De man ligt op de grond. Hij heeft blijkbaar een soort toeval gehad. In zijn gezicht is hij bebloed. De Afrikaanse vrouw die het zag gebeuren neemt vastberaden de situatie in handen. Ze roept tegen ons, de mensen die erbij gekomen zijn, wat er moet gebeuren. We leggen de man samen op het voetpad, terwijl de ambulance is gebeld. Ze heeft controle, en organiseert deze plek op een bijna vanzelfsprekende manier. Ze lijkt te weten hoe de dingen moeten gaan. Het verwart en ontroert me. Hopelijk is zij in de buurt als mij ooit iets zou overkomen.
Het is een taak die me al jaren is toevertrouwd op het werk: de afscheidnemer. Telkens wanneer er iemand weggaat of wanneer er om een andere reden moet afscheid genomen worden, dient er een woordje te komen. Men zou het als een eer kunnen beschouwen, en zo voelt het ook wel. Maar soms is er even een moment van twijfel. Soms is er te veel afscheid. Het is op te vangen door het aantal lachmomenten in het woordje op te drijven. De vlucht vooruit in de lach is soms gemakkelijker. Soms zou je willen dat er een voldoende lange afscheidvrije periode is. De woorden wegen wel. Eens er een ritme in het schrijven is, komen ze wel vanzelf. En toch. Het went nooit. Telkens is er iets dat met die woorden meegaat, en niet meer terugkomt.
Misschien is pijn een vorm van verlangen, je zou het kunnen denken. Naar wat het lichaam zou kunnen zijn. Met een nek en een rug en een buik die even soepel zouden zijn als het water dat door je vingers sijpelt. Misschien is die pijn ook wel een vorm van ongeduld. Van niet kunnen wachten op de tijd die je adem nodig heeft om dat water te bereiken. Misschien is het een vorm van ongeloof. Omdat het water onbereikbaar is. En misschien is het helemaal niets anders dan zichzelf.
Enkele weken geleden. Met veel aarzeling en twijfel het museum binnen gaan. Nog heel even geprobeerd om alsnog terug te keren, maar dan toch maar de stap gezet. Het is de plek die ik niet alleen had willen bezoeken. Het was het bezoek dat we zouden afleggen na zijn genezing. Als die er zou komen. Nu is het een ritueel misschien, een poort waar ik door moet. Er zijn overal muziekinstrumenten. De hoofdtelefoon laat telkens iets horen van het instrument in de kast voor je. Ik wil hem niet op mijn oren, wil me niet afsluiten van de andere geluiden. Hij hangt om mijn nek, de klanken zijn goed genoeg te horen zo. Het overweldigt me, zoals ik had verwacht. Het is wachten tot deze waterval bedaart, en later vergeten wordt. Alleen concentreren op de instrumenten, dat helpt, zegt iets. Hoe na een tijd alleen de plek overblijft. Trager kijken en luisteren gaat steeds beter. Hij loopt ondertussen naast me. Een beetje nors, zo lijkt het toch. Het is een pose als een andere, om niet toe te geven dat het wel interessant is. Alle vragen die ik hem hier zou willen stellen. Hij antwoordt niet.
Mensen rennen door elkaar. Zoals elke ochtend. In deze gang lijkt iedereen zich bewust te zijn van de kleinste tijdeenheden. Nog snel een krant halen voor de trein op het spoor aankomt. Nog snel een broodje. Nog snel de geldautomaat. Nog snel een koffie. Zigzag langs mensen die iets trager zijn, of nog even op het bord moeten kijken welke trein, gezien de vertragingen, toch nog eerst op de bestemming zal zijn. Beneden op de brede trap staan een man en een vrouw uitgebreid te zoenen. Alsof ze alle tijd hebben. Alsof ze zelfs buiten de tijd zijn. Zoals pubers met hun eerste liefje aan elkaar blijven plakken, ergens onderweg naar school. Ze hebben geen trein te halen. Eerst is er deze kus. En pas als die klaar is, pas als die helemaal voltooid is, pas dan zal er nog wel een trein zijn.
Het preventieve opruimen. Zo was het met mezelf afgesproken. Er is nog een jaar om het huis leeg genoeg te maken voor vertrek. Dus moet er nog veel weg. In etappes. Het was begonnen tijdens de vakantie, maar mag nu niet stoppen. Nog te veel dozen met papier. Het hoort bij twintig jaar geleden. Het mag stilaan weg. Al is het niet gemakkelijk. Zou de kennis die toen verworven werd nog ergens in mijn hoofd zitten? Er is een diploma afgeleverd, dus wie weet is het er nog wel. De dozen worden snel van de zolder weggenomen. Het is niet de bedoeling dat de kaften en pakken volgeschreven vellen nog zouden bekeken worden. Het zou het afscheid nemen kunnen bemoeilijken. Toch even, dan maar. Het handschrift ontroert me. Het waren toen handen die nog geen computer hadden gezien. Toetsenborden laten sporen na in handen. Misschien verlangen handen wel naar zichzelf, naar wat ze zouden kunnen zijn. Soepel als het water. Altijd klaar voor pennen, voor zwarte inkt op glad papier.
1 opmerking:
Ik was je een tijdje ontrouw, Jan.
En toch bleef ik van je houden.
Van je woorden vooral. En de gedachten die je erin had weggestoken.
Je schreef nu al een paar maal
dat je het huis gaat verlaten.
Hoe zullen je woorden veranderen?
Uvi
PS.
Gelukkig ben ik een oude heteroman,
met een pak jonge testosteron.
Zo hoef je niet ongerust te worden, Jan, door m'n drieste aanhef.
En toch, tja, ...
Een reactie posten