elke dag oefenen.)

17 december 2022

Een oog


(Sommigen zeggen dat het bijna kerstvakantie is. In je hoofd is dat nog heel ver weg, dat helpt een beetje. Ondertussen streep je naarstig dingetjes door op je lange lijstje.)

Je zit rustig te werken. De anderen werken thuis. De poetsmevrouw komt zoals elke dag zingend binnen en groet je met een brede glimlach. De dingen lijken overzichtelijk.

Die avond, op weg naar een vergadering, in de trein. In een schriftje maak je je voorbereiding. (Om een of andere reden ben je steeds bang dat je niet genoeg goede voorstellen zult hebben, wat dan telkens een lange lijst oplevert.) Je leest verder in je boek.

De weg terug, een mooi gesprek. Iemand zit te breien. Het is mooi hoe ze dat kan, hoe ze beweegt met haar vingers.

Een andere dag.

(Je verlangt ook wel een beetje naar nietsigheid, denk je op een onbewaakt moment. Het gaat weer over, door iets.)

Op weg naar het station zie je de vrouw. Ze loopt een beetje voorovergebogen naast haar man, ze lijkt een beetje angstig. Ze heeft een blauw oog. Je ziet dat zij ziet dat jij het gezien hebt.

Die avond. De zanger op het podium heeft met iets in zijn hand gesneden en vraagt een pleister. De man in de coulissen komt een nummer later met een grote pleister. Het concert gaat verder. Mensen die elkaar bekijken, van het ene naar het andere appartement, en levens bedenken bij wat ze zien. Daarover vertellen de liedjes. Hij is weer anders dan alle vorige keren, denk je. Je kijkt uit naar dat ene liedje.

Die nacht zie je iemand in je droom die je al heel lang niet meer zag. Hoe zou het met haar zijn?

Een andere dag. Je ligt op de tafel bij de kinesiste, zoals elke week. Je blijft oefenen in alleen maar je spieren zijn. (Soms passen de stukken van je lichaam in elkaar, soms niet, denk je.)

Die avond zit je weer in de schouwburg. Iemand wordt gevierd. Je vraagt aan de mevrouw op welke kleur rij je moet zitten. Je bent goed omringd daar. Er is nog tijd voor observaties. (Op latere leeftijd ineens je haar beginnen kleuren is een suboptimaal idee, qua glamoureuze uitstraling.) (Grijze haren zijn netjes verspreid over het hele lichaam.)

De vrouw in de serie, die je nog net voor het slapen bekijkt. Met haar in de buurt zou je niets kunnen overkomen, denk je. (Je bent heel moe, en hebt eigenlijk geen zin om te gaan slapen. Je doet het wel.)

De volgende ochtend. De tandarts zegt dat je nog steeds stabiel bent. Je houdt stand in de tijd, blijkbaar. Daarna begint ze aan het verwijderen van de tandsteen. Je blijkt ineens veel meer tandrandjes te hebben waar dat licht snerpende ding zich in kan wringen dan je dacht.

De treinen zijn te laat en te kort, het wordt een dagelijks ritueel.

In de digitale vergadering. De staatssecretaris geeft zijn toelichting vanuit de auto. Zijn medewerkers spreken hem telkens met de voornaam aan en nemen dan de presentatie over.

Die avond. Het is eindelijk gelukt om met een vriendin af te spreken voor een etentje voor haar verjaardag. Een mooi gesprek. En chocoladetaart als dessert. (Je doet steeds je best om te twijfelen, doet alsof je ook van een andere taart een stuk zou willen, om dan toch weer uit te komen bij de chocoladetaart. Rituelen zijn belangrijk.)

De volgende ochtend. De dokter neemt je bloed. (Ook die controle wilde je nog voor het einde van het jaar, alsof je alles netjes op een rijtje wilde hebben.)

De trein zit vol met syndicalisten, netjes per kleur gesorteerd. Ze zijn op weg naar hun betoging. Samen met een vrouw kun je toch nog een plekje vinden, net naast de deur. Het is er lekker warm. Het is een klein stil plekje, naast het lawaai van iets verder in de wagon.

Die avond. Een kleine vergadering, met mensen die je dierbaar zijn. Je hoort verhalen die je raken. Je beseft dat je soms nog zo weinig weet van wie je nabij is. Je voelt je een beetje klein.

De volgende ochtend. De mevrouw in de winkel is blij je te zien.

Je fietst door de stad om de folders te bezorgen. Lekker fris lijkt een adequate omschrijving te zijn.

Bij de vergadering die middag kijk je naar jezelf. Je ziet iets van wie je bent in de tijd.

Je fietst door de stad, je wilt haar nog even zien dansen, met die groep. Ze dansen door de bibliotheek, als in trage golven die soms ineens beginnen te schuimen. Twee grote meiden komen even langs voor een knuffel. Iets maakt je gelukkig. Daar gewoon staan, en kijken, je zou erin kunnen verdwijnen, denk je. (Maar er zijn straks nog zoveel folders te doen.)

Eindelijk terug thuis. Het mag warm worden, denk je. Nietserig warm.

11 december 2022

Dingen die je niet begrijpt


Hoe berichtjes door de kosmos zweven. Je stuurt een bericht naar iemand die nu aan de andere kant van de oceaan is. Je tikt hier woorden op je klavier. Je duwt op de knop. En dan zijn ze weg. Ze komen aan, daar, over het water. En er komen zomaar woorden terug van haar. Waar hollen die woorden dan? Hollen ze anders als hun bestemmeling dichterbij is? Het is nog altijd even fascinerend.

Hoe het nu eigenlijk zit met al die tandartsen die elke middag naar huis gaan om daar hun tanden te poetsen. Is het in de tandartspraktijk verboden om je tanden te poetsen? Is er daar nergens een plekje waar je een tandenborstel kunt leggen? Worden er in de praktijk misschien bovengemiddeld vaak tubes tandpasta gestolen door mensen die daar dan thuis hun tanden mee gaan poetsen, omdat ze denken dat tandartsen dat ook doen? Het blijft een fundamenteel mysterie, dat waarschijnlijk nooit helemaal opgehelderd zal worden.

Hoe het komt dat zoveel mensen je vragen of je misschien toch nog niet met pensioen bent. Ze veronderstellen dus dat het wel zo is. En hoe het komt dat alle eerste reacties bij je toelichting altijd gaan over: grijs/wit haar, kale kop, er wijs uitzien, er al een eeuwigheid zijn. Wat blijkbaar allemaal eufemismen zijn voor: je ziet er toch echt uit alsof je al een hele tijd in die fase bent aangekomen. Dat je vroegere oude buurvrouw vroeg wat jij in de oorlog had gedaan, dat was nog ontroerend. Misschien is het tijd voor een nieuwe actiegroep: mensen die eruit zien alsof ze al eeuwen pensioengerechtigd zijn, maar gewoon een oude ziel hebben. (In het geval van de andere leden dan ook nog in een goddelijk lichaam, ongetwijfeld.)

Hoe het komt dat sommige zinnen in sommige liedjes je steeds een traan bezorgen. Zoals "Want welke weg ik kies, Hij leidt naar hier", in dat mooie liedje van Spinvis. Of die zin in Sweetheart on the Barricade van Richard Thompson. Zou er ergens in je lichaam een reservoir aan mooie zinnen zitten? Zijn die zinnen toegangspoorten tot een stroom in je onderwereld? Ben je gewoon een universeel watje?

Hoe die personages in al die kerstfilms erin slagen om er altijd zo gezandstraald en proper op hun eigen uit te zien. Hoe ze altijd op zoek zijn naar het geheim van kerstmis, hoe ze van de grote stad terug naar het kleine stadje van hun jeugd terugkeren, gekoppeld aan een deftige man maar nog niet beseffend dat die jongen uit hun jeugd hun eigen ware bestemming is, en hoe ze dan nog telkens in kraaknette perfect gestreken kleren rondlopen. Hoe ze altijd een assistente of collega hebben die achterblijft in New York en de hele tijd belt (en misschien ’s middags ook naar huis gaat voor het poetsen van die vlekkeloze fluorescerend witte tanden). Hoe je wordt verondersteld te weten wat dat geheim van kerstmis is. Hoe er altijd een festival is, en je nooit een idee hebt wie zo’n festival dat nergens over gaat zou kunnen bedenken. Al heeft dat misschien iets te maken met dat geheim.

Hoe je optimaal al het fruit moet stapelen in de fruitmand op je aanrecht, wanneer je net van de winkel terug bent. Onderaan de sinaasappelen, dan de appelen en dan de peren, dat is de gangbare techniek. En uiteindelijk valt er altijd wel een appel of een peer van de stapel. En dan zoek je naar meer effectieve stapeltechnieken. Je zou tegen jezelf kunnen zeggen in het kader van de innerlijke dialoog dat het probleem elke volgende dag gewoon kleiner wordt, en uiteindelijk zichzelf oplost, maar dat is op dat moment geen bevredigend antwoord. Je blijft dus verder proberen, zoekend naar de Heilige Graal.

Hoe het inktpompje werkt van die ene vulpen die je hebt meegenomen bij het opruimen van het ouderlijk huis. Er lijkt zo weinig inkt in te kunnen. Je doet dus ongetwijfeld iets fout. Op die manier bevat die ene (heel mooie trouwens) vulpen het hele mysterie van de menselijke existentie in zich. Je vermoedt dat je waarschijnlijk iets niet weet of niet goed doet, en je weet niet wat het is. “Because something is happening here, But you don’t know what it is”, zong iemand ook al.

Hoe het zit met handen. Iemand zei je ooit dat als je iemand wilt leren kennen je moet kijken naar haar of zijn handen. Sindsdien doe je dat altijd. En je zou niet kunnen uitleggen wat je ziet, maar je ziet het. Wat dan weer de vraag oproept wat het is. Het. Trouwens, de vraag waar het begint en waar het ophoudt, is even interessant als de vraag waar hier eindigt en waar daar begint. Misschien is het ons lot om altijd te bewegen in een niemandsland. Hoewel… want "Want welke weg ik kies, Hij leidt naar hier".

10 december 2022

Een lege plek schrijven


Hoe zou je een lege plek kunnen schrijven?

Er is een verlangen, in je lichaam, dat je kunt zien. Als een lege plek, die je zou kunnen betasten. Het is een volle leegte.

Dat wat daar is, hoe zou je dat schrijven?

Dat schrijven, de woorden zouden verdwijnen bij het aanraken. Wat ze zouden zeggen, in hun verdwijnen, over de aanwezigheid daar.

(Je legt alle vragen die op je wachten nog even daar, opzij, naast de plek. Ze zijn niet voor nu, ze zijn voor morgen. Ze wachten wel even, ze zullen dat niet erg vinden. Het heeft iets met je huid te maken.)

Er is een hier, in die plek.

Misschien zou je daar aanraakbaar zijn, in iets dat niets vraagt. Je weet het niet. In dat hier.

Een lege plek schrijven. Alsof elk woord zichzelf zou laten verdwijnen. En dat die afdruk in de leegte een niets omhult. In zachte warmte.

(Je hoorde iets over een glimlach in de aanwezigheid, en hoe je die altijd al was.)

Zou iets je kunnen koesteren, je kunnen wiegen, in die leegte? Zou het je kunnen helen? 

Hoe schrijf je gewichtloosheid? Hoe een huid waarin geen woorden geschreven staan? Als een herinnering die je aan jezelf kunt toevoegen.

Misschien is dat de plek.

Maar hoe schrijf je ze?

(Misschien zijn we ook met elkaar omtrekkende bewegingen. Misschien is het niet anders.)

Hoe zou je de leegte kunnen dansen? Het is misschien dezelfde vraag, of niet.

Het is wel ergens, het is geen nergens.

Hoe zou je weten waar die lege plek weer overgaat in het andere? En waar ze begint?

Hoe zou je ze schrijven, zonder erover te schrijven?

(Misschien heeft liefde iets met een nulpunt te maken. Misschien is dat een verlangen dat bij je zou kunnen blijven, dat je niet uit elkaar trekt.)

(Misschien zou het even, zou het.)

Hoe zou je een lege plek kunnen schrijven zonder een vraag te stellen?

En alles wat je niet weet.

Misschien is het zo genoeg.

En.

09 december 2022

Oude handen


Het decembergevoel overvalt je een beetje. Het besef dat het zo ongemerkt bijna december geworden is, ineens. Mensen zijn al bezig met kerstbomen, blijkbaar. (In je hoofd is het nog eindeloos ver, je durft de dagen niet te tellen.) En al die dingen die nog moeten gebeuren net voor. Misschien ben je ook een heel klein beetje moe, verlang je naar winteren, een heel klein beetje.

En tegelijk is er dat verwarrende besef dat de dagen snel weer langer zullen gaan worden, en dat je misschien onvoldoende voorbereid bent om dat in volle besef te voelen, dat moment waar het kantelt. (Zo is het elk jaar weer, en elke keer komt het ook wel goed. Misschien is verwarring een goed concept.)

Je zoekt een plekje met plaats genoeg in de trein, alsof je zo trager de week in kunt glijden.

Je hebt je mentaal voorbereid op die ene vergadering. Het was misschien niet nodig, denk je nadien. (Misschien wil je je kinderen beschermen.)

(Er zijn net te veel dingen in de week die moeten gebeuren, er zijn net te weinig lege plekken, denk je.)

Op weg naar huis. Het collectieve slenteren in de winkelstraat maakt je rusteloos. En verdrietig, al weet je niet helemaal zeker waarom.

Even bijpraten met je zus aan de telefoon. Je probeert iets uit te leggen, je lijkt te stotteren, verlegen.

Een andere dag. Er is een ritme in de koude ochtend. Je kunt je een beetje uit handen geven, en kijken naar hoe je door de stad loopt. Alsof er alleen die beweging is.

De vergadering. Ze haalt je op aan het onthaal. Je bent blij haar te zien. (Je wilt eigenlijk gewoon ook alle verhalen horen, maar er moet gewerkt worden.)

Die avond, de trein naar die andere stad, voor de volgende vergadering. Je hebt alles netjes voorbereid, zo wil je het. (Je wilt dat het voor hen goed voelt, dat de dingen goed lopen.)

(Het lukt niet helemaal om je uit handen te geven aan de nacht.)

Een andere dag. Je oefent in zachte toetsaanslagen. Als aanwezigheid.

Een namiddagdipje. Iets van de Sint helpt goed.

Die avond. Je loopt van de ene naar de andere vergadering, even in dat niemandsland, in die honderd meter. (Iets blijft in je hoofd malen, je bent een beetje ongerust.) Je komt uitgebreid tussen, op dat ene punt. (Soms schrik je van je eigen verontwaardiging. Misschien is het wel goed, dat wat je daar voelt, die stroom.)

Nadien heb je nog een afwas te doen. Het aanrecht moet leeg zijn voor de nacht. (Als een ankerpunt.)

Een andere dag. Na de vergadering verhuis je de grote bakken met de planten. Je zit op de grond om alle dorre bladeren eruit te halen. Ze glimlachen naar je. Iets glimlacht.

Het scherm van je telefoon doet het ineens niet meer. Het blijft zelfbewust en soeverein donker. (Je bent niet zo goed in dingen die stukgaan, denk je. Alsof iets je verlaat of zo.) Iets moet door je heen bewegen, alleen zo kan het.

De meneer in de winkel ziet dat het apparaat nog in garantie is. Het mag op reis.

Thuis zoek je je oude kleine telefoon. Je handen herinneren zich het gevoel nog, hoe het was. (Je weet niet helemaal zeker of je je nu meer onbereikbaar of vrijer voelt.) Het apparaat is zo stil. Het is rustig aanwezig, bescheiden. Er is nog een lijntje, dat is goed.

(Het wachten na het verlaten. De dingen komen terug naar jou, voel je. Je hebt het toch gewoon gedaan, zeg je. Je bent hier.)

Ergens in de nacht schiet je wakker uit een nachtmerrie. Iets over willen hebben, en jouw kramp.
(Je kijkt naar jezelf, probeert je huid uit elkaar te leggen.)

In de ochtend, in de trein. De twee mensen tegenover je spreken Spaans. Hun woorden klinken mooi en zorgvuldig. De man is een heel stuk jonger dan jij. Maar zijn handen lijken zo oud. Je blijft kijken. Het heeft iets onheilspellends, al weet je niet waarom je dat denkt.

Je stuurt een berichtje over de oceaan.

De vergadering. Je hebt alles netjes voorbereid. Ze zijn er bijna allemaal. (Je ziet in je hoofd de plek waar je met hen naartoe wilt, de plek in deze plek. Het lukt.) Dat het weer voorbij is, dat het weer gelukt is voor dit jaar, het maakt je gelukkig.

Nog snel de weekendboodschappen. (Het lijkt bijna ontrouw, die niet op je vaste ochtendmoment te doen. Misschien vindt de kosmos dat niet zo erg.)

Weer thuis laat iets los. Misschien een traag verdriet.

04 december 2022

Naar een plek in de tijd


Soms zie je de tijd als een grote ruimte. Je kunt proberen rusteloos nergens te zijn. Je kunt proberen niet te zien hoe de tijd je vooruit duwt. En soms is het alsof je een plek moet innemen.

Eens je daar staat, sta je niet meer ergens anders. Misschien is het een vorm van aanvaarden, misschien is het niet meer dan ademen.

Je bent in het hier en nu. Je lichaam is in dit hier en nu. Het draagt de tijd in zich, maar het is niet meer daar, het is hier. Je ziet het in de spiegel. Het heeft zich neergelegd in de tijd.

Soms weet je dat er geen alternatief is voor teder verzet. Het te zijn hebben. Geworpen, om elke dag opnieuw geboren te worden in het handelen. En er is de dans, in dat. Dat je zult blijven dansen, je vraagt aan de tijd om je dat te geven.

Er is een wereld daar, waar de kinderen zijn, en hun ouders, die ook kinderen zijn. Er is hun ritme. Je ziet hoe ze het dragen, en hoe het ritme hen draagt. En je kijkt, je mag kijken. Maar je bent hier, voor altijd.

Er is een vrede in dit nu. Je kunt kijken en zien waar het jongetje is, en het is goed. Het heeft iets geheeld. Je bent hier.

Je hebt iets geleerd over de grenzen, en het is goed.

En er is dat gewicht, en je verlangen om vloeibaar te zijn, daar in de stroom. En er is gewoon kijken naar de rivier die voorbij gaat, en blijft.

Je weet nooit wie je bent in het leven van een ander. Misschien hoort het bij die plek. Dat je gewoon blijft oefenen in niet weten.

Soms moet je even alleen maar ademen, wetend hoeveel verandering er nog komt. Je wilt het blijven zien, in wat verandert, je huid blijven voelen.

En soms wil je alleen maar mogen zitten, al is het maar voor even. Soms wil je dat iemand dat moment zou zien, en dan iets zegt, al is het maar voor even.

Soms weet je niet wat er blijft, van de liefde die was. Soms weet je niet waar in de tijd de verhalen zijn.

En eens je hier bent, is het gemakkelijker, soms, om met mededogen te kijken naar wie je was, naar wie je was zonder wat er had kunnen zijn. Om hier te kunnen zijn, moest je voorbij iets. Het is zacht.

En dat wat je dicht bij je wilde houden, het hoeft niet allemaal te blijven, denk je. Iets van de anderen was misschien alleen iets van jou.

Daar op die plek, zit je in de hoek van de kamer. Je kijkt naar het licht, naar de planten. Je luistert naar de muziek. Je streelt de stapel boeken. Misschien is alles er al.

Misschien moet je binnen zijn, om buiten te kunnen gaan, telkens weer. Misschien heb je de wind buiten nodig, om binnen te mogen zijn.

Misschien hoef je niet te weten hoe het zal zijn met de pijn. Misschien hoef je alleen te denken aan het water.

Je weet niet wat de plek je zegt over het uit handen geven. Misschien is dat het antwoord, in de tijd.
Misschien mag al het falen zich neerleggen in die plek, als een trage rimpel in het landschap.

Soms ben je moe, soms voel je je lichter. Soms is het gemakkelijker de woorden te zeggen die anders ongezegd zouden blijven, in een ooit dat plekloos is.

Misschien is dat de oefening van het leven, elke dag opnieuw naar die plek gaan waar je die dag naartoe te gaan hebt. Misschien kan die trage dans je naar huis brengen.

03 december 2022

Huidhapering


De week is nog vers. De mensen op het perron zijn nog in een niemandsland, aan de rand van verhalen die kunnen komen. De trein zal hen in de dag brengen.

Je ziet de dingen van de week in je hoofd, je ziet de week. Of iets als een raster van de week.

De man die ’s middags met de nodige zwier het eten brengt, heeft aanleg voor theater. Het gesprek beweegt tussen breien, relaties en lange afstanden, de juiste naam voor een gebakje, pensioenen, een mooi geel. Je beseft iets over hoe oud je bent.

Een mooi gesprek in de avond. Je bent dankbaar. (Soms voel je je machteloos tegenover jezelf.) Misschien is stotteren niet zo heel erg.

Een andere dag. Er zijn weinig treinen, er zijn weinig mensen die de trein willen nemen. De voorziene trein komt netjes op tijd en zit al goed vol. Mensen zijn dankbaar dat ze mee kunnen rijden. (Sommige mensen willen zelfs dan nog een vrije plaats voor hun handtas. Misschien is die van een duur merk. Misschien is die gewoon een schild.)

Er is een speciaal soort rust in de dag. Je zit in de vergadering, met de mensen die wel zijn gekomen. Normaal is het een grote zaal, nu een kleine. Normaal is het een duistere zaal, nu is er meer licht. Je hebt alle tijd om trage foto’s te maken van de mensen rond de tafel.

Die avond vertrek je met een vriendin, voor een babybezoek. Het is mooi, hoe jullie samen kunnen denken, als een slinger die rustig heen en weer gaat. Iets dat blijft.

Je kijkt naar het kleine jongetje. Wat is hij mooi. Hij trapt stevig met zijn beentjes. Hij weent, hij eet (gulzig), hij stopt, laat zich pakken, hij kijkt rond terwijl hij op een ervaren arm door de kamer vliegt, hij krijgt krampjes en wordt rusteloos, hij eet opnieuw, hij ligt zalig uitgeteld tegen de huid van zijn mama.

Je kijkt. Het is wonderlijk dat je deze wereld mag zien, je bent dankbaar. En tegelijk is iets niet van jou, komt het je niet toe, misschien. Misschien is het gewoon, misschien is het goed. (Later denk je: iets is definitief voorbij. Al weet je niet helemaal zeker wat dat zou willen zeggen. Het heeft iets te maken met waar je moet gaan staan in de ruimte. Het maakt je verdrietig.)

Je lichaam lijkt een beetje bevroren, die nacht.

Een volgende dag. Er zijn iets meer treinen. Je ziet mensen die je alleen van het perron kent. Je zou niet weten wat hun verhaal is. Misschien is het wel mooi.

Je loopt heen en weer in de zaal, je maakt foto’s. Je kijkt naar lijnen.

Iets in het gesprek met de mensen rond de tafel is klein en breekbaar. Soms zie je de plek waar dat gesprek verder zou kunnen bewegen.

(Iets beweegt verder in je huid.)

Die avond. De zanger met zijn wonderlijke stem staat boven, naast het orgel. De uitspraak van het Latijn is een beetje bijzonder. (Misschien had je die vertalingen in het Nederlands liever niet gezien.)

Een mooi traag gesprek. Je beseft iets terwijl je de woorden uitspreekt. De woorden raken iets aan wat alleen in je huid was.

(Een traag verdriet, denk je.)

Je krijgt het bericht dat iemand veilig en wel is aangekomen aan de andere kant van de oceaan. Het lucht je op.

Een andere dag. Het lijkt een stille tussendag. De jonge vrouw die had gevraagd of ze haar ideeën aan jou mocht komen voorstellen zit tegenover je. Ze stelt zichzelf voor met een presentatie op haar laptop. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden. (Even is het alsof je het gewicht draagt van generaties die te weinig deden. Je weet nooit zeker of je genoeg gedaan hebt, of je het goede deed.) Ze is blij met het gesprek.

Die avond. De twee studenten vragen of ze het gesprek mogen opnemen. Misschien willen ze meer antwoorden dan jij kunt geven, denk je even. Maar ze zijn blij met wat je zegt. Je geeft je verhaal.

Een andere dag. Er hangt een lichte spanning voor wat er te gebeuren staat, een hoog bezoek. (Je denkt aan de oude Julia, ze is de hele tijd bij je. Je hoeft alleen maar even in haar ogen te kijken om met haar samen te zijn. Je hebt iets te doen voor haar, denk je.)

Je loopt behoedzaam door de zaal en maakt foto’s. Je bent trots op die jonge mensen die hun verhaal brengen. Na het gesprek komt de koningin naar jou en je collega’s. Je maakt een grapje. Ze vraagt om samen met jullie op de foto te staan.

Je staat voor de groep je opleiding te geven. Ze luisteren aandachtig. Misschien nodig je hen uit om mee te denken in een stroom. 

Je hebt nog avondwerk te doen. Je moet iets overwinnen. Je huid zou elders willen zijn, denk je. (Misschien is het een geduldig verdriet.)

De boodschappenronde in de ochtend. Buiten je jas is het koud, binnen is het warm, zoals je wilde.

Je praat bij met een dierbare vriendin aan de telefoon. Iets legt zich rustig neer.