‘Het blijft me fascineren, hoe de trein hier beweegt. Daar aan die kant zie je dat riviertje, en hier is er meteen die flank van de berg.’
‘Ja, het heeft iets spannends. Alsof je steeds verder weg gaat van iets. Je verdwijnt in een andere wereld, tussen die bergen door, en door die tunnels. Heb jij ook last van je oren?’
‘Ja, ik voel het ook.’
‘Herinner je je alles nog van de vorige keer?’
‘Het landschap nog wel. En de sfeer die ervan uitgaat als je in de trein zit.’
‘Het is goed dat we dit gedaan hebben. Ik heb het je nooit eerder gezegd, maar ik wist dat we hier ooit nog eens terug zouden komen.’
‘Ja? Je zei vaak zo weinig. Ik dacht dat het alleen in mijn hoofd zat.’
‘Nee, wees maar gerust, dat was niet zo.’
‘Het is nog een flink stuk stappen straks, die heuvels over, voor we er zijn.’
‘Dat geeft niet. Het zal me goed doen denk ik. Het gewicht van de rugzak, en de vermoeidheid, ze gaan me goed doen. Ik wil moe worden. Blijven stappen tot alles uit mijn hoofd is.’
‘En daarna zal ik wel goed voor je zorgen.’
‘Dat doe je altijd al.’
‘Er was zoveel dat ik je nog wilde vertellen. Ik was al dagen zenuwachtig. En nu maakt het precies niet zoveel meer uit.’
‘Misschien hebben we allebei wel nood aan veel zwijgen nu. Ik herinner me nog hoe we vorige keer ’s avonds buiten zaten, en het zo ongelooflijk stil was.’
‘Ja, dat herinner ik me nog heel goed. Nu zal het misschien wel anders zijn. Ik ben een oude man geworden, of een beetje toch.’
‘Luister eens jongetje, dat is dus niet waar. Misschien is dat lijf van jou een stuk ouder geworden, maar de rest eigenlijk niet. Ik denk dat je in zekere zin jonger geworden bent. Vrijer. Voor mij is het net omgekeerd, denk ik wel eens.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Ik denk dat je het wel weet, jij hebt het altijd geweten. Soms voelt mijn hoofd, hier achteraan, zo hard aan. En het loopt zo door, over mijn schouders, naar mijn rug. Vroeger kon het daar borrelen, zoals de bubbels in een glas water. En dat lukt niet meer, denk ik.’
‘Misschien is alles gewoon even gaan slapen. Misschien heb je gewoon dit landschap nodig, om je weer rustig te maken.’
‘Misschien wel. Maar ik weet dat ik er niet meer van weg mag lopen, dat heb ik al te lang gedaan.’
‘Dat je dat weet, zou wel eens genoeg kunnen zijn. Ik dacht vorige week nog dat ik zo lang had verlangd naar de woorden. Alles is zoals ik het me had voorgesteld. Ik heb de dingen uitgebouwd rondom mij, omdat ik dacht dat ze me zouden beschermen. Dat het genoeg zou zijn om door de tijd te schuiven. Maar het is niet zo.’
‘Maar je bent toch niet ongelukkig? Je blijft altijd een beetje sparkelen. Kijk maar eens naar je ogen.’
‘Nee, ik ben niet ongelukkig, meestal toch niet. De meeste dingen zijn goed. Maar soms denk ik dat ik me vergis.’
‘Weet je, jij wilde altijd een antwoord hebben, of minstens het idee hebben dat je zeker genoeg wist dat je de juiste keuze had gemaakt. En daardoor bleef je maar zoeken. Misschien hoeft dat wel niet.’
‘Maar heb jij dan nooit het gevoel gehad dat je de vragen te snel afgesloten hebt?’
‘Ja, natuurlijk. Daarom ben ik ook hier nu.’
‘Eigenlijk kennen we elkaar toch wel goed. Dat voelt wel veilig.’
‘Ja, dat is zo.’
‘Iets in mij is nog altijd bang.’
‘Dat is nergens voor nodig. En het is nooit nodig geweest.’
‘Ik kan het niet veranderen. Het zit ergens verankerd tussen die wervels in mijn rug. Maar het is niet zo erg. Ik heb leren houden van die rug.’
‘Iemand anders kon je nooit overtuigen, je moest het zelf doen, denk ik.’
‘Ja. Bij jou was het trouwens niet zo heel anders, al ging het dan niet over je rug.’
‘Zie je dat? We zijn er bijna. Nog even en dan moeten we uitstappen.’
‘Ja, zo meteen komt die bocht, en dan kun je de rivier zien.’
‘Kom je hier even bij me zitten? Tot we daar zijn? Je wilde vroeger altijd al veel te vroeg klaar staan om uit te stappen. En het was nooit nodig. Nu dus ook niet.’
‘Dat risico wil ik wel lopen met jou.’
‘Zie je wel?’
‘Wat?’
‘Dat vertel ik je straks nog wel.’
‘Ja, het heeft iets spannends. Alsof je steeds verder weg gaat van iets. Je verdwijnt in een andere wereld, tussen die bergen door, en door die tunnels. Heb jij ook last van je oren?’
‘Ja, ik voel het ook.’
‘Herinner je je alles nog van de vorige keer?’
‘Het landschap nog wel. En de sfeer die ervan uitgaat als je in de trein zit.’
‘Het is goed dat we dit gedaan hebben. Ik heb het je nooit eerder gezegd, maar ik wist dat we hier ooit nog eens terug zouden komen.’
‘Ja? Je zei vaak zo weinig. Ik dacht dat het alleen in mijn hoofd zat.’
‘Nee, wees maar gerust, dat was niet zo.’
‘Het is nog een flink stuk stappen straks, die heuvels over, voor we er zijn.’
‘Dat geeft niet. Het zal me goed doen denk ik. Het gewicht van de rugzak, en de vermoeidheid, ze gaan me goed doen. Ik wil moe worden. Blijven stappen tot alles uit mijn hoofd is.’
‘En daarna zal ik wel goed voor je zorgen.’
‘Dat doe je altijd al.’
‘Er was zoveel dat ik je nog wilde vertellen. Ik was al dagen zenuwachtig. En nu maakt het precies niet zoveel meer uit.’
‘Misschien hebben we allebei wel nood aan veel zwijgen nu. Ik herinner me nog hoe we vorige keer ’s avonds buiten zaten, en het zo ongelooflijk stil was.’
‘Ja, dat herinner ik me nog heel goed. Nu zal het misschien wel anders zijn. Ik ben een oude man geworden, of een beetje toch.’
‘Luister eens jongetje, dat is dus niet waar. Misschien is dat lijf van jou een stuk ouder geworden, maar de rest eigenlijk niet. Ik denk dat je in zekere zin jonger geworden bent. Vrijer. Voor mij is het net omgekeerd, denk ik wel eens.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Ik denk dat je het wel weet, jij hebt het altijd geweten. Soms voelt mijn hoofd, hier achteraan, zo hard aan. En het loopt zo door, over mijn schouders, naar mijn rug. Vroeger kon het daar borrelen, zoals de bubbels in een glas water. En dat lukt niet meer, denk ik.’
‘Misschien is alles gewoon even gaan slapen. Misschien heb je gewoon dit landschap nodig, om je weer rustig te maken.’
‘Misschien wel. Maar ik weet dat ik er niet meer van weg mag lopen, dat heb ik al te lang gedaan.’
‘Dat je dat weet, zou wel eens genoeg kunnen zijn. Ik dacht vorige week nog dat ik zo lang had verlangd naar de woorden. Alles is zoals ik het me had voorgesteld. Ik heb de dingen uitgebouwd rondom mij, omdat ik dacht dat ze me zouden beschermen. Dat het genoeg zou zijn om door de tijd te schuiven. Maar het is niet zo.’
‘Maar je bent toch niet ongelukkig? Je blijft altijd een beetje sparkelen. Kijk maar eens naar je ogen.’
‘Nee, ik ben niet ongelukkig, meestal toch niet. De meeste dingen zijn goed. Maar soms denk ik dat ik me vergis.’
‘Weet je, jij wilde altijd een antwoord hebben, of minstens het idee hebben dat je zeker genoeg wist dat je de juiste keuze had gemaakt. En daardoor bleef je maar zoeken. Misschien hoeft dat wel niet.’
‘Maar heb jij dan nooit het gevoel gehad dat je de vragen te snel afgesloten hebt?’
‘Ja, natuurlijk. Daarom ben ik ook hier nu.’
‘Eigenlijk kennen we elkaar toch wel goed. Dat voelt wel veilig.’
‘Ja, dat is zo.’
‘Iets in mij is nog altijd bang.’
‘Dat is nergens voor nodig. En het is nooit nodig geweest.’
‘Ik kan het niet veranderen. Het zit ergens verankerd tussen die wervels in mijn rug. Maar het is niet zo erg. Ik heb leren houden van die rug.’
‘Iemand anders kon je nooit overtuigen, je moest het zelf doen, denk ik.’
‘Ja. Bij jou was het trouwens niet zo heel anders, al ging het dan niet over je rug.’
‘Zie je dat? We zijn er bijna. Nog even en dan moeten we uitstappen.’
‘Ja, zo meteen komt die bocht, en dan kun je de rivier zien.’
‘Kom je hier even bij me zitten? Tot we daar zijn? Je wilde vroeger altijd al veel te vroeg klaar staan om uit te stappen. En het was nooit nodig. Nu dus ook niet.’
‘Dat risico wil ik wel lopen met jou.’
‘Zie je wel?’
‘Wat?’
‘Dat vertel ik je straks nog wel.’
1 opmerking:
Dankjewel Rik Poot,
Ik heb respect voor je ambacht
en visie op de kunst.
Je leeft nu verder dan de dood.
.
Een reactie posten