De lagen van je huid schuiven traag.
Soms zijn ze woordafstotend.
Iets is in het water gevallen, achteloos bijna. En de kleine rimpels op het water schuiven weg, in de tijd. Het is ergens begonnen, in een van je einders.
Soms lijkt de tijd levens te duren.
Soms golven ze over elkaar heen, komend van een daar dat zich aan het oog onttrekt. Er is soms zoveel daar in hier. Zo blijkt.
Een hand op je huid zou ze kunnen voelen trillen. Die rimpels.
Soms duwen de lagen tegen elkaar. Een beetje zoals te veel mensen die tegelijk de kamer binnenkomen, waardoor je niet de tijd hebt om heel langzaam te kijken. Hoe is het met je ogen? Laat elke lijn zich nog herkennen? Soms moet je kunnen wachten op een gelaat van een ander, om te weten waar het al die tijd was, in jouw lichaam.
Soms verschuiven ze. Het had al die tijd nodig, zul je nadien beseffen. Er was geen schok, geen breuk. Het gebeurde gewoon.
Ergens in een nacht lijk je fragmenten te zijn. Het gebeurt, zodra je je neerlegt. Ze bewegen door je heen, je bent hen. Een wachtnacht.
Ze duwen soms tegen je slapen, gebruiken je kaken. Ergens onderweg zegt je buik dat het goed geweest is voor die nacht.
Misschien zijn het woordloze verhalen. Dat is wat je ziet, in je huid. Maar hun schuren zorgt wel voor getater in je hoofd.
Soms voel je de indruk van een lichaam in het jouwe. Als een rimpel op het water.
Zoals vroeger in de zandbak. Die plastic schelpen die je moest vullen met zand, en dan omkeren. Soms is je lichaam het zand.
Soms zou je de dingen willen kunnen ordenen, netjes in hoopjes. Hier het verdriet, hier de pijn, hier het verlangen, hier het nog ongekende, hier de witruimte tussen dat alles. En dan traag langs elk hoopje wandelen. Maar zo werkt het dus niet.
Soms voel je die tintels. Ze vertrekken ergens tussen je schouders en bewegen langs de achterkant van je hoofd naar boven. Alsof de oppervlaktespanning van het water even verandert.
En je kijkt. In momenten van onderweg. Terwijl je door de stad loopt om iets te halen, je eigen omweg.
Waar je naartoe zou kunnen gaan, waar het naartoe zou kunnen gaan, met die lagen. Soms dient een zin zich aan, met woorden die nog niet aanraakbaar zijn.
Je hoort het je zeggen tegen haar. Misschien is het gestopt bij mij.
Sommige zinnen klinken als magie. Sommige zinnen vullen een afdruk in de stilte, misschien ook wel van een schelp. Al die tijd was het alsof die zin, zo vanzelfsprekend eenvoudig, ongemerkt verbleef in die holte. Wachtte.
Je hoort het je zeggen.
Schuren, knarsen en knisperen. Dat doen ze. In je huid.
En soms ben je zo moe, zo eindeloos moe in een ondeelbaar moment. En dan gaat het weer over.
Als je de dingen zegt, krijgen ze minder macht, denk je. Het verandert je adem, na een tijd. Als een rimpel die een andere kan opheffen.
Je kunt ook zee zijn, zegt ze, alleen maar zee. Heel even ben je bang. Misschien is het ook een uitgespaarde holte in je lichaam, die zomaar op je wacht.
En later, in een weer een nacht, besef je dat jouw verlangen naar gewichtloosheid misschien wel gewoon zee is.
In de tussentijd, in afwachting, zou je even willen liggen, tot alles zacht wordt. Alsof je daardoor het water breder zou kunnen maken, waardoor die rimpels voorzichtiger over elkaar heen kunnen schuiven en misschien zomaar verdwijnen, als water dat uitdooft.
Er is ook nog zoveel herinnering. Het is zo groot. En ook, zie je nu ineens zo duidelijk, zegt het je waar de grenzen zijn. Je hoeft geen schrik te hebben. Luisteren is genoeg, alles is er al. Misschien is alles er al die tijd geweest, zelfs.
Het is mooi, hoe de verhalen elkaar aanraken. En wat het je leert.
Soms kun je heel even een lege plek maken in de tijd. Daar kun je naar het water kijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten