‘Blijf je nog even, dat zei je toen, die nacht.’
‘Het was een trage nacht. Als de tijd een adem was, dan volgden de dingen de tijd, die nacht. Niet omgekeerd.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Even dacht ik dat ik er niet bij was, maar nadien besefte ik dat ik alleen maar daar was, niet nergens, maar daar.’
‘En nadien was ik in de war, door die ene vraag. Het leek eeuwen geleden dat iemand me dat nog gevraagd had. Ik keek even achter me. Alsof die vraag niet op mij paste of zo.’
‘Zijn vragen dan als een soort hoed of zo?’
‘Wie weet.’
‘Ik moest nog denken aan wat je vertelde, over de zee. Je kunt daar staan aan de rand van het water. En het water streelt het land. Het komt op, en trekt zich weer terug. Soms is er veel wind. Soms zijn er onrustige golven op het water, die niet dichterbij komen. Zoiets als vanbinnen wenen. Soms is het water stil en strak. En dan is er de rivier. Het water komt over het land, maar door de lucht, en gaat weer naar de zee. De rivier beweegt, leeft en ademt, en verlangt naar de zee.’
‘En jij was de rivier.’
‘Een beetje toch.’
‘Het is eigenlijk wel een mooie vraag. Of je nog even wilt blijven. De vraag is zo eenvoudig dat ik er blijkbaar niet op voorbereid was of ben.’
‘Waarom zou het geen normale vraag zijn?’
‘Dat is het wel, maar dat de vraag over mij kan gaan, daar was ik niet op voorbereid, eigenlijk.’
‘Soms ben je wel een beetje een onnozelaar, weet je dat?’
‘Ja.’
‘Het is mooi, hoe de nacht iets als een open plek kan maken. En hoe je daar dan kunt zijn. En hoe alles alleen daar is.’
‘Misschien is het een vorm van ouder worden, maar het voelt steeds beter dat zo’n nacht, een open plek in het echte leven is. Dat ook het verdriet dichtbij mag zijn, net als het onvermogen. Een beetje zoals de zee het water nooit helemaal loslaat op het strand.’
‘Rimpels in de nacht, of zoiets.’
‘Misschien wel. En misschien kijkt de maan wel naar alle verhalen. Misschien gaat er wel niets verloren. Zoals in dat gedicht. Not a whisper be lost.’
‘Je laat iets achter je, in de nacht. En dat verandert ook de woorden. Ze zijn naakter. Elk uitgesproken woord doet ertoe.’
‘En als je dan trager gaat ademen, dan is het of de geluiden terugkeren. Valt jou dat ook op?’
‘Ja, dat is zo. Misschien ben je zelf wel water geworden, en voelt je huid de koelte weer.’
‘Vroeger was ik soms bang van de nacht. De nacht leek wel een zwart gat.’
‘Was je bang dat je niet terug zou keren?’
‘Ja, zoiets.’
‘Het heeft iets te maken met jezelf uit handen geven. Ik was daar nooit zo goed in.’
‘Zou je jezelf kunnen verliezen dan?’
‘Ja, misschien neemt iemand me in bezit, en kan ik niet meer terug. Of misschien komt er iets in mezelf naar boven dat ik niet ken, en dat me overneemt, iets waar ik geen greep op heb.’
‘En wat zou er dan gebeuren?’
‘Ik weet het niet, het is een te moeilijke vraag. Misschien zou ik iemand pijn kunnen doen, of misschien zou ik iets leren kennen waar ik geen recht op heb.’
‘Misschien kun je jezelf uit handen geven en toch blijven luisteren naar je eigen hand.’
‘Dat zou een mooie gedachte zijn.’
‘Zijn we nu niet een beetje te ernstig bezig eigenlijk?’
‘Misschien is er nog te veel licht nu voor die woorden.’
‘Of misschien moeten we nu iets heel anders gaan doen.’
‘Zoals?’
‘Een ijsje eten.’
‘Daarvoor wil ik nog wel even blijven eigenlijk.’
‘Onnozelaar.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten