Je neemt de trein om over de grens te gaan. Het is een feestdag. Alles loopt perfect. Geen vertragingen, veel plaats. Je hoort al die verschillende talen als een achtergrondgezoem. Het landschap herkent je.
Je zus haalt je op aan het station. Het is zo goed om even daar te kunnen zijn. Jij was al vroeg op om te kunnen vertrekken. De kinderen druppelen de dag binnen. Je bent zo blij hen te zien, je zou uren gewoon kunnen kijken. Je zou niet kunnen zeggen hoe het je ontroert.
De pakjes die je bij je hebt, geven andermaal uiting aan je enigszins suboptimale inpakcompetenties. De volgende 37 jaar kun je nog wel verder inpakken met die rol donkergroen papier uit de winkel van je ouders. Sommige dingen blijven voorspelbaar in tijden van turbulentie.
Je krijgt iets om je warm te maken, het ontroert je erg.
Een andere dag. Het ritueel van de nieuwjaarskaarten. De tijd die nodig is. De tijd die je in gedachten bij je dierbaren kunt zijn.
Zoals bij het begin van elke vakantie aarzelt je lichaam nog tussen de ene en de andere staat.
Je fietst door de stad, van brievenbus naar brievenbus. Je komt iemand tegen met wie je een mooi verhaal deelt, een verhaal dat iets veranderde in je leven. Je bent blij haar te zien.
Een vriendin vraagt hoe het gaat met je melancholie. Die is.
Een andere dag. In het postkantoor. Je vraagt zoveel postzegels aan de mevrouw aan het loket. “Met de koning of mooie?” Je zegt dat zij er dus van uitgaat dat de koning niet mooi is. Ze kijkt je onbegrijpend aan.
Je zou zo niets, en iets zegt dat je iets. (Kantelmomenten.)
Je laat jezelf een beetje wegglijden in de dag. De dag zou je huid zacht mogen maken.
Een andere dag. Je spreekt af met je maatje. Koffieverhalen. Je zegt iets over zijn gradueel oprukkende kaalheid. Er is sprake van enige gevoeligheid.
’s Middags krijg je bericht dat je smartphone weer gearriveerd is, hersteld en wel. Je haalt hem op in de winkel.
Je bent even zoet met het opnieuw in orde brengen van alle dingetjes. Iets als een apparaat dichter naar je toe brengen.
Je vindt een mooi kaartje in je bus.
De volgende dag. Iets lijkt nog altijd niet helemaal goed te werken. Een vriend helpt je al een beetje op weg, tijdens de koffie.
Een mooi gesprek over sporen in je huid, en kinderen.
Je leest het boek uit. Het verhaal over de laatste maanden van een vader. Zo lang ze blijft schrijven, is hij er nog een beetje. Dat voel je in haar woorden.
Je krijgt een bijzonder bericht. Het komt helemaal op het juiste moment. Je antwoordt met een verhaal dat je haar al een hele tijd wilde vertellen. Zij zal het begrijpen, weet je. En dat is ook zo, lees je later.
Een andere dag. Dat ene ding, dat nog altijd niet helemaal goed werkt, je wilt het oplossen. Moet je terug naar de winkel? Zou je het zelf moeten kunnen vinden ergens? Je vindt wat de oplossing zou kunnen zijn, en je voert alle stappen minutieus uit. Het lijkt in orde. (En toch. Soms denk je: waarom moet ik alles altijd maar kunnen, ik moet al zoveel kunnen? Een korte samenvatting van momenten van het alleen-zijn.)
Je wacht op de trein. Je maakt enkele foto’s. Dat had je je voorgenomen. Lijnen en kleuren. (De vader in dat boek was ook helemaal gek van alles wat met treinen en stations te maken heeft.)
In de regen loop je van het station naar haar toe. In de zomer zag je haar nog, het doet je goed om nog eens bij haar te kunnen zijn.
Verhalen vertellen zichzelf verder. Als een stroom.
Ze loopt met je mee terug naar het station. We gaan dit vaker doen, is de aanzet voor een goed voornemen.
Mensen die al zo lang in je leven zijn. Soms zie je iets ononderbroken, van toen tot nu. (Je ziet hoe het was, die avond toen je haar leerde kennen, een eeuwigheid geleden.) Soms zie je ineens het nu, de lichamen die jullie geworden zijn. Bewegingen van toen die er nog altijd zijn, met rimpels van nu.
(Soms ben je een beetje kwaad op je buik.)
Het verse boek verwelkomt je. Het ontroert je meteen.
Je loopt door de stad weer naar huis.
Het huis is blij je weer te zien.