28 februari 2009

Bijna

Het licht van februari. Het kwam weer langzaam, bijna ongemerkt het landschap in. Zou het in een nacht een sprong kunnen maken, waardoor je het die ene ochtend ineens opmerkt, en de dag daarvoor nog niet besefte dat het bijna zo ver was? En dan sta je daar. Te wachten op een vroege trein. Tot je merkt dat je eigenlijk al die tijd stond te wachten op het licht. Een niet-benoemd verlangen. Te veel verlangen kan je nog eenzamer maken. Daarom blijft het rondwaren in de schuilkelders van je gemoed, ergens tussen je huid en je ogen. Het duurt nog enkele dagen eer je durft aanvaarden dat het licht zal blijven. De belofte is gul. Misschien fluisterde je ’s nachts in je droom iets over het licht, dat zou mogen komen om je in te nemen. En nu hoor je dat het lichtlichaam het normale lichaam is. Je antwoordt nog iets over het seizoen, tot je stem wordt gesmoord. Dat je gewoon in dit licht kunt komen, dat hoor je.

Het lichaam spaart de vermoeidheid op. Ze wordt verspreid. Net als het onvermogen, de onmacht en het nog niet weten. Je kunt de plekken zien, doorheen je vingertoppen. En je kiest voor de strategische terugtocht. Je ontruimt een paar velden, waar enkel de leegte blijft. Net genoeg, zodat het niet opvalt. En je laat de slaap wat dichter oprukken. Al even ongemerkt. Je doet het in blind vertrouwen. Pas na enkele dagen laat iets zich voelen. Het lichaam laat niets ongestraft. Na een lange nacht krimpt het samen, ontneemt je de lucht. De rivier die je eerder hoogmoedig overstak, moet je nu opnieuw ondergaan, maar nu in omgekeerde richting. Het zou kunnen dat je bijna ergens bent, maar je weet het niet. Dat je moet springen, hoor je. En je doet het.

Aarzelend nemen ze het terrein in. Ze zijn voorzien voor verder in het seizoen, maar kunnen moeilijk wachten. De volle lente en zomer zijn nog ver weg. Maar het mag al bijna. Ze jeuken zich een weg naar de onthulling. Sluipende dunne stofjes en verschalkende openingen. Ze kunnen even snel weer verdwijnen onder een bedekking die nog bij de winter hoort. Je hebt het bijna gezien. Het laat zich vermoeden.

Wat zoek je in de foto’s? Dat wat bijna verdwijnt. Iets wat alleen in deze ene foto kan zijn, en tegelijk ergens daarbuiten is. Soms zie je minder waar er meer getoond wordt. Je zou het niet kunnen benoemen. Soms kun je het zien, ergens in je hoofd. De foto is er niet daar, dat niet. Er is wel een lege foto, die maakt dat je de echte foto zou herkennen eens ze gemaakt is. Stel je voor dat je de tijd zou hebben om die foto’s te maken.

Het gesprek heeft al een avond in zich. Tussen wat stiltes zouden kunnen zijn, zijn er de spelonken. Misschien is het de enige manier om over het tekort te spreken. Zou het niet meer verbergen gemakkelijker worden met het ouder worden? Of zou het besef je meer overvallen eens er minder vluchtwegen overblijven? Je zou je zinnen willen afmaken, bijna toch. En tegelijk denk je dat het niet meer hoeft. Je kunt het weer opnemen een volgende keer. Hetzelfde verhaal verder vertellen, verder herhalen.

Soms zou je willen dat niemand iets vraagt. Het is maar soms. Dat niemand je nodig heeft, heel even toch. Dat er niets op je schouders gelegd wordt. Dat je niemand moet geruststellen. Dat je niet moet herhalen wat zo nodig moet gezegd worden opdat de wereld in vrede blijft. Dat je zou willen dat niemand je komt bezoeken. Dat niemand kan zien dat je zou willen dat niemand iets vraagt. En bijna zou je het ook zeggen. Maar je doet het niet. Het gaat vanzelf ook wel weer over. En daarna zwijg je zelf wat langer. En hoopt dat niemand iets gemerkt heeft. Of toch bijna niemand.

25 februari 2009

Ontnomen


De nieuwe actie tegen kanker wordt aangekondigd. Er staan grote stukken in de krant. De verhalen wil ik bij me houden. Ze leiden naar beelden die terugkomen. Die zouden elke dag verschillend kunnen zijn. Vandaag zijn het deze, morgen zouden het andere zijn. Het maakt niet uit.

Een hele uitleg over uitslagen en de behandeling die zal komen. De resultaten van alles wat er gebeurde tijdens die paar dagen met onderzoeken. In de dagen daarna was het wachten op wat ergens al geweten was misschien. Een heel verhaal dus, voortvarend verteld. “U bedoelt dus eigenlijk dat het gezwel kwaadaardig is?” “A ja, maar dat wisten we toch al enkele dagen.” “U wist dat al, maar ik nog niet.” Had ik willen zeggen, dat laatste. Ik knikte gewoon. Na het gesprek in het kleine kamertje even napraten beneden in de grote hal. “Heeft die man nu eigenlijk gezegd dat ik kanker heb?” “Ja, dat heeft hij gezegd.” Thuiskomen, en even wenen. En dan de telefoon. Iedereen bellen. En elke keer het woord kanker zeggen. Dat ze het uit mijn mond zouden horen, dat was de bedoeling. Dat ik tegen het einde van de dag zelf zou geloven wat ik zei, dat was wat ik wilde.

Wat men een aanval noemt. Die dag was het al eerder gebeurd. Niet gewoon opkomende koorts, maar een stormvloed. Die alles overnam en deed schudden. Was langzaam overgegaan. Met hulp weer thuis geraakt, terug van de zee het binnenland in. Klaar om te gaan slapen. En na een uur weer wakker worden. Schuddend in het bed, alleen in het grote huis. Zelfs niet kunnen denken. Proberen iemand te bellen, maar de hoorn nauwelijks stil kunnen houden, waardoor de toetsen moeilijk ingedrukt kunnen worden. Iemand is onderweg. In die tijd jezelf observeren. Iets heeft het overgenomen. Heeft het aan jou onttrokken.

De apparaten moeten ingesteld worden. Alles moet uitgemeten worden. Op de buik liggend zal daar ergens ter hoogte van het heiligbeen de straal binnen dringen. Heilig. Blijft een mooi woord als het over dat deel van het lichaam gaat. Hier al zo lang zonder kleren liggen voor al dat gemeet, het maakt niet zoveel uit. Het is gemakkelijk om te verdwijnen in een zakelijk lichaam. Terugkeren daarvan is iets anders. Om later alles terug te vinden en exact op dezelfde plaats te zijn wordt het puntje gezet. Een tattoo? Ja, dat zou je kunnen zeggen. Raar hoe dat ene puntje, nauwelijks zichtbaar tussen al die vlekken die er al waren op de huid, alles anders maakt. Iets is gemerkt. Alles is anders nu.

De avond voor. Morgen wordt er gesneden, wordt er iets weggehaald uit dit lichaam. Het mag er niet zijn, het zal er niet meer zijn. Dat is morgen. Of men mij mag gebruiken, komt hij vragen. Voor de les. De casus van de week. Doe maar. Op de tafel liggen vooraan in de zaal. Zoveel jonge mensen die kijken. Vragen stellend moeten ze op het spoor komen. Van de casus dus.

Enkele dagen daarna. Morgen is het de proef. Dat zegt ze. Of ik daaraan wil meewerken. En me door haar wil laten verzorgen, terwijl iemand toekijkt en punten geeft. Doe maar. Glimlach.

Het lichaam is zichzelf ontnomen. Het is het ding waarin men kan snijden. Het is het ding waar vergif in kan druppelen uit een zakje en door een druppelteller. Het is het ding dat via het zwarte stipje netjes tussen de rode laserlijnen kan gelegd worden waarna de onzichtbare stralen binnen komen. Het ding waar een gat in gemaakt is waar nu een zakje hangt. Het ding waar elke dag mensen naar komen kijken, waarna papieren worden ingevuld. Het zou hetzelfde kunnen zijn als dat wezen dat warm of koud kan krijgen. Het wezen dat misschien wil aanraken en misschien door iemand zou willen aangeraakt worden. Het wezen dat helemaal geen wezen is omdat het niet deelbaar kan zijn. Het is nu gedeeld. Het wezen is ergens anders, en is te denken, niet te voelen. Misschien komt het ooit weer dichterbij sluipen, om ongemerkt de plaats weer in te nemen vanwaar geen vertrek voorzien was.

Een avond. Nog daar. Binnen niet meer zo lang al naar huis, zou kunnen. De avondverpleegster neemt haar tijd. Ze vraagt of het goed is als ze eerst de andere mensen doet, om dan in alle rust mij te kunnen doen. Het lijkt een geschenk, iets dat terug komt.

Er zijn boekjes die je helpen om te wennen aan het veranderde lichaam. Het wordt geleerd, net voor het vertrekken. Hoe de zakjes moeten vervangen worden. En zo. Maar het beeld zal er niet vanzelf zijn. De schok doseren, is de suggestie. Dus jezelf in etappes uitkleden voor de spiegel. Elke keer een beetje meer, om langzaam te wennen. Weer thuis beslis ik dat ik niet zoveel geduld heb met mezelf. Gewoon alles in een keer. Zo gaat er minder verloren. Kleine stukjes zouden het lichaam nog verder weg brengen. Dat klopt waarschijnlijk niet, maar het werkt beter. Voor dit lichaam dan. Het is goed zo. Zoveel later zal ik nog vaak op diezelfde plaats gaan staan om naar het litteken te kijken, naar de deuk die toen het gat was. Dat gat is me ontvreemd. Iets anders kwam wel terug.

22 februari 2009

De sterren

‘Het is wonderlijk, zo’n heldere nacht. Het geluid van de golven op de achtergrond, en boven ons al de sterren.’
‘Ik denk niet dat we dit ooit gedaan hebben, wij tweeën.’
‘Nee, dat hebben we nog nooit gedaan. Ik moet je bekennen dat ik wel zenuwachtig ben.’
‘Ik ook, maak je maar geen zorgen.’
‘Ik ben blij dat je gekomen bent. Ik was bang dat je niet zou komen, dat er te veel gebeurd was wat niet meer kon hersteld worden of zo.’
‘Ik heb ook lang getwijfeld. Maar het was tijd.’
‘Het waren ook de sterren die me overtuigden. Je ziet ze niet altijd, maar ze zijn er wel. Het was alsof ze me lieten voelen dat ze geduld hadden, dat ze zouden blijven wachten, en me niet zouden loslaten.’
‘Waarom zouden ze je loslaten dan?’
‘Ik weet het niet. Ik ben lang onderweg geweest, zo voelt het toch. Misschien dacht jij dat het anders was, maar ik wilde altijd wel blijven. Maar op een of andere manier kon ik niet zeggen wat er door me heen ging. Ik was er niet voor jou zoals ik had gewild.’
‘Het klinkt misschien raar, maar na al die jaren ben ik er achter gekomen dat ik dat eigenlijk niet meer zo erg vind. Dat jij af en toe wat overhoop lag met jezelf kwam mij eigenlijk goed uit. Zo hoefde ik niet al te zeer te zien dat ik zelf even hoekig was als jij. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik niet helemaal in de tijd of in de wereld paste. Toen kon ik jou daar de schuld voor geven.’
‘Je had alle redenen om dat te doen.’
‘Dat dacht ik toen ook, maar het was niet zo.’
‘Ik heb altijd erg veel van je gehouden, en ik was zo trots op wat je allemaal deed. Maar ik wist nooit hoe ik dat moest zeggen. Het klinkt zo klassiek, maar het is wel zo denk ik.’
‘Toen zou ik er veel voor gegeven hebben om dit te horen, en misschien is dat nog niet helemaal veranderd, diep vanbinnen. Maar ik lijk meer op jou dan ik toen wilde toegeven. En nu weet ik hoe het is. Eigenlijk was je onhandigheid ook wel heel ontroerend en oprecht.’
‘Het lijkt wel of jij nu al meer vrede hebt dan ik ooit zal bereiken.’
‘Dat heb ik dan toch ook een beetje aan jou te danken. Het heeft heel lang geduurd eer ik wilde en durfde lezen wat je allemaal geschreven hebt. Maar het was goed, ik begreep alles beter.’
‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een of ander gat in mijn buik had, diep vanbinnen, waar eigenlijk iets anders had moeten zitten. En ik wou niet dat jij daar iets van zou merken. Het was alsof ik te korte armen had voor jou.’
‘Waarschijnlijk wel. Maar dat maakt nu niet meer uit. Ik heb de plek gevonden waar ik wil zijn, en daar is het goed, daar wil ik blijven.’
‘Kun je er uit de wind zitten? Dat is belangrijk. Als het stormt, moet je een hoekje hebben waar je veilig bent, waar de wind jou niet kan raken.’
‘Maak je maar niet te veel zorgen. Het is een veilig plekje. En er is ook plaats voor jou.’
‘Is dat zo?’
‘Ja. Zo wil ik het. Ik wil dat er een plaats is voor jouw verhalen.’
‘Dat is heel mooi.’
‘Vroeger was ik soms zo kwaad op jou, omdat ik zo graag uit één stuk wilde zijn. Het was soms alsof de stukken van mezelf een beetje rommelig waren, en alle kanten uit gingen. Ik verlangde naar iets dat naadloos was, en dat kwam maar niet.’
‘En is het ondertussen dan wel zo?’
‘Nee, helemaal niet. Maar het was een verkeerd verlangen. Het is beter zo. Interessanter ook trouwens. Ik voel meer. Ooit wou ik minder voelen, maar nu is het omgekeerd. Het past bij me. En het past ook bij jou.’
‘Ik heb me er ook mee verzoend. Ik had niet echt een keuze trouwens. Vroeger dacht ik dat ik terug thuis moest komen, maar na een tijd besefte ik dat ik nooit echt weg geweest was. Je zoekt, alsof je iets zou willen vinden, iets dat daar ergens is. Maar zo werkt het niet.’
‘Zo ver ben ik nog niet denk ik.’
‘Je hebt nog zoveel tijd. Geloof me maar.’
‘Je komt altijd terug naar hier. Ik heb me vaak afgevraagd waarom je hier niet bent komen wonen.’
‘Dat is een goede vraag. Het zou te moeilijk zijn, omdat het te veel is, te intens, zelfs voor mij. Misschien ben ik wel gewoon bang, zoals ik wel vaker bang was voor dingen die goed waren voor mij. Maar nu kan ik ernaar blijven verlangen, en kan ik er telkens weer naartoe gaan. Dat is toch beter voor mij denk ik.’
‘Ik zou het anders doen, vermoed ik, maar ik begrijp wat je zegt.’
‘Het is me nooit gelukt om sterrenbeelden te zien. Ik kan nooit de sterren op de juiste manier met elkaar verbinden. Het lijkt alsof ze telkens ook op een andere manier zouden kunnen verbonden worden.’
‘Ik denk dat je het nooit wilde kunnen.’
‘Dat zou ook kunnen.’
‘Als we straks weer in het licht zijn, moet ik je nog een foto laten zien. Van iemand die op je wacht.’
‘Ja, dat is goed, heel goed. De sterren hebben me altijd geholpen bij het wachten.’
‘Soms komen de dingen gewoon wanneer het tijd is. En nu is het tijd.’
‘Ja, nu is het tijd.’

21 februari 2009

De woorden laten



De schrijvers staan op het podium en lezen voor. Het heeft iets ontwapenends. Dat ze met enkel een klein boekje of wat velletjes papier tussen hen en het publiek daar staan. Ooit waren de woorden nog gewoon in de lucht. Tot zij ze eruit bevrijdden en ze netjes weer bij elkaar brachten. En eens ze op dat papier stonden, klaar om daarna de wereld weer in te gaan, waren ze weer enkel van zichzelf. De woorden waren er altijd al, de gedichten en verhalen ook. Ze moesten passeren langs die mensen om daarna waargenomen te kunnen worden. Het is telkens even alsof de schrijvers de teksten moeten terughalen, ze waren al onderweg. De naam van die schrijver staat op het boekje. Hij is misschien wel het geboortekanaal. De teksten kunnen niet meer onttekst worden. Ze bewegen in de ruimte. De stem van de schrijver kan niet meer doen dan de woorden doen oplichten in het duister.

Zou je kunnen zeggen waar je zelf eindigt en waar de woorden beginnen? Alsof dat domein dat je zelf bent aan de rand steeds rafeliger zou worden om langzaam over te gaan in waar de woorden zijn. Nadat je jezelf hebt wijsgemaakt dat je de grens tussen die twee zou kunnen zien. En zou je dan kunnen zeggen waar je echt bent? Het is niet zo dat je woorden gebruikt, als waren ze een instrument. Het is niet zo dat zij schuilen in de gereedschapskist. Ze zijn een ander soort huid. Je kunt er wonen. Je kunt verdwijnen. Je kunt er onbetast blijven. En soms is het de enige plek waar je kunt zijn. Pas wanneer je de woorden een voor een kunt aanraken voel je hoe de onrust in je lichaam langzaam verdwijnt. De pijn van het verlangen naar woorden is niet in woorden te beschrijven. En als ze er zijn, is het alsof je terug toegang krijgt tot de hele bedding van de rivier die je bent. Je echte zelf is niet aan te duiden, is steeds onderweg, beweegt tussen woordenloze strelende handen en onuitspreekbaar aanwezige woorden. Misschien is enkel de adem overal. Je kunt niet in je huid zijn, je kunt enkel je huid zijn. Voor de woorden is het niet anders, je kunt niet in je woorden zijn, je kunt enkel de woorden zijn.

Hoe schrijf je een gedicht? Je zou het willen weten. Je kunt alleen maar kijken. Naar hoe je handen de woorden naast elkaar leggen. Je kijkt naar de woorden, hoopt te zien of ze zo naast elkaar mogen liggen. Je vingertoppen gaan over de woorden. Misschien schuiven ze nog, of verdwijnen ze weer. Horen doe je nog steeds niets, dat komt pas later.

Je leest de verhalen over de Duitse studente die in de oorlog de moed had om zich te verzetten. Deze zelfde week, zoveel jaar geleden, was het dat zij gepakt werd. Het was de achttiende. Ze zou gedood worden de tweeëntwintigste. Zij en haar vrienden hadden teksten de wereld in gebracht. Zes pamfletten. Het waren enkel woorden. Die zegden wat moest maar niet mocht gezegd worden. Je ziet de beelden telkens weer, je zag ze al in die film. De teksten dwarrelen naar beneden door de ruimte. Ze zijn reeds losgelaten. Enkel nog maar zichzelf. Ze zijn nog steeds te lezen, zoveel jaar later. Niets heeft hen ongedaan kunnen maken. Ze zijn gegrift in de lucht. Je kunt er tegenaan leunen. En terwijl je daar staat kun je je tranen voelen. Je zou willen dat die woorden je huid binnendringen. Om je te beschermen. Tegen een wind die elk been in je lichaam elk moment zou kunnen wegblazen. Misschien, als je huid omheen die woorden is gespannen hoeft dat dan niet zo erg te zijn. Je zult dan rechtop blijven staan.

Je zou het willen begrijpen, hoe het komt dat die woorden je telkens weer zo raken. Het is niet zomaar de muziek waarin ze gedrenkt zijn. Het is niet waarover ze gaan. Queen Jane ken je niet. Al kun je van haar dromen. Wat de woorden juist zeggen over haar, je weet het niet. En toch is ze in die woorden zo hevig aanwezig. Je zou bijna haar adem kunnen voelen. Je zou bijna haar huid kunnen ruiken. Al heb je geen idee hoe ze eruit ziet. Er is iets met de woorden. Met het ritme van die woorden. Het bezweert je. En roert je tot tranen. En je zou niet kunnen zeggen waarom dat zo is. Alleen al haar naam is voldoende om een warme golf door je buik te voelen sluipen. Je hoopt dat ze naar je toe komt. Won’t you come see me, Queen Jane.

19 februari 2009

Het is een zonde

Er kan nooit genoeg wetenschappelijk onderzoek gedaan worden natuurlijk. En toch… Het is af en toe moeilijk. Vandaag in de krant een artikel over de hoofdzonden. Het Vaticaan heeft blijkbaar ook onderzoek gedaan, met name “een studie op basis van de ervaring van de biechtvaders”. Die gasten zitten dus met zo’n notaboekje in de biechtstoel te turven. Ze hebben waarschijnlijk voorgedrukte biechtformuliertjes, met mooie vakjes voor alle zeven. En, wat blijkt nu? Mannen en vrouwen zondigen anders. De top zeven voor de mannen is: wellust, gulzigheid, vadsigheid, woede, hoogmoed, afgunst, hebzucht. En voor de vrouwen is die: hoogmoed, afgunst, woede, wellust, gulzigheid, hebzucht, vadsigheid. Wat moeten we daar nu weer van denken? Laten we zeggen dat de representativiteit relatief beperkt zal zijn. Grote zondaars gaan zich misschien niet melden in de biechtstoel en echt controleerbaar zijn de data ook niet echt, gezien het biechtgeheim.

Maar goed, de zeven hoofdzonden dus. Zou je die allemaal op één dag kunnen begaan? En wat zou er dan gebeuren? Het was dus tijd voor eigen onderzoek. Erop gericht op geheel spontane wijze te ontdekken of deze top zeven klopt. Qua gemiddelde man scoor ik al behoorlijk slecht, maar je weet maar nooit, misschien zitten de zonden wel goed.

Gezwind stapte ik dus de stad in vanmorgen. Wat zou ik willen hebben? Ik toog naar de koopparadijzen en loodste mezelf binnen in een pakkenwinkel. Mooie pakken, van perfecte snit, van dure merken. Het is een stiekeme droom waar ik niet aan durf toegeven. Amper had ik een voet binnengezet, of de discrete verkoopster sprak zacht in mijn oor. “Ik heb wat u zoekt, ik heb wat u nodig hebt…” Het was niet de bedoeling dat de zonden zich in combinaties zouden opdringen, dus ik bleef koel, en dacht enkel aan een pak. Ze nam me mee naar een pashokje, en paste me het mooiste pak van de winkel aan. En het resultaat was schitterend. Maar ik durfde niet. Te weinig hebzucht misschien, of te veel verlegenheid, of verborgen schuldgevoel.

Ik zette me neer op een bankje en probeerde me te focussen op de voorbijgangers. Op wie was ik afgunstig? Wie zou ik iets misgunnen? Er waren mannen met mooie vrouwen, maar die vrouwen hadden lelijke stemmen of een lelijke uitgezakte man, wat ook niet echt voor hen pleitte. Laat maar gaan dus. Er waren mensen met mooie fietsen, dat was al wat anders, maar die stond hun ook goed. Alleen toen ik drie strak in het vel zittende studentes voorbij zag lopen, (of hollen of joggen, of hoe noem je dat), dacht ik even: kon ik dat ook maar, zo sierlijk lopen. Maar het hun misgunnen, kon ik dan weer niet, want dan zouden zij het niet doen, en kon ik er niet naar kijken. Weer niets dus…

Hoogmoed, die was ook al zo moeilijk. Ik moest iets zoeken waardoor ik mezelf stoerder kon voordoen dan ik ben. Ik hoopte niets tegen te komen. Helaas. Bleek daar net midden in de stad een bungeejumpinstallatie te staan. Er was geen ontkomen aan. Eerst moest ik een of ander belachelijk fluor pakje aandoen dat alle minder flatterende onderdelen netjes in beeld bracht. En daarna werd ik door een lift naar boven gehesen. Hoogmoed komt altijd voor de val, dacht ik nog, in een poging tot joligheid. En vallen deed ik, een ware zondeval. En vooral dat lullige nawiebelen. Ik had altijd vermoed dat een zonde in feite leuk was, waar was het anders een zonde voor, maar dit was echt helemaal niets.

Woede dan maar. Hoe moet je spontaan woede opwekken bij jezelf? Er zijn van die mensen die permanent zo’n tijdbom in zich hebben, maar bij mij is die soms ver zoek. Toen dacht ik dat woede misschien wel is als de slappe lach, aanstekelijk als iemand anders het doet. Dus ging ik op zoek naar mensen die op straat ruzie stonden te maken. Gewoon meedoen, dacht ik, dan word ik het zelf ook wel. Bleek andermaal geen goed plan, gezien het aantal blauwe plekken dat ik eraan overhield. Daarna probeerde ik nog bakstenen op mijn voet te laten vallen, tegen glazen winkeldeuren te lopen, in hondenstront te trappen of met mijn knie zo hard mogelijk tegen paaltjes te lopen. De prijs van de zonde is soms toch te hoog om ze gemotiveerd uit te voeren.

Sommigen vinden de vadsigheid aantrekkelijk waarschijnlijk, voor mij is dat niet altijd simpel. Heel soms, gedurende heel korte tijd, heb ik wel eens een lichte neiging tot arbeidsethiek. Als ik dan in alle eerlijkheid zou antwoorden, zou ik zeggen dat ik eigenlijk wel vind dat er hard moet gewerkt worden. Ineens de zware middelen dacht ik: gewoon zo’n wellnesscentrum binnenstappen, voor de full treatment, al het lekkers dat ze in de aanbieding hadden. Gewoon zo midden op de dag algehele luiheid. En het moet gezegd worden, ze deden hun best. En het moeilijke was, het was eigenlijk wel lekker, maar ik zal het aan niemand vertellen. Te lekker, want ik nam me een half uur nadat ik buiten was al weer voor om morgen toch maar harder te werken om al die vadsigheid weer in te halen. Verwarrend toch, die zondes.

Gulzigheid was minder moeilijk. Ik dook de platenwinkel binnen, en legde 37 cd’s op de toonbank die ik allemaal wilde beluisteren. Wat ik ook deed, en het was schitterend, geweldig, heerlijk. Dat was dus blijkbaar geen goede zonde. Een zonde moet dus wel stiekem leuk zijn, maar tegelijk ook pijn doen. Andere mensen zouden volledig voor de gebakjesstrategie gaan of het heftige zuipen. Bij mij pakt dat niet. Ik ging terug naar de platenwinkel en kocht ineens drie cd’s, wat ik al behoorlijk deviant vind (dat zeg ik trouwens elke week tegen mezelf als ik weer eens drie cd’s gekocht heb). Maar de man naast mij had die 34 andere gekocht, waardoor ik weer afging als een toeter.

Gelukkig was er nog de wellust. Daar had ik alleen mijn hoofd voor nodig, en dat is door de Schepper in een XL-versie afgeleverd. Veel plaats dus voor onkuise gedachten. Dat woord heb ik wel nooit goed begrepen. In mijn hoofd is het toch altijd prettig, wat daar niet proper aan is, zal wel altijd een raadsel blijven. En het moet gezegd: de wellust is de gemakkelijkste zonde, kon ik proefondervindelijk en voor de wetenschap vaststellen. Ik moest gewoon door de stad wandelen en kijken. En het blijft verwarrend, als diezelfde Schepper in de rest van de wereld buiten mij zoveel schoonheid heeft gemaakt, hoe kan dat dan een zonde zijn? Wat een zonde zou het zijn om daar niet naar te kijken? Al zal dat wel een zondige gedachte zijn waarschijnlijk.

15 februari 2009

De flank


‘Het blijft me fascineren, hoe de trein hier beweegt. Daar aan die kant zie je dat riviertje, en hier is er meteen die flank van de berg.’
‘Ja, het heeft iets spannends. Alsof je steeds verder weg gaat van iets. Je verdwijnt in een andere wereld, tussen die bergen door, en door die tunnels. Heb jij ook last van je oren?’
‘Ja, ik voel het ook.’
‘Herinner je je alles nog van de vorige keer?’
‘Het landschap nog wel. En de sfeer die ervan uitgaat als je in de trein zit.’
‘Het is goed dat we dit gedaan hebben. Ik heb het je nooit eerder gezegd, maar ik wist dat we hier ooit nog eens terug zouden komen.’
‘Ja? Je zei vaak zo weinig. Ik dacht dat het alleen in mijn hoofd zat.’
‘Nee, wees maar gerust, dat was niet zo.’
‘Het is nog een flink stuk stappen straks, die heuvels over, voor we er zijn.’
‘Dat geeft niet. Het zal me goed doen denk ik. Het gewicht van de rugzak, en de vermoeidheid, ze gaan me goed doen. Ik wil moe worden. Blijven stappen tot alles uit mijn hoofd is.’
‘En daarna zal ik wel goed voor je zorgen.’
‘Dat doe je altijd al.’
‘Er was zoveel dat ik je nog wilde vertellen. Ik was al dagen zenuwachtig. En nu maakt het precies niet zoveel meer uit.’
‘Misschien hebben we allebei wel nood aan veel zwijgen nu. Ik herinner me nog hoe we vorige keer ’s avonds buiten zaten, en het zo ongelooflijk stil was.’
‘Ja, dat herinner ik me nog heel goed. Nu zal het misschien wel anders zijn. Ik ben een oude man geworden, of een beetje toch.’
‘Luister eens jongetje, dat is dus niet waar. Misschien is dat lijf van jou een stuk ouder geworden, maar de rest eigenlijk niet. Ik denk dat je in zekere zin jonger geworden bent. Vrijer. Voor mij is het net omgekeerd, denk ik wel eens.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Ik denk dat je het wel weet, jij hebt het altijd geweten. Soms voelt mijn hoofd, hier achteraan, zo hard aan. En het loopt zo door, over mijn schouders, naar mijn rug. Vroeger kon het daar borrelen, zoals de bubbels in een glas water. En dat lukt niet meer, denk ik.’
‘Misschien is alles gewoon even gaan slapen. Misschien heb je gewoon dit landschap nodig, om je weer rustig te maken.’
‘Misschien wel. Maar ik weet dat ik er niet meer van weg mag lopen, dat heb ik al te lang gedaan.’
‘Dat je dat weet, zou wel eens genoeg kunnen zijn. Ik dacht vorige week nog dat ik zo lang had verlangd naar de woorden. Alles is zoals ik het me had voorgesteld. Ik heb de dingen uitgebouwd rondom mij, omdat ik dacht dat ze me zouden beschermen. Dat het genoeg zou zijn om door de tijd te schuiven. Maar het is niet zo.’
‘Maar je bent toch niet ongelukkig? Je blijft altijd een beetje sparkelen. Kijk maar eens naar je ogen.’
‘Nee, ik ben niet ongelukkig, meestal toch niet. De meeste dingen zijn goed. Maar soms denk ik dat ik me vergis.’
‘Weet je, jij wilde altijd een antwoord hebben, of minstens het idee hebben dat je zeker genoeg wist dat je de juiste keuze had gemaakt. En daardoor bleef je maar zoeken. Misschien hoeft dat wel niet.’
‘Maar heb jij dan nooit het gevoel gehad dat je de vragen te snel afgesloten hebt?’
‘Ja, natuurlijk. Daarom ben ik ook hier nu.’
‘Eigenlijk kennen we elkaar toch wel goed. Dat voelt wel veilig.’
‘Ja, dat is zo.’
‘Iets in mij is nog altijd bang.’
‘Dat is nergens voor nodig. En het is nooit nodig geweest.’
‘Ik kan het niet veranderen. Het zit ergens verankerd tussen die wervels in mijn rug. Maar het is niet zo erg. Ik heb leren houden van die rug.’
‘Iemand anders kon je nooit overtuigen, je moest het zelf doen, denk ik.’
‘Ja. Bij jou was het trouwens niet zo heel anders, al ging het dan niet over je rug.’
‘Zie je dat? We zijn er bijna. Nog even en dan moeten we uitstappen.’
‘Ja, zo meteen komt die bocht, en dan kun je de rivier zien.’
‘Kom je hier even bij me zitten? Tot we daar zijn? Je wilde vroeger altijd al veel te vroeg klaar staan om uit te stappen. En het was nooit nodig. Nu dus ook niet.’
‘Dat risico wil ik wel lopen met jou.’
‘Zie je wel?’
‘Wat?’
‘Dat vertel ik je straks nog wel.’

14 februari 2009

Soms

Het is al laat als het concert begint. De wonderlijke muziek die ik al van de plaat kende, neemt de ruimte langzaam in. Waar komt ze vandaan? Bedacht lijkt ze niet, gekomen wel. Stil zitten, zo weinig mogelijk bewegen. Alleen maar de muziek overhouden om dit vermoeide lichaam over te laten nemen. De onbekende vrouw naast me doet wel veel moeite om dicht tegen me aan te komen zitten. Of zo lijkt het toch. Soms kun je het verdragen, soms niet. Soms zou je niet anders willen. Alleen in dit hier en nu, zolang dit duurt. Nu is het soms niet. Zou het met een ander anders geweest zijn? Het zou kunnen, misschien wel.

Ja mevrouw, schoenen dus. Altijd even verwarrend: de schoenwinkel binnenkomen, en dan moet je iets zeggen. Ja, ik kom dus voor schoenen. Soms zou ik iets intelligenters willen kunnen bedenken, maar het lukt niet. Ja mevrouw, normaal moet ik gewoon mijn maat zeggen, en dan kan ik nog kiezen tussen een paar of vijf. O maar meneer, dat valt wel mee. Zullen we even in de etalage gaan kijken? Waaraan had u gedacht? Mag het ook voor nu zijn, of is het meer voor de zomer? In dat laatste geval zou de schoen blijkbaar lichter van kleur zijn. Ik zou haar willen uitleggen dat het concept seizoensgebonden schoenen niet echt in mijn gebruiksaanwijzing staat. Ik doe het toch maar niet. Ze zal wel iets gaan halen. De schoenen die ik aan heb, kocht ik in dezelfde winkel. Ze zaten meteen goed, en hebben het tot nu toe behoorlijk uitgehouden. Nu is de zool wat afgesleten. De noppen die in de voetpaden zijn ingebouwd voor mensen die slecht kunnen zien, lijken in die schoenen zowat recht tegen mijn voetzool te komen, wat erop zou kunnen wijzen dat de zool een beetje dunnetjes wordt. Dat leg ik maar niet uit aan de schoenenmevrouw, ik vrees een vermanende blik, en een lichte tik met de schoenlepel. Deze schoenen waren dus wel in orde. Ze loopt weg, naar boven. Boven me hoor ik haar op en neer gaan. Hoe al die schoenen gerangschikt zijn in de winkel, dat heb ik nooit goed geweten, het moet mysterieus zijn. Ze komt terug met twee dozen van hetzelfde merk als de schoenen die ik aan heb. Het ene model lijkt erop, het andere is exact hetzelfde. Ik voel al waar dit naartoe zal gaan. Eerst de niet-dezelfde aantrekken. Even rondlopen. En dan intelligent mmmmm zeggen. Daarna de wel-dezelfde, maar nieuwe. Anders mmmmm zeggen, met een licht knikje naar links. Ze zitten beter. En het vooruitzicht dat ze net als vorige keer niet zullen leiden tot enkele dagen knellende schoenen. Ja mevrouw, ik ga toch maar dezelfde nemen. Erg wild is dat niet, vindt u niet? Ze wimpelt mijn opmerking diplomatisch af. Samen bestuderen we de enigmatische manier waarop de veter is verspreid over de gaatjes in deze schoen. Met goede schoenen, en toch een licht schuldgevoel stap ik de winkel uit. Alsof er buiten een schoenenwacht me op zal staan wachten. Om me alsnog te berispen voor dit ongewenste mannelijke conservatisme. En hoewel ik kan vermoeden dat de nieuwe schoenen weer meteen goed zullen zitten, ga ik die avond nog met de oude naar het concert. Al wat nieuw is, en tot een lichte vorm van genot kan leiden, moet immers steeds minstens een dag worden uitgesteld. Zeker als het oudnieuw is.

Ik sta te wachten aan het loket. De mevrouw is nog aan het telefoneren. Twee kaarten moeten teruggebracht worden. Een concert van enkele weken geleden dat afgelast werd. Raar toch hoe ik soms nog aarzel om zoiets te doen. Hoe ik mezelf toch nog probeer te overtuigen om dit stiekem te vergeten, zodat ik na een tijd moet vaststellen dat het te laat is om het alsnog te doen. Dit keer is het anders soms. Dapper terug naar het loket. Het lijstje van dit soms moet langer worden dan het andere, in het kader van de zelfopvoeding. Of de kaarten kunnen terugbetaald worden? Maar natuurlijk meneer. Inderdaad, zo simpel is het natuurlijk. Nu we toch dapper zijn, kunnen we ook gewoon gezellig zijn. Waarom niet gewoon een babbeltje beginnen met de ticketmevrouw? Of het lekker loopt met het festival? En wat zo de succesnummers zijn? Interessant. En, o ja, ik ga vanavond naar het concert van… Een lichte mate van verbondenheid via het festival. Met lichte tred, en ook nog steeds lichte zolen, ga ik het kantoor uit. Nu snel naar de schoenwinkel.

De spullen moeten weggebracht worden naar het containerpark. Ze staan er al een tijd. Vorige week werd alles nog een week uitgesteld. Wegens rug die het begaf. Een week uitstellen, niet meer, anders wordt het misschien afstel, anders wordt een afspraak met mezelf opgegeven. Redenen die er niet toe doen, met andere woorden. En al dagen piekeren. Hoe zal het voelen om die grote stukken op te nemen? Zal de rug dit keer meewerken? Je zou blindelings willen kunnen vertrouwen dat alles sterk genoeg zal zijn. En toch lukt het niet. Soms zal het anders gaan. Nog voor ik het goed en wel besef, zijn we al terug van het containerpark.

Het is nog vroeg als ik op de markt kom. Snel even alle boodschappen doen, zodat ik nog net de trein van acht uur kan halen. In de biokraam treedt een aardappelverwarring op. Welke zijn nu de rode, en welke de witte? En staat de juiste naam wel bij de juiste aardappel? Was die naam vorige week niet anders? Zou ik deze week niet eens rode nemen? En zo ja, gaat dat niet tot aardappelverwarring in de pot leiden als ze gemengd worden? Soms kan een aardappel tot lichte onzekerheid leiden. Vooral omdat in dit halfduister – de biokraam is vanzelfsprekend minder uitvoerig verlicht als de andere – ook moeilijke vragen kunnen gesteld worden. Zoals de vraag krijgen: waren het x of x, weet u dat? En die namen van die aardappelen die ik nooit kan onthouden. Een van de twee soorten is Désirée, zo had ik moeten weten. Ik zeg: volgens mij désir. Terwijl ik het zeg weet ik dat het fout is, al klinkt het niet slecht. En dat terwijl het pas morgen Valentijn is. Ergens in een of ander onderbewustzijn is waarschijnlijk weer een tochtgat open gezet…

12 februari 2009

Hoe blijf je


Hoe blijf je in een ander? Je zou het willen weten. Hoe nestelt jouw sediment zich in die ander? Misschien zijn er meer fragmenten van jezelf verspreid over zoveel anderen dan je zelf in je eigen plaatsverlangen kunt ontwaren. En misschien is dat wel goed zo, is dat de mooiste manier om te verdwijnen.

Je neemt iets wat ooit levend was. Was het een bloem, was het een dier, was het een mens, het maakt niet zoveel uit. Wezens die deel waren van wat groter was. Opgebouwd uit bouwstenen. Ingenieus met elkaar in eenklank, waardoor er iets nieuws ontstond. Iets wat gezien kon worden, beschreven. Iets of iemand waar je naartoe kon gaan. Zo lang het leven duurt. En als je het daarna op de grond legt, in het bos, dan doet de tijd de rest. Wat aan elkaar hing, valt weer uit elkaar, in de afzonderlijke stenen. En die gaan weer op weg. Ze verdwijnen in de grond, worden meegenomen door de wind of een ander wezen. Ze komen ergens terecht, transformeren, en zullen zoveel later ongemerkt in een ander wezen terecht gekomen zijn. Als op dat moment onmisbaar deel van dat geheel, onlosmakelijk verbonden. Zo lang het duurt.

Zo wil je wel verdwijnen in een ander. Misschien zag je bij die ene de mooiste glimlach ooit. Die veranderde je definitief. Jouw gelaat, jouw handen, jouw bewegingen, ze waren anders geworden. En die andere zag daardoor jou voor het eerst, en bleef kijken naar hoe je danste. En wilde bij je zijn, tot dat ook lukte. De warmte die daaruit ontstond mondde uit in een ander leven. Een leven dat er nooit was geweest zonder die glimlach. Een glimlach die er alleen maar was gekomen door iets anders, zoveel mensen eerder. Zo wil je wel verdwijnen. Steeds in beweging, steeds in verandering, maar nooit verloren.

Het is soms gemakkelijk om het je voor te stellen, maar moeilijker om het te geloven. Je kijkt naar die ander, en beseft dat het zou kunnen zijn dat je straks in haar of hem wegglijdt. Als een rivier die zichzelf uit handen geeft aan de zee.

Je kunt het denken, voor wie dicht bij je was, voor wie naast je zat, een groot stuk van je leven. Maar hoe zit het met al die anderen? Wie ben je ooit voor hen geweest? Dat een ander zegt: jij hebt de stroom van dit leven waarin ik ondergedompeld ben veranderd. Alles stroomde door, zoals het moest zijn, maar ergens onderweg is de stroom een heel klein beetje verlegd, en dat heb jij gedaan. Het is zoveel gemakkelijker om het bij je eigen stroom te zien, dan het te geloven bij die van een ander.

Het willen is al te veel misschien. Een rivier willen veranderen, het is al te veel misschien. Alleen maar je eigen rivier willen zijn is al genoeg. Willen herinnerd worden, het is misschien al te veel. Erop proberen te vertrouwen dat je, volledig uitgerafeld, verdwenen in een andere bloedbaan, stof van herinnering zou kunnen zijn, als het moment het zo kiest, dat is al genoeg.

De kinderen zijn het moeilijkst. Je kiest wie naast je zit. Je kiest met wie je een stukje van de weg zou willen lopen. Samen schuif je op in de tijd. Tot de kinderen zich bij hen voegen. En de tijd ook in een andere richting gaat. Het is een eer en een wonder. Hoe je hen ziet groeien, hoe je dat gewoon mag gadeslaan. Het maakt je klein en verlegen. Het is leven dat erbij aan groeit. Terwijl jij gewoon verder gaat. En je weet niet of en zo ja hoe je in hen zal blijven.

Wat vanzelfsprekend is, is toch ook moeilijk te geloven. Dat je blijft, ook in hen. Wat je bij jezelf zo gemakkelijk kunt begrijpen, kan ook zo moeilijk te vatten zijn bij een ander. Hoe dat komt, zal wel te verklaren zijn, maar dat geeft niet. Alsof het gewoon was, als een aarzelende regenbui ergens na de middag, die weer verdwijnt voor iemand het merkt, zo ben je gewoon in het verhaal binnengetreden. Het verhaal van een ander. Dat verhaal dat ooit zal samensmelten met andere verhalen, en zo opnieuw verdwijnen in de eeuwigheid waar het vandaan kwam.

Hoe blijf je in een ander? Soms zou je alle verhalen willen horen. Om iets van die fragmenten te begrijpen. Misschien besefte je nooit dat je dat kon zijn. Misschien zou je jezelf zo willen zien. Al die brokstukken, die evenveel jezelf zijn als het hoopje dat je zelf bij elkaar probeert te houden. En misschien zal je ze begrijpen. En misschien zal je vrede sluiten. En misschien zal je eindeloos ver weg, zo voor het eerst met jezelf samenvallen.

08 februari 2009

Lattnebodems

‘Ik doe het maar zo, als je dat niet erg vindt. Om een of andere reden wou ik dat het nu zo was.’
‘Dat is heel goed, dan doe ik het ook.’
‘De voorbije dagen leek het alsof alles aan mij meer raakbaar was. Alles raakte me, zelfs de wind.’
‘Zag je ook dat het licht al anders is? Dat hoort er misschien ook wel bij. Het licht van februari. Ineens is het daar ’s morgens. En je zou gewoon blijven staan, om naar het licht te kijken.’
‘Ja, ik zag het licht. Ik wacht er elk jaar op, bijna evenveel als op de lente.’
‘Wat zou je eigenlijk willen nu, als je eender wat zou mogen zeggen?’
‘Vanmorgen zou ik op die vraag geantwoord hebben: geen pijn. Een hele dag geen pijn. Niet dat het zo verschrikkelijk erg was of zo, maar dat kwam ineens in mijn hoofd. Dat ik wou weten hoe het zou zijn om een hele dag lang geen pijn te voelen. En hoe je daar zou kunnen komen. Op geen enkele manier verdoofd of wat dan ook. Alleen maar alles soepel en sterk, zacht en veerkrachtig, volledig zichzelf, alles tegelijk.’
‘Is dat geen illusie? Soms denk ik dat je een beetje pijn nodig hebt, om te voelen dat je beweegt. Gewichtloos zijn houdt je ook niet bij de aarde, of iets in die aard, ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Ik begrijp wel wat je zegt denk ik.’
‘Misschien moet er altijd een heel klein restantje pijn overblijven, zodat je kunt blijven denken aan hoe het zou zijn, als dat ook weg was.’
‘Ja, dat is een goed plan. Kijken helpt overigens ook goed, dat kan ik bevestigen. En wat zou jij willen nu?’
‘Het klinkt misschien wat ingewikkeld, maar soms zou ik willen weten, willen voelen met mijn buik hoeveel je moet bijhouden en loslaten van een ander. Iemand die er niet meer is, en die toch nog bij je blijft, of waarvan je wilt dat die bij je blijft. Hoe doe je dat dan? Als je te veel wilt vasthouden, verstikt het je. En als je het te weinig doet, dan gaat het verloren. Voor zo’n vragen zou ik willen dat ik niet zou moeten denken, maar gewoon zou voelen wat goed is.’
‘Misschien is die twijfel ook wel een vorm van pijn?’
‘Ja, misschien wel.’
‘En misschien kunnen we elkaar nu wel goed helpen door aan beide kanten de pijn weg te nemen.’
‘Ja, dat is goed. Heb je soms ook niet het gevoel dat je zoekt naar een soort van nulpunt of zo in jezelf? Een plek waar je helemaal niet afgeleid bent door alles wat je van jezelf zou kunnen afhouden. En daar zou je dan de dingen kunnen zien zoals ze zijn.’
‘Misschien gaat het daar ook wel over met die pijn. Soms lijkt het een vorm van ruis, die tussen jou en iets anders in staat.’
‘En kun je dan altijd ook zeggen waar die zit?’
‘Nee, was dat maar zo. Soms heb je ook enkel een vermoeden. Er is iets, ergens verscholen in je lichaam, en je kunt het niet zien, maar je weet dat het zou kunnen opduiken.’
‘Maar je kunt het soms wel bij een ander zien. Als ik naar je kijk nu, dan is het niet zo moeilijk om het te zien.’
‘En soms is het gemakkelijker om met je handen te kijken.’
‘Maar je kunt alleen echt iets zien als alles wat achter die handen zit er helemaal in verdwijnt.’
‘Dat verdwijnen is ook een vorm van vergeten soms. Alleen die handen blijven dan nog over, en ook de pijn is weg. Toch voor een groot stuk.’
‘Er ontstaat ook een bepaald ritme. Door de adem in je buik.’
‘En je weet nooit juist wanneer je in dat ritme gekomen bent. Ineens is het er.’
‘Ik zag je ooit slapen. Je lag daar gewoon op je rug, niet meer helemaal in elkaar opgerold zoals vroeger. Maar je had wel je handen op je buik. Dat was mooi.’
‘Het heeft lang geduurd, eer ik dat kon, zo slapen. Maar het is beter zo.’
‘Je zou je gewoon wat minder zorgen moeten maken om alles. Het is er allemaal al, denk ik wel eens, je moet het gewoon toelaten.’
‘Maar daar moet ik dan iets anders voor loslaten, om in jouw woorden te blijven.’
‘Inderdaad, zo is het. Maar het moet toch ook niet perfect zijn, laat het maar gewoon wat rafelig zijn.’
‘Nu je dat zegt, moet ik ineens aan dat woord denken op het plein. Het plein met een beetje mijn naam. Soms kom ik daar voorbij met de bus, en dan zie ik daar het grote bord met woorden boven die winkel. Ze verkopen daar bedden en zo. En op dat bord staat in het groot geschreven: lattnebodems. Dat is toch geweldig, vind je niet?’
‘En hoe lang staat dat daar al?’
‘Dat weet ik niet. Maar het is toch een geweldige gedachte, dat zo’n woord daar misschien gewoon jaren kan staan. De poëzie ligt gewoon voor het rapen. En het is raar, elke keer als ik daar voorbij kom, kijk ik opnieuw. Om zeker te zijn dat het woord niet ineens stiekem is veranderd in lattenbodems. Soms denk ik ook dat ik de enige ben die lattnebodems ziet, dat er voor alle andere mensen lattenbodems staat. Alsof dat bord knipoogt naar mij, en iets onthult wat anderen niet zien.’
‘Daar ben jij wel voor natuurlijk, voor dat soort onthullingen.’
‘Natuurlijk. En trouwens, voor jou wil ik wel graag een lattnebodem zijn.’
‘Dat zal wel…’

07 februari 2009

Astral Weeks, Live at the Hollywood Bowl


In november vorig jaar gaf Van Morrison voor het eerst een integrale uitvoering van zijn legendarische plaat Astral Weeks, tijdens twee concerten in The Hollywood Bowl. Nu is daarvan de plaat uitgebracht. Astral Weeks, uit 1968, is een van die platen die de muziekgeschiedenis mee hebben bepaald. Volgens velen behoort ze tot de allerbeste die ooit zijn gemaakt. Bij de fans heeft ze een bijna mythisch karakter. Anderen zeggen dat Van Morrison na Astral Weeks ook had mogen stoppen. Gelukkig heeft hij dat niet gedaan…

Wie nu opnieuw naar de originele Astral Weeks luistert, kan niet anders dan nog steeds onder de indruk zijn van dit eigenzinnige en wonderlijke kunstwerk. Het blijft fascinerend hoe een jonge man van voor in de twintig dit soort organische muziek kon maken, die heel eigen mix van muziekstijlen, van folk, blues, jazz, soul, rock. Op Astral Weeks, wat toen de tweede soloplaat van Morrison was, vind je eigenlijk meteen die heel eigen muzikale wereld die hij de rest van zijn carrière bleef verkennen. Morrison zoekt naar een bepaalde klankkleur en het samengaan van stijlen tot een heel eigen organisch idioom. Zijn muziek is tegelijk strak geregisseerd en ook improviserend zoekend en meeslepend. Dat blijkt ook uit de verhalen over de opnamesessies van Astral Weeks. Morrison zocht jazzmuzikanten uit en gaf hun nauwelijks instructies over wat en hoe ze moesten spelen. Het resultaat is evenwel niet zomaar een jamsessie. Je voelt hoe de muzikanten hun weg zoeken in de verschillende nummers. Net dat zoekende, binnen een min of meer afgelijnd kader, is het wat Van Morrison steeds drijft, vooral bij zijn optredens. Wat ook opvalt bij Astral Weeks, is hoe Morrison zijn woorden gebruikt. Zijn teksten lijken vaak ontstaan te zijn uit een stream of consciousness. Het zijn poëtische beelden, die zich verweven met de muziek. Flarden, over de liefde, zoeken, het Belfast waarin hij opgroeide, de muzikale helden, mystiek, verlangen, de Keltische traditie, en nog veel meer. Het groeit allemaal uit tot een muzikale trance. Heel wat woorden en zinsneden op deze plaat vind je vele jaren later steeds opnieuw terug in zowat al zijn andere platen.

En nu is er dus eindelijk een live-versie van de hele plaat. Tijdens zijn concerten speelde hij af en toe wel losse nummers, maar nooit kwam er een volledige uitvoering. Toen vorig jaar bekend werd dat Morrison eindelijk zo ver was, leidde dat tot heftige taferelen. Iedereen wilde erbij zijn. En na de happy few van toen, kunnen anderen nu ook naar deze inderdaad memorabele concerten luisteren. Want het moet gezegd: Astral Weeks Live is een indrukwekkende plaat. Vanaf de eerste maten word je helemaal meegezogen in dit muzikale avontuur van de eerste orde. Van Morrison zingt nu in een lager register dan 40 jaar geleden. Hij heeft de volgorde van de nummers een beetje veranderd. En bij een aantal nummers is de tekst uitgebreid met een soort kleine epiloog. Sommige nummers zijn iets minder lang geworden. Maar het geheel is niet minder wonderlijk, integendeel. De oudere Van Morrison houdt alles iets strakker in de hand, maar dezelfde opzwepende energie is gebleven.

Het openingsnummer Astral Weeks/I Believe I’ve Transcended zet meteen de toon, met die stuwende bas. Hij beweegt door het poëtische landschap, maar blijft rusteloos. I’m nothing but a stranger in this world/ I got a home on high/ In another land so far away, so far away. En zo komt het nummer uit bij het mythische Caledonia, waar de zanger de berg opgaat, om te eindigen met I believe I’ve transcended.

Daarna komt Beside You. Rustige, mijmerende gedeeltes worden afgewisseld door wat bijna een wervelwind lijkt, die alles voortstuwt. To never, never, never wonder why at all/ To never, never, never, wonder why/ It’s got to be, it has to be/ And I’m beside you/ Oh, child

Slim Slow Slider/I Start Breaking Down is een uitgebreide versie van wat op de oorspronkelijke plaats het laatste nummer was, en het staat hier beter op zijn plaats. De zanger wordt verteerd door zijn gevoelens voor een vrouw die hij voorbij ziet gaan, en die hij niet kan bereiken. Hij zegt dat hij weet dat zij zal sterven. Telkens hij haar ziet, beseft hij dat, en weet niet wat te doen. Het leidt ertoe dat hij langzaam breekt.

Sweet Thing sluit het eerste deel van de plaat (“In The Beginning”) af. Het is opgewekt en bruisend. De zanger lijkt uit een donkere periode te komen, maar zijn liefde voor deze sweet thing lijkt hem helemaal euforisch te maken. We shall walk and talk in gardens all misty wet, a misty wet with rain/ Darling and I shall never grow so old again.

Het tweede deel (“Afterwards”) begint meteen stevig met het jazzy The Way That Young Lovers Do. De geliefden zijn nu blijkbaar ouder geworden. Ze dromen ervan hoe het was om jonge geliefden te zijn. Then we sat on our own star/ And dreamed of the way that I was for you/ And you were for me.

Daarna komt Cypress Avenue/You Came Walking Down. Jeugdherinneringen en beelden uit Belfast, dat een betoverde plaats lijkt. De straat (die blijkbaar een erg chique straat was) krijgt iets mythisch. Wanneer zijn geliefde de straat in komt, schijnt de zon door de bomen. En niemand kan hem tegenhouden van haar te houden.

Ballerina/Move On Up is sierlijk en zit vol ingehouden passie. Het lijkt alsof de muzikanten in dit nummer iets meer mogen ontspannen na al wat voorafging. Een lange liefdesverklaring, van een man die klaar staat voor de vrouw van wie hij hoopt dat ze ooit zijn ballerina zal worden.

Het tweede deel sluit af met het beroemde Madame George. Er bestaan allerlei speculaties over wie Madame George nu eigenlijk was, maar dat is niet zo belangrijk. Ze paradeert op Cypress Avenue. Ze lijkt een symbool van een andere wereld, waarnaar je kunt verlangen. Zij kan je weghalen uit het leven in de achterbuurt. Je kunt vertrekken van daar, alles achterlaten, de trein nemen, om een muze te volgen, en zo jezelf te overstijgen.

De nummers van Astral Weeks worden nog gevolgd door de ook al schitterende versies van Listen To The Lion/The Lion Speaks en Common One, die wonderwel lijken aan te sluiten bij al wat voorafging.

Astral Weeks had iets tijdloos in zich. Met deze nieuwe uitvoering, veertig jaar later, heeft Van Morrison de plaat van toen naar vandaag gebracht op een manier die dat tijdloze niet bevriest, maar net verder zet op een nog steeds fascinerende manier.

05 februari 2009

Waar ben je?

Soms voel je je eenzaam en alleen. Opgesloten in je huis of jezelf. Soms zijn alle anderen te ver weg en zou je willen dat ze dicht bij je zijn. Of zou je willen weten waar ze zijn of wat ze doen, of wat dan ook. Het overkomt ons allemaal wel eens. Omgekeerd ben je soms dan weer blij dat die ander net niet weet waar jij bent of wat je aan het doen bent. Misschien heb je gezegd dat je even naar de Noordpool bent om wat vers ijs te halen maar zit je stiekem bij die vriendin achter de hoek voor een geheime initiatie in de Wii, of in iets anders. Misschien wil je niet dat jouw geliefde weet dat je weer die verkeerde aansluiting van de trein hebt genomen, waardoor je in Luik aankwam terwijl je eigenlijk gewoon in Schellebelle moest zijn. Misschien ben je nog niet goed wakker, en wil je niet dat je vriend weet in welk café je suffig over je koffie heen zit te kijken naar de mensen die voorbijgaan, zonder dat je één zinnig woord moet zeggen.

Waar ben je? Het mooiste antwoord op die vraag is soms te horen door iemand die haar gsm opneemt en antwoordt: “Ik ben hier.” Een fantastische mededeling. Want in principe, tenzij je in je hoofd ver heen bent, ben je altijd hier, een hier dan. Behalve dan die mensen die bij het verstoppertje al snel roepen dat ze hier niet zijn. Toch weten sommige mensen aan de mysterieuze andere kant van die telefoon meteen wat er aan de hand is, na de hiermededeling.

Dat je nooit helemaal zeker weet wie waar is, verleent het leven een existentiële diepgang, die tot zowat alles tussen tragiek en hevig verlangen kan leiden. Maar daar dreigt nu een einde aan te komen, en dat door een nieuwe technologische toepassing. Zowat de meest bekende internetzoekmachine heeft een nieuwe toepassing bedacht, waardoor je op je ‘smartphone’ of je computer steeds kunt zien op een landkaartje waar al je vrienden zijn. Ik heb overigens even aan mijn phone gevraagd of hij ook smart was, maar daar raakte ik een gevoelige snaar… In het wereldje van de phones zijn de apparaten die zich smartphone noemen de dikke nekken, de arrogante ballen, die hun fundamentele onzekerheid moeten verbergen onder hoogglans en toeters en bellen. Mijn mobiele telefoon is een bescheiden apparaat, nooit opdringerig, maar met veel innerlijke rust. Maar dit is een geheel andere discussie vanzelfsprekend.

Volgens de toelichting bij dit nieuwe speeltje zou dit superhandig zijn. Je wilt afspreken met je vrienden, en je weet niet waar ze zijn, en meteen krijg je een overview op je kaartje. Je ziet er wel niet bij of ze op dat moment een slaapkop, kater of extase hebben, wat nuffige informafie zou kunnen opleveren. Of je ziet dat je vrouw nog in de file zit, waardoor je spontaan denkt: zal ik maar eens even aan het eten beginnen? Dit is niet superhandig, dit is vooral saai. O jee, willen we dat soort dingen weten van elkaar om er dan die dingen mee te doen? Zou een ietsiepietsie meer romantiek of mysterie niet mogen?

Meteen komen er al reacties op deze nieuwe technologie. Met name dat het een aantasting van de privacy zou zijn. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Mede omdat het bedrijf in kwestie ook gerichte reclame kan sturen. Als de grote computer merkt dat je in de buurt van het Vaticaan loopt, krijg je plingplong ineens een aanbieding van Vatican Airlines voor een vliegreis naar Antarctica, samen met paus Benedictus XVI, enkele reis. (Bij navraag blijkt dat die advertentie al heel lang meegaat, niemand wil met Benedictus in één vliegtuig zitten, en die paar geëxcommuniceerde pipo’s die nu weer in de schoot van de kerk zijn opgenomen, zaten al op Antarctica. Maar ook dit is opnieuw een heel andere discussie natuurlijk.)

Voor de best mogelijke mentale map moet je niet bij een commercieel bedrijf zijn, en heb je geen slimme telefoon nodig. Een normaal, nog niet afgestompt hoofd volstaat. Want zo’n hoofd kan alles. Als qua ‘waar ben je’ de Google Latitude de povere zwart-witversie met veel ruis is dan is je eigenste blote hoofd de high definition kleurenversie met dolby surround. Stel dat je gewoon aan een tafel gaat zitten. Je legt een lijstje voor je neus met al je vrienden en vriendinnen. Je schuift nog een beetje met de namen tot zij die het grootste effect hebben op je pupillen bovenaan de lijst staan. En dan kijk je gewoon in je hoofd. Waar zouden ze nu zijn? Wat zouden ze nu aan het doen zijn? Hoe zouden ze er nu uit zien? Aangezien niemand meekijkt en er niets opgeslagen wordt op een of andere computer, kun je de vragen ook aanpassen. Waar zou ik willen dat zij nu zijn? Wat zou ik willen dat ze nu aan het doen zijn? Hoe zou ik willen dat ze er nu uit zien? Wat je ook doet, je kunt gewoon rustig toekijken. Na een tijdje zul je merken dat ze er allemaal zijn.

Het schouwspel in je hoofd kan een heel gamma aan emoties opwekken, die nooit te vatten zijn door het schermpje van zo’n smartphone. Misschien zal het gemis hevig toeslaan, zal het verlangen je verwarren, zal je gerustgesteld zijn dat die ene net ver genoeg is en geen dingen doet of zegt waar je nu geen zin in hebt, of wat dan ook. Maar het mooiste is toch het kaartje in je hoofd. Dat ziet er niet “hyperstrak en intuïtief uit, zoals we gewoon zijn van Google”. Nee, die kaart is vloeiend, organisch, met alleen die details die nodig zijn, en die kleuren die optimaal aangepast zijn aan de stemming van dat moment. Als je je hele lijstje hebt afgelopen, en iedereen is dicht bij je, hier dus, dan kun je weer rustig ademen. Je hoeft hen niet te bellen. Je hoeft niet te weten of ze echt in die omstandigheid zijn zoals ze in je hoofd zijn op dat moment (liever niet misschien wel). Dat ze er allemaal zijn is genoeg. En de variant voor gevorderden is nog mooier. Je zoekt een rustige plek uit, en bepaalt even waar de vier windstreken zijn. Je richt je hoofd naar het noorden, en dan begin je de hele wereld in te vullen. Wie van wie je lief is woont waar. In alle richtingen blijken er zo mensen te wonen. Waarheen je ook kijkt, steeds is er iemand. En zo ben je veilig in deze onherbergzame wereld. Je kunt een lijntje trekken tussen jou en al die mensen, en zo krijg je meteen een fijnmazig spoornetwerk.

De vraag ‘waar ben je’ mag dus niet opgelost worden door een apparaat, niet ontdroomd worden. Alleen omdat ze niet helemaal juist kan beantwoord worden, kan de vraag ook blijven bestaan, en dat is toch beter.

01 februari 2009

De tijd die nodig is


De Deense auteur Jens Christian Grøndahl is bekend voor zijn boeken waarin vooral de soms moeizame omgang tussen mannen en vrouwen beschreven wordt. Thema’s als eenzaamheid, vrijheid, verlangen, falen, komen ruim aan bod in zijn romans. De tijd die nodig is, is zijn nieuwste boek, en het is opnieuw een filosofische bespiegeling, misschien vooral over de tragiek van de vrijheid, en hoe die zich verhoudt tot verantwoordelijkheid.

Het hoofdpersonage, de 48-jarige Ingrid Dreyer, is op zakenreis wanneer ze het bericht krijgt dat haar vijftienjarige zoon betrokken was bij een incident waarbij een allochtone jongen werd mishandeld. Ze haast zich snel terug naar huis, en overdenkt haar hele leven. Wat is er fout gegaan? Heeft ze gefaald? Het boek speelt zich af in vier dagen, en tijdens die dagen wordt via herinneringen en verhalen een hele familiegeschiedenis gereconstrueerd. Uiteindelijk is het vooral dat grotere verhaal dat het boek bepaalt. Het gebeuren met haar zoon zet een denkproces in gang, dat evenwel niet echt naar een verzoening of catharsis leidt.

En zo maak je als lezer kennis met Ada, Berthe en Ingrid, grootmoeder, moeder en dochter. De drie levensverhalen blijken uiteindelijk erg veel gemeen te hebben. Ada verlaat haar man, om een literaire roeping te volgen. Berthe doet op haar beurt hetzelfde, om reporter te worden in Rome. En de architecte Ingrid verlaat haar man eveneens, en dat voor een oudere getrouwde man, die zijn vrouw echter niet achterlaat. Alle drie worden ze op een bepaald moment met een soort leegte in hun leven geconfronteerd. Ze zoeken een vorm van vrijheid, al dan niet bewust, al dan niet met de nodige pathos als de persoonlijke keuzes nadien gerationaliseerd worden. En in alle drie de gevallen blijkt dat andere leven maar ten dele op te leveren wat ze ervan gehoopt hadden.

Zo verteld zou dit een vrij klassiek verhaal kunnen zijn. In een soort tragisch naturalisme wordt het falen als een erfzonde van moeder op dochter doorgegeven. Toch is het niet zo simpel. De drie vrouwelijke personages zijn niet zomaar willoos het slachtoffer van hun lot. Ze maken keuzes, of denken dat ze die maken. Ze kiezen voor hun vrijheid, en veroorzaken daarmee ook leed aan anderen. Wat voor hen vrijheid was, lijkt nadien in een aantal gevallen meer op iets wat als egoïsme zou kunnen omschreven worden. Het boek oordeelt echter niet. De vrouwen hadden andere keuzes kunnen maken, maar daarmee is niet gezegd dat ze die keuze uit de weg hadden kunnen gaan. Ze leven in hun tijd, in hun maatschappij. De vrijheid heeft een prijs, maar dat besef volstaat niet zomaar om de impact van die prijs weg te gommen.

Ingrid reconstrueert het hele verhaal van Ada en Berthe, en blijft er ambivalent tegenover. Ze kan haar kwaadheid niet altijd onderdrukken. Ze is tegelijk niet zomaar in staat tot een vorm van inzicht of aanvaarding van die andere geschiedenissen die zou leiden tot een verhelderend inzicht of een innerlijke verzoening. De vier dagen die door het boek worden omvat, zijn een vorm van zelfonderzoek voor Ingrid. Ze beseft dat ze de schuld voor wat er nu in haar leven gebeurt niet zomaar kan leggen bij haar moeder en grootmoeder. Ze kon alleen maar zijn wie ze is door wat er aan haar leven voorafging, maar tegelijk is haar leven ook haar eigen verantwoordelijkheid. In die gegevenheid gekneld morele keuzes maken is niet gemakkelijk. Het najagen van een bepaald ideaal van vrijheid laat ook zien dat die vrijheid steeds gevolgen heeft voor anderen. Zogenaamde toevalligheden bepalen het concrete leven. En of je verantwoordelijkheid opneemt voor hoe je in die wereld je leven vormgeeft, ook dat is een keuze. Misschien is het eerlijk en genadeloos reconstrueren van je eigen levensgeschiedenis al een vorm van het opnemen van die verantwoordelijkheid.

Veel levensvragen, die de auteur omzichtig en met afstand behandelt. De vorm van het boek geeft echter toch iets te weinig tegengewicht voor de inhoud ervan. Het idee om een hele familiegeschiedenis te laten opduiken in vier dagen, is natuurlijk een literaire conventie. Als lezer volg je de herinneringen van het hoofdpersonage, en zo leer je het hele verhaal kennen. Dat dat in werkelijkheid nooit zo werkt, hoeft geen probleem te zijn. Maar hier is af en toe de balans toch een beetje weg. De tekst zou soms iets meer zuurstof kunnen gebruiken. Elk stuk van het verhaal wordt volgestouwd met details, met ‘literaire’ zinnen. Zo geeft de vorm enerzijds te weinig weer van de verwarring, de versplintering en het niet-logische dat het hoofdpersonage toch zou moeten kenmerken in dit soort traumatisch moment. Anderzijds geeft de vorm ook geen troost voor de existentiële vragen die het verhaal oproept. Waarschijnlijk was dat ook niet de bedoeling van de auteur, maar het had het lezen een ander gevoel gegeven.

Toch is er indirect wel veel mededogen in de manier waarop het verhaal verteld wordt. Via de ogen van zijn personages presenteert de verteller een verhaal zonder moreel oordeel, of zonder cynisme. De vragen waar Ingrid mee worstelt zijn confronterend en blijven nazinderen. Net omdat ze niet zomaar een ‘goed’ personage is, kun je die vragen ook niet even naast je neerleggen, samen met het boek. De auteur zegt relevante dingen over het verlangen naar en de grenzen van de vrijheid in de hedendaagse welvaartsmaatschappij, en dat zonder antwoorden te geven. Het gevecht dat mensen met elkaar en met zichzelf aangaan doet zich voor in een concrete maatschappelijke context, die op zich niet het onderwerp van dit boek is. Soms doet dit boek paradoxaal genoeg soms iets te veel zijn best om een ‘boek’ te zijn, met het soort zinnen en beschrijvingen die je verwacht in een roman. Daardoor is de tekst iets te veel dichtgeplamuurd, waardoor het verhaal wat wordt weggeduwd, terwijl het omgekeerde waarschijnlijk de bedoeling was. Een schrijfstijl die zich iets meer van zichzelf bewust was, en meer zuurstof had gelaten, meer had gesuggereerd zonder te benoemen, en meer aarzelend of rafelig was geweest, had het verhaal in al zijn filosofische dimensies nog beter tot zijn recht laten komen.