08 september 2024

Inkijk


Misschien is het ritme al helemaal terug, zit je weer in de andere tijd. (Je volgt.)

(Is dit uit handen geven? Je weet niet hoe dat zit.)

Grote lege plekken, die je zelf kunt vullen met alle dingen die je te doen hebt.

(In vakjes verdelen, als kleine doosjes, die je opent, en dan weer sluit.)

Een andere dag, een vroege afspraak. (De mevrouw van het onthaal heeft nu een grijzig purperige kleur in haar haar. Je zult het haar zeker niet zeggen, maar het is niet geheel geslaagd, denk je. Ze zou ook mooier zijn zonder die gigantische wimpers, denk je. Hopelijk denkt zij er anders over en maakt het haar gelukkig.)

De les die je mag geven, zoals elke maand. Het is een grote groep, het is warm. Je doet je best voor dolle pret, zoals steeds. (Het is heerlijk, denk je, hoe ze reageren, hoe ze zich in de oefening storten. Je kijkt graag.)

Op prospectie voor een gieter. (Een belangwekkende opdracht.)

Die avond, geen vergadering. Lijstje afwerken. (Doosjes.)

Een andere dag.

Die twee jongens, die je al jaren elke ochtend op dezelfde plek tegenkomt. Ze fietsen naar school samen, ze zijn graag bij elkaar. (Wat zijn ze gegroeid.)

De kinesiste deukt je uit.

(Je ziet iets, over aanraken.)

Je bent net op tijd voor de late namiddagvergadering. (Soms kan iets ineens omslaan, ontglipt het je.)

De avondvergadering. Je hebt een vraag, over iets dat je net daarvoor nog in het journaal zag. (Die brand, die vreselijke brand.)

Ingewikkelde dromen.

Een andere dag. De vergadering die je zo goed hebt voorbereid. (Hoe het telkens veel voor je betekent, merk je.) Er is een chocolademoment. (Ze bedanken je voor wat je deed.)

Je haalt die ene trein nog net. Je kijkt naar het landschap.

(Je denkt na over de boeddhist in jezelf, voor zover aanwezig. Je kijkt naar de versies van jezelf. Misschien is dat al iets.)

Die avond, er is veel volk. Je luistert naar de verhalen. Je probeert frisse lucht binnen te krijgen, terwijl het buiten onweert.

Die nacht. (Je zou aanraakbaar kunnen zijn.)

Een vroege trein. Je kijkt naar de anderen.

Een kennismakingsgesprek. Je ziet haar op het scherm. (Waar ken ik haar van?) Een mooi gesprek.

Op tijd weer vertrekken voor je afspraak. (En net die ene dag dat je geen regenjas bij je had, loop je in de regen.)

Weer thuis wil je iets dat je warm maakt. (Het mag.)

Die avond. Jullie luisteren naar mooie verhalen over een plek, over hoe duizenden jaren zich in een bodem hebben neergelegd.

Terwijl je in het donker naar huis fietst, zie je aan de andere kant van het water een lange rij lichtjes bewegen. (Ze stappen stevig door, zie je.)

Een andere dag. De boodschappenronde, het kaasgesprek.

(Je denkt na over hoe je aan die ene tekst wilt werken. Je hebt een versieshoofd, denk je. Het heeft iets met die doosjes te maken.)

Koffie met je maatje, de verhalen van enkele weken inhalen. Wat vertel je wel of niet, over hoe het echt met je gaat.

De ontmoeting met die groep mensen. De verhalen raken je diep. (Ze bewegen, reageren op elkaar.)

(Hoe je op die vraag moet antwoorden. In je hoofd kijk je heel nauwkeurig naar de woorden, je weet niet hoe ze zullen vallen, hoe ze zullen bewegen.)

(De woorden deden het goed, zegt ze.)

(Telkens oefenen, in kijken. Iemand zegt iets, stelt iets voor, over hoe je het zou kunnen doen, over hoe je zou kunnen kijken. Kijken naar je eerste reactie, in je hoofd. Proberen te zien wat die reactie zou willen kunnen zeggen. Die dingen van jezelf afpellen. Jezelf afvragen of het anders niet beter zou kunnen zijn. Oefenen. En dan pas antwoorden.)

De grote groep, in de cirkel. Je kijkt naar hoe ze zich in de woorden schuiven. (Het ontroert je.)

(En hoe zit dan met die versies? Misschien wil je twee kamers hebben. De ene waar de tekst helemaal open ligt, waar iedereen kan reageren, hoe meer hoe liever. De andere waar je dan alleen kunt zijn met de tekst, om zorgzaam te kneden. Je wilt iets in een boog zien bewegen, en dan afwerken, en neerleggen. Het doosje. Om naar een andere plek te kunnen gaan.)

De man in die serie, hij raakt je erg.

Een andere dag. Je staat vroeg op, om nog wat te werken aan je presentatie.

(Je denkt aan iemand. Ze lijkt je iets te willen vragen.)

Op tijd in de trein. Met de kranten. (Trage woorden.)

Je mag je verhaal doen, in het tentje. Ze luisteren, kijken naar je. (Julia is er ook.) Het raakt je weer, dat je voor hen mag spreken, dat je iets mag betekenen.

Een mooi nagesprek. (Iets over genoeg doen, en niet weten.)

De vrouw tegenover je in de trein. (Je vraagt je af hoe laag haar stem zou klinken.)

Je loopt naar huis. (De zondagmelancholie mag komen.)

Geen opmerkingen: