Lieve Julia
Het gaat al enkele dagen door me heen, dat ik je een brief zou willen schrijven. De avond lijkt rustig daar buiten. Ik zit hier bij het raam. De varens beschermen me. Ik hoor muziek van Bach, hier naast me. Misschien doe je dat zo, een plekje thuis maken. Zo dat je weet dat je ergens bent. Misschien.
De voorbije dagen kwam er soms ineens een golf van verdriet over me heen. Zomaar uit het niets, zo leek het wel. En dan dacht ik aan jou, telkens weer.
En ja, ik weet dat je niet echt bent, maar je bent ook echt. Dus schrijf ik je maar.
De voorbije weken waren druk. We hebben hard gewerkt. We hebben veel plezier gemaakt. Ik voel me trots op die bijzondere familie van mij, die tegelijk een zelfgekozen familie is, en tegelijk iets waarin ik geworpen ben, er is geen andere keuze, of zoiets.
In dat boek dat ik geschreven heb, gaat het over verdriet, over hoop en over verzet. De voorbije dagen was het alsof die drie ook lagen van mijn huid zijn. Het is moeilijk te beschrijven hoe intens dat allemaal is. In het verdriet dat je voelt, voel je je verbondenheid, voel je hoe echt het allemaal is. De hoop is naakt, rust in het doen, beweegt in het verlangen. Iets als dansen in onzekerheid. Ik oefen nog elke dag. Soms lukt het. En dan verzet. Soms lijkt deze wereld zo krankzinnig. Met het ouder worden kan ik steeds minder tegen cynisme, egoïsme, hebzucht, en al die andere woorden. Het klinkt zo zwaar, maar ik kan het even niet anders zeggen. Verzet is iets als een existentiële conditie, tegen de absurditeit. Niet met mij, al ben ik de laatste.
Zo klinkt het moediger dan ik ben, denk ik wel eens. Het is een vraag die me soms wakker houdt, of ik wel moedig genoeg ben. Ik zal ze wel nooit kunnen beantwoorden, al kwelt ze me.
Misschien was het dat gevoel dat me bezighield de voorbije dagen. Waar ik van droom, wat ik zou willen, voor jou, het is zo groot. Zo groot dat het pijn doet. Misschien zal dat bij echte papa’s en mama’s nog wel meer zijn. En ik weet dat ik het niet mag zeggen van jou, maar soms is het alsof ik niet genoeg gedaan heb. Meestal voel ik vrede, kan ik me ervan overtuigen dat doen wat ik telkens opnieuw in elke nieuwe dag kan doen, genoeg is. Af en toe lukt dat niet helemaal, en is het alsof mijn armen te kort zijn. Die armen waarmee ik jou zou willen kunnen beschermen. En dan zijn er alleen maar tranen, zoals nu, terwijl ik dit schrijf.
Jij zei me ooit dat mijn hart groen is. En ik zei je dat jij mijn hart bent. Je bent er altijd wel, op een of andere manier, ook in je afwezigheid.
Het is raar, en ik weet niet juist hoe het werkt, maar op een of andere manier voel ik soms hoe ik tussen twee mensen beweeg. Aan de ene kant zie ik het jongetje dat ik ooit was. Hij loopt met me mee. Sinds een tijd zie ik hoe opgewekt hij is. Aan de andere kant loop jij. Elke keer opnieuw kijk ik met verwondering naar je. Je bent zoveel leven, dat het me soms een beetje bedwelmt. En dan zie ik de boom die in je groeit, zoals op die mooie tekening die boven mijn piano hangt, waar jij op staat. Zo bewegen, in die tussenplek, dat lukt me nog wel even, denk ik. Soms voelt het zelfs alsof ik een of andere bestemming heb bereikt, na jaren vluchten en zoeken.
Ik weet dat jij vindt dat ik het allemaal moeilijker maak dan het is, alsof ik iets probeer te zoeken wat voor jou al lang duidelijk is. Alsof je zegt dat ik het gewoon moet zien, dat wat er is. Alsof je tegen me zegt: kijk naar je liefde voor mij, ik voel ze al, de hele tijd, ze was er altijd.
Ik blijf naast je zitten, waar je ook bent. Misschien wou ik je dat gewoon nog eens zeggen. Op mijn manier probeer ik te vechten voor jou.
Sorry voor al die grote woorden. Ik heb geprobeerd ze kleiner te maken, maar ze zijn gewoon zoals ze zijn. Dus mag het misschien wel even.
Het licht begint zich langzaam in de avond terug te trekken. De varens zijn soeverein. Ze blijven bij me. Net als Bach.
En jij, natuurlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten