31 januari 2025

En drijven


Iets komt dichterbij, denk je. Het is de week voor. (Ook al is het het jaar van.)

Je denkt nog even aan het weekend. Tussen al die drukte door, zoveel mensen in een zaal, even ontsnappen. Even daar aan dat tafeltje in het grote café. Even bijpraten, over de dingen die ertoe doen. Toch al enkele, er is altijd nog meer verhaal dan er tijd is. (En de volgende keer samen een boek lezen.) De andere weekenddag. Een mooie ontmoeting. Voorzichtige verhalen. Ook verdriet mag. (En Bob Dylan natuurlijk ook.) Daarna alleen, in de stilte van de zondag.

Dat wat komt, het lijkt op plekken, zoveel plekken. Geschenken.

Het lijstje met de dingen die je te doen hebt. Een voor een, dat zou je willen.

Je loopt nog even langs de boekhandel. (Of ze donderdag iets opzij kunnen leggen voor jou. Het kan.)

Een andere dag. Het is zo druk in de trein die ochtend.

(Je denkt aan het tekstje dat je later die week te schrijven hebt. Het zou een gedicht moeten zijn, maar het is beter om niet te veel aan dat woord te denken. Je zou ergens doorheen moeten, denk je, dat is op zich al genoeg.)

Je volgt het webinar. (In je hoofd bewegen allerlei woorden en beelden heen en weer.)

Je haalt het boek op dat je bestelde. (Het lijkt een boekhandelweek te worden.)

(Je buik heeft een verhaal.)

(Ingewikkelde dromen.)

Een andere dag. Het licht van februari nadert.

(Enkele woorden komen al naar je toe. Afwachten of ze bij je blijven.)

(Oei, je bent die verjaardagskaarten vergeten, ze zullen een dag te laat aankomen.)

(Rusteloos. De tekst, of het moment van de tekst, komt dichterbij. Alsof je geen keuze hebt.)

Die avond. Je zit achteraan het zaaltje. Een mooi concert. (Misschien wil je alleen maar luisteren, niet te veel praten.) Gewoon zitten, en luisteren.

Thuis moet je nog enkele dingen doen, eer de dag zich neer kan leggen. (De dag opruimen.)

(Enkele woorden, in de nacht. Het wordt niets, het wordt zeker niets. Zoals gewoonlijk.)

Een andere dag. Op weg naar het werk. (Je probeert in je hoofd te kijken naar een tekst die zou moeten komen. Je kunt de plekken zien waar de woorden zullen komen. Dat waarover je iets zou willen zeggen, je ziet het ook, maar het is op een heel andere plek in je hoofd, denk je. De woorden zullen falen, weer.)

Dus, eer je verder kunt, zou je eerst die tekst moeten maken. (Een gedicht.) Het thema nodigde je uit om iets te zeggen over dingen waarvoor je geen woorden hebt, denk je. (Schroom, schaamte, onvermogen.) (Misschien moet je het toch maar proberen. Misschien moet je maar gewoon aanvaarden dat het weer een waardeloos gedicht zal zijn, en dan het tekstje in elkaar zetten, zoals het kan zijn, op dit moment.) (Je ziet de dingen in je hoofd, de woorden naderen de beelden. Ze moeten kleiner, denk je, zachter. Ze mogen zeggen wat ze zeggen. Het is jouw verhaal, jouw haperen, jouw afwezigheid. Je ziet het drijven. Je ziet het water. Misschien kunnen de woorden net genoeg van zichzelf zijn, zelf een plek worden.) (Het is. De woorden mogen weg. Wie zou willen, kan zien wat er tussen de woorden staat, denk je.) Het mag, het vertrekt, het is uit je handen.

De vergadering. Je hebt andere woorden nodig, ze mogen komen. (Je beweegt anders in die woorden.)

Het is de dag van de gedichten. Straks haal je die extra bundel op, die poster, met haar woorden. (Haar stem, een plek.)

Alle dingen die je nog te doen hebt.

De boekhandel. Je mag nog een bundel kiezen. (Die ene, die je werd aangeraden door een vriendin. Misschien is die er wel. Ja.) Je loopt met een glimlach naar huis.

(Op een of andere manier hoop je dat je woorden gelezen worden, dat ze die of die bereiken, dat ze gezien worden, misschien. Het is. Ja, ze zijn gezien.)

Dagelijkse portie van die serie. (Dagelijks week moment. Het brengt je telkens terug. Misschien wel thuis, of net niet.)

(Interessante dromen.)

Een andere dag. Vroeg beginnen. Een ochtendvergadering. (Even iets regelen, terwijl je in de lift staat.)

(Waarom kunnen die mensen niet gewoon helemaal stil zijn in de stiltecoupé?)

De middagafspraak. Het gesprek ontroert je. (Dankbaar.)

De vergadering. (Je hoort je stem, ze is zo laag.)

Op weg naar huis zoek je water. Een beeld dat wacht op een foto.

Hij is blij met zijn verjaardagscadeau.

De avond mag beginnen. (Het mag stil worden. Alleen de woorden, dat is genoeg.)

24 januari 2025

Fadoverlangen


Een week die leeg genoeg lijkt. (Het idee dat er lege plekken zijn om te denken, om het niet te weten, om te wachten. Misschien is het idee al genoeg.)

De dringende dingen van het lijstje eerst, daarna bijdenken. Van het ene naar het andere artikel drijven (je laten drijven). Hoofdhonger. Dat filmpje met die vrouw van wie jullie samen dat boek lezen. Met daarin ook die man van wie iemand zei dat je zijn boek zou moeten lezen. (Misschien is het wel een goed idee om dat, en nog een ander, boek te bestellen.)

De stapel met rapporten en artikels die je nog te lezen hebt herschikken. (Dit mag wel weg nu. Dit mag op dit stapeltje. Dit mag in het kaftje van ‘te gebruiken voor die mogelijke tweede druk’. Dit mag je nu lezen.) De illusie van een zeer lichte controle over de werkelijkheid.

Na het werk, de boekhandel. Of ze die twee boeken zouden kunnen bestellen. (Het zal ook wel iets met jaar 60 te maken hebben.)

Voor één keer, voor één keer kijk je niet naar het avondjournaal. (Je wilt hem niet zien, in zijn moment van glorie.)

Die avond, net voor het slapengaan. Een golf gaat door je heen, rustig verdriet, rustig verlangen.

Een andere dag. Wakker worden, opstaan, duizelig. (Die soepele flikflak uit het bed is blijkbaar net niet gelukt. Of anders reageert je lichaam op gevaarlijke oranje idioten aan de andere kant van de zee. Je lichaam is soms een goede vriend.)

De vergadering. Je noteert alle puntjes in je schriftje. (Je zou nog verhalen moeten schrijven in dat andere schriftje.)

(Afspraken in het kader van het jaar 60 krijgen vorm. Zoveel geschenken.)

De trein. Op tijd weer naar huis, om later weer te kunnen vertrekken. (Dat moment, even thuis zijn, eten maken, het is nodig, om daarna weer te kunnen vertrekken.)

Op weg naar de boekvoorstelling. (Weer de trein, die nu anders voelt.) Een mooi gesprek nog op het perron, net voor je vertrekt. (De dingen komen zomaar naar je toe.)

Je zit in het zaaltje, luistert naar het verhaal van een bijzondere stad. Een mooi boek, dat verhalen aanraakt. (Het is goed hier te zijn, denk je.)

Het huis is blij dat je er weer bent.

Een golf.

Een andere dag. (Duizelvrij.)

(Iets met foto’s, misschien leer je het nog wel.)

(Denken aan gesprekken die op je wachten. Als plekken, nu nog daar, en ook al hier.)

Een bericht. Of ze zin zou hebben in een speciaal concert. Of het dan zou lukken. (Het lukt.)

Op weg naar huis. Tickets halen voor het concert. (Je bent zo blij.) Dat ene boek over die stad, je wist ineens dat het een goed cadeau zou zijn voor. Dus ook nog even halen. (Proberen op geen enkele manier te lekken over de boeken, met die regen die nog aan je hangt.)

Een mooi gesprek met je zus. (Een verjaarplan.)

Een golf. (Iets in de nacht is anders.)

Een andere dag. Je denkt nog aan de beelden van een moedige vrouw. Er is ondertussen al moed nodig om met de ogen op de oranje man vriendelijk te vragen om genade en mededogen. De man, die zich zogenaamd beroept op dezelfde god, weet – na even een moment van zwijgende verveling – niets beters te bedenken dan haar te beledigen en te eisen dat ze zich verontschuldigt. Vragen om zacht te zijn voor elkaar, het is blijkbaar een belediging. Je ziet interviews met haar. Zo kan het dus ook, zie je. (Het is te oefenen, elke dag weer, om een plek te zijn die hij, en alle gruwel waar hij voor staat, nooit zal kunnen overnemen. Nooit.)

(Verlangen is een moeilijk woord. Voor jou toch. Het weet niet of het mag gezegd worden.)

(Soms kijk je naar een verlangen dat niet weet of het gezien kan worden.)

Je ziet een filmpje van een klein concert van haar. Ze zitten zo dicht bij elkaar de muzikanten. Binnen enkele weken zul je haar weer zien, in het echt, met je fadovriendin.

(Je weet wat het was, is, wat je zag: fadoverlangen.)

De gezichten, in die serie, en de kleuren. (Je zou dicht bij hen willen zijn, en alleen maar kijken.)

Iets in de nacht. Het mag.

Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

Een bijzondere ontmoeting. Een mooi traag gesprek. Waar en hoe kun je kwetsbaar staan? En iets over de vader in je. (En alles wat je niet weet, waar je nauwelijks over kunt praten.)

Na het werk nog snel de boodschappen, een dag eerder.

(Je hebt gezien hoe het licht aan het veranderen is, denk je. Je hebt ochtendvogels gehoord. Alles kantelt altijd een beetje.)

19 januari 2025

Welke vader er was geweest


(Of je daar nu wel over zou schrijven.)

(Of jij dat recht wel hebt.)

(Of het niet onmiddellijk zal gedempt worden.)

Het was vroeg opstaan. Vroeg in de trein, om op tijd in die andere stad te zijn. Om iets te vertellen over je boek, iets te vertellen over Julia. (Ze hadden gevraagd dat je een brief zou maken, dus maakte je een brief.)

Je bent al week bij het begin van het gesprek. (Misschien ben je ook gewoon wat moe, na een korte nacht.) Je kijkt en luistert naar die mooie jonge mensen. Ze vertellen hun verhalen. Het is mooi hoe ze stap voor stap dichter bij die kwetsbare plek komen. Het ontroert je, hoe dat werkt, met het opschrijven van wat ze denken. (Straks is het jouw beurt. Je zou het goed willen doen.) Je hoort nieuwe dingen, ziet dingen die je nog niet eerder zo begreep, ze worden nu duidelijk. Iets over het belang van rouwen. En over hoe je verschillende dingen tegelijk mag zijn. En er zijn verhalen van moeders of bijna-moeders in de groep. Ze raken je diep.

Je vertelt over je boek. (Het is een beetje zoeken naar het ritme, in het Engels, maar het lukt wel, denk je.) Je leest de brief voor die je schreef aan Julia.

“Je bent er in het echt nooit gekomen, maar je bent er wel, altijd, elke dag. Ook in afwezigheid kun je zijn. Ik kan jou zien. En soms kan ik de vader zien die ik had kunnen zijn.”

(Hoe moeilijk het telkens is om het woord vader te gebruiken in een zin in de eerste persoon. Misschien is het een woord dat niet bij mag zijn. Zegt iets, ergens.)

Je voelt je zo dankbaar met hun reacties, met de plek die zij waren voor jouw verhaal. (Het maakt je een beetje verlegen.)

“Ik weet niet of je kwaad bent op mij. Ik hoop dat je soms kunt zien dat ik het wel geprobeerd heb, en dat ik dat voor jou deed. Misschien kan ik ondanks al het falen toch een veilige plek zijn voor jou.”

Nadien praten jullie nog even verder tijdens het eten. Wat je hoort ontroert je diep. (Het is alsof je er gewoon mag zijn met je verhaal.) Het is een geschenk, dat je daar mag zijn.

“Als ik dat alles mag zijn, kan ik ook de vader zijn die jou nooit in de steek zal laten. Het verscheurt me dat ik je niet kan beschermen als ik straks niet meer in deze wereld zal zijn. Maar ik zal blijven wenen en roepen tot mijn laatste dag. En ik zal naast je blijven zitten.”

Terug op weg naar het station. Alles gaat door je heen. (Misschien was het gesprek groter dan jij bent? Misschien was je brief veel groter dan jij bent?)

En het is er allebei, ergens in je lichaam, tegelijk. Iets dat rustig is, dat je zegt dat het goed was dat je dat verhaal vertelde, dat je die brief maakte. Het maakt je zacht en week, en het mag. En aan de andere kant iets dat zegt: ik had nooit een vader kunnen zijn, nooit die vader kunnen zijn. (Waar in jezelf zou je moeten halen wat je nodig zou hebben? Zijn in afwezigheid is misschien alleen maar wensdenken.)

En de volgende dagen blijft het door je heen gaan. Elke dag kijk je naar een aflevering van die mooie reeks. Elke dag raakt het je zo diep. Het is zo intens, zoveel liefde, zoveel haperen in de liefde. Zoveel gezin. Vaders en moeders die met elkaar en voor elkaar vechten. (Zo kan het dus zijn.)

(Het is zoveel, het is zoveel. Al die liefde en al dat falen, het is een plek die zo groot is. Een plek die niet in je lichaam past, zo lijkt het wel.)

(Hoe je dat alles zou moeten kunnen zijn, hoe je in dat alles zou moeten kunnen bewegen en een veilige plek zijn voor anderen, en dat in afwezigheid. Het beangstigt je.)

(Je denkt aan wat die goede vriendin je ooit zei: nu zou je het kunnen, nu zou je er klaar voor zijn. En het was zo lief, want ze zag ook de gaten in je lichaam, en ze zei dat het goed zou zijn. Misschien is die gedachte genoeg, misschien is het goed dat je niet verder bent gekomen dan die woorden, misschien is er daarin een liefde. Al mag niemand dat zeggen.)

Vader is een moeilijk woord. Het zal nooit bij je horen, en tegelijk zal het er altijd zijn. Misschien is dat de plek waar je naartoe moet gaan, misschien ben je daar al.

 

Later die week loop je na een vergadering door het park in Brussel. Je ziet een beeld. Het is ruw, lijkt opgesloten in de tijd. Het zwijgt. Misschien heeft het ook een lege plek, misschien niet. En iemand heeft die lippen gekleurd. En dat verandert alles. Je weet niet wat het wil zeggen, je weet niet waarom net dat beeld je zo raakt. Maar misschien hoef je niet alles te weten.