Hoe je over kanker moet blijven praten, ik zou het willen weten. Misschien mag je het gewoon weg laten gaan. Van je weg drijven. Tot het weer naar je toe komt. En in de tussentijd gewoon doen alsof het leven is zoals het ook daarvoor trouwens nooit was.
Tot het ineens lijkt of je dan ontrouw bent.
In een schok komen ze bij me terug. Soms eens om de zoveel dagen. Soms eens om de zoveel uur. Soms gaan ze niet weg. Zij die er niet meer zijn, zijn er. In al hun afwezigheid. Je hoopt dat er iemand zal zeggen: het was maar om te lachen. Maar niemand zegt dat.
Het klinkt raar, maar soms zou ik willen dat ze op een of andere manier gewoon dood zijn. Of nog beter natuurlijk: gewoon levend. Als ze naast me zitten, zit die ziekte echter toe te kijken. Meneer kanker heeft zichzelf ook uitgenodigd. Hij zit in de zetel achteraan de kamer, onder de leeslamp. En bekijkt alles van op een afstand. Laat ze gewoon bij me zijn, zonder dat jij er bent, zou ik willen zeggen. Hij kijkt me onbeweeglijk aan. En zegt: je kunt nooit meer doen alsof ik er niet ben.
Soms lijkt het heel even zo. Ik was het even vergeten. Je mag het niet vergeten, zeg ik tegen mezelf. Of is het iemand anders die het zegt?
Maar de tekenen blijven wel. ’s Nachts word ik wakker. Het lichaam beweegt zoals het sindsdien beweegt. Het laat me soms in de steek, zoals het me soms in de steek laat, sindsdien. Dit is het na. En het is goed zo. In de spiegel zoek ik de littekens op mijn buik, en raak hen zachtjes aan. Doe niet alsof je nog het lichaam van voor toen hebt, is wat ik hoor. En dan komt alles goed.
Soms zou ik willen dat alles wat ik meemaakte toen zoveel minder erg was dan wat de anderen meemaakten. Het was bijna onbetekenend. Het was gewoon. Het gebeurde gewoon. Het was eigenlijk niets. Je mag zo niet denken, zegt zij en zegt zij. Ze hebben gelijk. Je had het leven kunnen verliezen, dat is wat ze zeggen. Ze hebben gelijk. Vergeet dat nooit, zeggen ze.
Ze zitten er nog steeds, naast me in de kamer. Hoe verschillend alles ook was, met alle gradaties van erg, er is iets dat ons verbindt. Meneer kanker heeft op ons allen een streepje gezet. Met onuitwisbare inkt. Dat was hetzelfde, en dat zal nooit meer anders zijn. Maar het leven heeft hen losgelaten, en mij nog niet. Aan iets van wat er in die kamer hangt, zou ik trouw moeten blijven. Zo klinkt het toch.
Het is familie. Familie is handig. Je moet er in zekere zin eigenlijk geen moeite voor doen. De band is er, en kan niet ongedaan gemaakt worden. Je kunt elkaar lang niet zien, en toch zal dat nooit veranderen. En tegelijk is niets vanzelfsprekend. Naarmate de tijd verloopt, wil je meer weten over die band waar je in geworpen bent. De afstand maakt het gemakkelijker om weer dichterbij te komen. Je zou ervoor willen kunnen zorgen dat de ander kan schuilen als het begint te waaien.
En alle mensen die nog familie zullen worden. Je weet dat ze er zijn. Soms kijk je lang, en dan weer ontwijkend, naar al wie je lief is. Je zou willen dat je zou kunnen bidden. Je zou willen dat er toch een god bestaat, die ook nog eens zou willen luisteren. Alsjeblieft: zij niet. Nooit, als het even kan. Je zou bijna zeggen: neem mij nog maar eens een keer. Maar je weet dat het niet mag, dat ook dat ontrouw is.
Als ik diezelfde nacht weer naar bed ga, luister ik naar het leven. Dit is het. Alles wat ik zou kunnen bedenken bij de levens van alle anderen, alles wat zij ooit zouden kunnen denken over hoe ik in hun leven ben, dat alles is niet meer dan deze buik die op en neer gaat met de adem. Het is een kostbaar geschenk. Het rust in mijn handen. Zullen ze wel altijd de goede dingen doen? En zal ik dat ooit weten?
Het leven is lijden. Of beter: lijden is een deel van het leven. De dood kan alleen bestaan als het leven er is. Proberen te voelen hoe het lijden in het leven vloeit, zoals op een kleurenpalet de ene kleur in de andere overvloeit. Dat maakt het gemakkelijker. Denk ik toch. Het lijden is niet alleen maar daar, aan de andere kant van de lijn, er is geen lijn. Kanker is niet aan de andere kant van de lijn, is niet te verbannen. Of dat het gemakkelijker maakt om te praten? Ik weet het niet. Maar misschien is het gemakkelijker om trouw te blijven.
