Een nieuwe week. (In je hoofd kijken naar de dagen die zullen komen. Alsof je ze zo kunt controleren. Of zoiets.)
Op tijd weer naar huis, om even daar te zijn, voor je weer moet vertrekken.
(Zou er ergens in je lichaam een plek zijn die kan voelen of je thuis bent? En hoe zou dat dan werken?)
De vergadering. De puzzelstukken vallen al snel netjes in elkaar. (Er is enig verdriet, merk je, in je huid.)
Een andere dag. Er lijken veel lege plekken, het mag. (Je wilt traag kunnen werken aan die teksten.)
(Misschien kan een tekst een veilige plek zijn.)
Die avond. Je krijgt een belangrijk bericht. (Je hoofd gaat in een versnelling, merk je. Je ziet de dingen, als op een vlak. Die nacht, weet je, moet je gewoon wachten tot alle woorden in je hoofd op hun plaats zijn, voor je je uit handen kunt geven. Het is.)
Een andere dag. (Soms moet je even zoeken naar een onderwerp, tijdens de kinebeurt.)
Je ziet beelden van een oranje man die vakkundig wordt ingemaakt door een vrouw. Hoe heerlijk dat is. (Wat een ongelooflijk vreselijke man is dat toch.) (Iets met allerlei vreselijke dingen die je die eikel zou toewensen, zelfs niet stiekem.)
De digitale vergadering. Iemand herkent je en zwaait.
(Wat je die nacht bedacht had, het zit helemaal klaar in je hoofd. Je moet het alleen nog uitschrijven. Als je woorden uit je hoofd op het blad staan, ademt je hoofd weer anders. Woorden kunnen bewegen van hier naar daar.)
Een gesprek. Het had moeilijk kunnen worden, maar het legt zich rustig neer. Dat je nog eens zult koken voor hen, zeg je. Ja, dat is goed, zeggen ze.
De vergadering. Je legt uit wat je vorige nacht bedacht had, of de woorden leggen het voor je uit.
De avondvergadering op het scherm. Je ziet alleen de mevrouw die de presentatie geeft. Je hoort de anderen.
Je kijkt nog naar die film die je al zo vaak zag. (Je bent niet bestand tegen romantische films.) (Je zou eigenlijk vroeger in je bed moeten, maar je blijft kijken, stel je vast. Je had het kunnen denken…) Met traantjes naar bed.
Een andere dag. Een ontroerend gesprek in de trein. (Het maakt je een beetje droef.)
Je probeert de vergadering zo kort mogelijk te houden. Je hebt nog een lijstje met dingen.
Knutselen aan teksten.
De avondvergadering. Je staat te bellen aan de voordeur, er gebeurt niets. Vierde keer goede keer.
(Je denkt iets over oud worden.)
Een andere dag. De vrijdagtekst laat zich kneden.
(Je denkt aan iemand, zou haar iets willen zeggen.)
Je hebt nood aan een zware dosis Bach, voel je. Bij de Goldbergvariaties zit je mee te zingen, zwaai je op allerlei manieren met je armen. (Gelukkig zit je alleen daar aan je bureau.) Het is alsof de energie in je lichaam stroomt.
De vergadering beweegt, al weet je nog niet zo goed waar naartoe.
Op weg naar huis, na de trein, maak je in je hoofd een tekstje. Je schuift met de woorden, tot ze goed staan.
’s Avonds, het dekentje. (Het mag.)
Je staat enkele keren op in de nacht. Ingewikkelde dromen.
Een nieuwe dag. Het bezoek is boeiend. Je kijkt met een glimlach.
(Soms moet je traag fietsen, blijkbaar.)
Je hoort een verhaal dat je heel droef maakt. Hoe normaal zou het moeten zijn, dat mensen zich veilig voelen. (Sommige mannen vinden dat je alleen in hun vakje van normaal mag passen.)
Iemand zegt je iets dat je erg ontroert. (Misschien mag je dat aanvaarden.)
Je bent weer thuis. Het ritueel kan beginnen. De boodschappen op het aanrecht opruimen, in trage bewegingen. Eten maken. De stilte mag je aanraken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten