Wat zou er nodig zijn om je lichaam helemaal soepel en ontvankelijk te maken? Misschien een massage die een week duurt. Misschien een traag gesprek, dat met alle lege plekken erbij even lang zou kunnen duren. Misschien alles achterlaten, alles wat moet gebeuren, om alleen maar te wachten op wat er daarna nog overblijft. Misschien wel helemaal niets. Misschien kan het niet. Misschien is er nood aan een andere vorm van wachten.
Ik neem de oude Julia bij de arm. Onlangs was het haar verjaardag. Ze is er al lang niet meer, maar ze is er nog altijd. We gaan rustig de straat door. We hebben alle tijd. Ik kijk mee, voor haar, of er nergens een steen een beetje uitsteekt waarover ze zou kunnen struikelen. En als het toch zou dreigen te gebeuren, dan is mijn arm er nog altijd. We halen een ijsje. We doen er een eeuwigheid over om van hier tot daar te komen. Maar het geeft niet. Het kan niet lang genoeg duren. En dan gaan we op de bank aan de rand van het plein zitten. Of het lekker is? Ze glimlacht veelbetekenend. Zo moet het zijn. We kijken en wachten tot de zon weer ondergaat. Gewoon hier zo zijn is genoeg. Ik denk terug aan de laatste weken van haar leven. Hoe ik naast haar zat. En keek hoe ze ademde. Af en toe opende ze een oog. Ik glimlachte even. Al wat ik haar had willen geven, ik wou het zeggen. Ze wilde enkel van me horen of het goed met me ging. Misschien was dat ons geheim. En nu zit ze naast me. Ze kijkt me lang en diep aan. We weten het.
De slaapkamer van het jongetje in het oude huis. Als er zware vrachtwagens over de straat rijden, lijkt het huis te bewegen. De lampen van de auto’s daarbuiten vormen bewegende lijnen op het plafond hierbinnen. De kamer lijkt ver weg van alles. Er is een grote glazen kast met kleine autootjes in. Ze staan netjes op rijtjes. ’s Nachts kun je ze niet goed zien, maar ze zijn er wel.
Dat het leven doorgaat, hoor je wel eens. En zo is het ook. Al begrijp je dat soms niet zo goed. Alles wat er moet gebeuren, alles wat in je handen ligt. Soms zou je willen dat alles even stopt. Alsof je even de stekker uit de tijd had getrokken. Je zou even in een hoekje gaan zitten, en wachten tot het weer tijd is voor de tijd. Tot je zou weten dat je sterk genoeg zou zijn voor alle dingen. En hoe je dan alles zou doen.
Het landschap aan de andere kant van het glas schuift voorbij. Het laat zich teder betasten door het licht van het einde van de dag. Het wil me iets zeggen. Over het licht dat blijft. Ook al wordt het straks weer donker.
De woorden in het boek ademen een behoedzame melancholie uit. Ze zijn met zachte hand naast elkaar gelegd. Het is er goed wonen nu. Je zou er willen blijven.
En de zee. Op onbewaakte momenten, wanneer iedereen net de andere kant uit kijkt, komt ze even tot bij mij. Dat ik niets moet zeggen, zegt ze. Dat het niet geeft. Ik kijk haar stil aan. Ze ademt diep in, en verdwijnt weer in haar eigen beweging.
De kleine jongen wordt groter. Als volleerd zit hij op de grond van de schoenwinkel. In overleg met zijn mama. Ik kijk toe. Hij neemt zijn tijd om alles af te wegen. De schoenen die hij al lang in zijn hoofd had, lijken nu aan zijn voeten ineens heel anders te voelen. Minder perfect. Hij lijkt te weten hoe het zou moeten zijn. Uiteindelijk gaan we weg zonder nieuwe schoenen. Hij neemt zich voor eerst nog wat te groeien. En dan zullen de schoenen wel volgen.
Met de mevrouw aan de kassa heb ik een diep gesprek over types scheermesjes. Of dat ene type er nog is. In haar antwoord hoor ik klanken uit een Europa dat ver in het oosten moet liggen. Ze buigt diep voorover, en zoekt in de doos met het gamma. Ik kijk mee. Of ze nog binnenkomen, hoor ik mezelf vragen. Dat weet ze niet, soms verdwijnen ze ineens, maken ze ze niet meer. Dat mag niet kunnen, hoor ik mezelf denken. Dat mijn huid afgestemd is op dat type, hoor ik mezelf zoeken naar een argument. Een andere stem in hetzelfde debat zegt voorzichtig dat in het kader van de kosmische ordening en de mysterieuze werking van mijn karma de aanwezigheid van een welbepaald type scheermesje van relatief ondergeschikt belang zou moeten zijn. Dat ik nog wel eens zal terugkomen, zeg ik aan de mevrouw. Ze heeft verder ook mooie ogen trouwens.
Ik neem de oude Julia bij de arm. Onlangs was het haar verjaardag. Ze is er al lang niet meer, maar ze is er nog altijd. We gaan rustig de straat door. We hebben alle tijd. Ik kijk mee, voor haar, of er nergens een steen een beetje uitsteekt waarover ze zou kunnen struikelen. En als het toch zou dreigen te gebeuren, dan is mijn arm er nog altijd. We halen een ijsje. We doen er een eeuwigheid over om van hier tot daar te komen. Maar het geeft niet. Het kan niet lang genoeg duren. En dan gaan we op de bank aan de rand van het plein zitten. Of het lekker is? Ze glimlacht veelbetekenend. Zo moet het zijn. We kijken en wachten tot de zon weer ondergaat. Gewoon hier zo zijn is genoeg. Ik denk terug aan de laatste weken van haar leven. Hoe ik naast haar zat. En keek hoe ze ademde. Af en toe opende ze een oog. Ik glimlachte even. Al wat ik haar had willen geven, ik wou het zeggen. Ze wilde enkel van me horen of het goed met me ging. Misschien was dat ons geheim. En nu zit ze naast me. Ze kijkt me lang en diep aan. We weten het.
De slaapkamer van het jongetje in het oude huis. Als er zware vrachtwagens over de straat rijden, lijkt het huis te bewegen. De lampen van de auto’s daarbuiten vormen bewegende lijnen op het plafond hierbinnen. De kamer lijkt ver weg van alles. Er is een grote glazen kast met kleine autootjes in. Ze staan netjes op rijtjes. ’s Nachts kun je ze niet goed zien, maar ze zijn er wel.
Dat het leven doorgaat, hoor je wel eens. En zo is het ook. Al begrijp je dat soms niet zo goed. Alles wat er moet gebeuren, alles wat in je handen ligt. Soms zou je willen dat alles even stopt. Alsof je even de stekker uit de tijd had getrokken. Je zou even in een hoekje gaan zitten, en wachten tot het weer tijd is voor de tijd. Tot je zou weten dat je sterk genoeg zou zijn voor alle dingen. En hoe je dan alles zou doen.
Het landschap aan de andere kant van het glas schuift voorbij. Het laat zich teder betasten door het licht van het einde van de dag. Het wil me iets zeggen. Over het licht dat blijft. Ook al wordt het straks weer donker.
De woorden in het boek ademen een behoedzame melancholie uit. Ze zijn met zachte hand naast elkaar gelegd. Het is er goed wonen nu. Je zou er willen blijven.
En de zee. Op onbewaakte momenten, wanneer iedereen net de andere kant uit kijkt, komt ze even tot bij mij. Dat ik niets moet zeggen, zegt ze. Dat het niet geeft. Ik kijk haar stil aan. Ze ademt diep in, en verdwijnt weer in haar eigen beweging.
De kleine jongen wordt groter. Als volleerd zit hij op de grond van de schoenwinkel. In overleg met zijn mama. Ik kijk toe. Hij neemt zijn tijd om alles af te wegen. De schoenen die hij al lang in zijn hoofd had, lijken nu aan zijn voeten ineens heel anders te voelen. Minder perfect. Hij lijkt te weten hoe het zou moeten zijn. Uiteindelijk gaan we weg zonder nieuwe schoenen. Hij neemt zich voor eerst nog wat te groeien. En dan zullen de schoenen wel volgen.
Met de mevrouw aan de kassa heb ik een diep gesprek over types scheermesjes. Of dat ene type er nog is. In haar antwoord hoor ik klanken uit een Europa dat ver in het oosten moet liggen. Ze buigt diep voorover, en zoekt in de doos met het gamma. Ik kijk mee. Of ze nog binnenkomen, hoor ik mezelf vragen. Dat weet ze niet, soms verdwijnen ze ineens, maken ze ze niet meer. Dat mag niet kunnen, hoor ik mezelf denken. Dat mijn huid afgestemd is op dat type, hoor ik mezelf zoeken naar een argument. Een andere stem in hetzelfde debat zegt voorzichtig dat in het kader van de kosmische ordening en de mysterieuze werking van mijn karma de aanwezigheid van een welbepaald type scheermesje van relatief ondergeschikt belang zou moeten zijn. Dat ik nog wel eens zal terugkomen, zeg ik aan de mevrouw. Ze heeft verder ook mooie ogen trouwens.
1 opmerking:
.
"Alsof je even de stekker uit de tijd had getrokken."
De 'tijd' schrijf je toch, Jan?
Soms, heel soms ...
.
Een reactie posten