Tot het ineens lijkt of je dan ontrouw bent.
In een schok komen ze bij me terug. Soms eens om de zoveel dagen. Soms eens om de zoveel uur. Soms gaan ze niet weg. Zij die er niet meer zijn, zijn er. In al hun afwezigheid. Je hoopt dat er iemand zal zeggen: het was maar om te lachen. Maar niemand zegt dat.
Het klinkt raar, maar soms zou ik willen dat ze op een of andere manier gewoon dood zijn. Of nog beter natuurlijk: gewoon levend. Als ze naast me zitten, zit die ziekte echter toe te kijken. Meneer kanker heeft zichzelf ook uitgenodigd. Hij zit in de zetel achteraan de kamer, onder de leeslamp. En bekijkt alles van op een afstand. Laat ze gewoon bij me zijn, zonder dat jij er bent, zou ik willen zeggen. Hij kijkt me onbeweeglijk aan. En zegt: je kunt nooit meer doen alsof ik er niet ben.
Soms lijkt het heel even zo. Ik was het even vergeten. Je mag het niet vergeten, zeg ik tegen mezelf. Of is het iemand anders die het zegt?
Maar de tekenen blijven wel. ’s Nachts word ik wakker. Het lichaam beweegt zoals het sindsdien beweegt. Het laat me soms in de steek, zoals het me soms in de steek laat, sindsdien. Dit is het na. En het is goed zo. In de spiegel zoek ik de littekens op mijn buik, en raak hen zachtjes aan. Doe niet alsof je nog het lichaam van voor toen hebt, is wat ik hoor. En dan komt alles goed.
Soms zou ik willen dat alles wat ik meemaakte toen zoveel minder erg was dan wat de anderen meemaakten. Het was bijna onbetekenend. Het was gewoon. Het gebeurde gewoon. Het was eigenlijk niets. Je mag zo niet denken, zegt zij en zegt zij. Ze hebben gelijk. Je had het leven kunnen verliezen, dat is wat ze zeggen. Ze hebben gelijk. Vergeet dat nooit, zeggen ze.
Ze zitten er nog steeds, naast me in de kamer. Hoe verschillend alles ook was, met alle gradaties van erg, er is iets dat ons verbindt. Meneer kanker heeft op ons allen een streepje gezet. Met onuitwisbare inkt. Dat was hetzelfde, en dat zal nooit meer anders zijn. Maar het leven heeft hen losgelaten, en mij nog niet. Aan iets van wat er in die kamer hangt, zou ik trouw moeten blijven. Zo klinkt het toch.
Het is familie. Familie is handig. Je moet er in zekere zin eigenlijk geen moeite voor doen. De band is er, en kan niet ongedaan gemaakt worden. Je kunt elkaar lang niet zien, en toch zal dat nooit veranderen. En tegelijk is niets vanzelfsprekend. Naarmate de tijd verloopt, wil je meer weten over die band waar je in geworpen bent. De afstand maakt het gemakkelijker om weer dichterbij te komen. Je zou ervoor willen kunnen zorgen dat de ander kan schuilen als het begint te waaien.
En alle mensen die nog familie zullen worden. Je weet dat ze er zijn. Soms kijk je lang, en dan weer ontwijkend, naar al wie je lief is. Je zou willen dat je zou kunnen bidden. Je zou willen dat er toch een god bestaat, die ook nog eens zou willen luisteren. Alsjeblieft: zij niet. Nooit, als het even kan. Je zou bijna zeggen: neem mij nog maar eens een keer. Maar je weet dat het niet mag, dat ook dat ontrouw is.
Als ik diezelfde nacht weer naar bed ga, luister ik naar het leven. Dit is het. Alles wat ik zou kunnen bedenken bij de levens van alle anderen, alles wat zij ooit zouden kunnen denken over hoe ik in hun leven ben, dat alles is niet meer dan deze buik die op en neer gaat met de adem. Het is een kostbaar geschenk. Het rust in mijn handen. Zullen ze wel altijd de goede dingen doen? En zal ik dat ooit weten?
Het leven is lijden. Of beter: lijden is een deel van het leven. De dood kan alleen bestaan als het leven er is. Proberen te voelen hoe het lijden in het leven vloeit, zoals op een kleurenpalet de ene kleur in de andere overvloeit. Dat maakt het gemakkelijker. Denk ik toch. Het lijden is niet alleen maar daar, aan de andere kant van de lijn, er is geen lijn. Kanker is niet aan de andere kant van de lijn, is niet te verbannen. Of dat het gemakkelijker maakt om te praten? Ik weet het niet. Maar misschien is het gemakkelijker om trouw te blijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten