(Het lijkt zo lang geleden dat je in de woorden was. Misschien hebben ze je gemist.)
Stille dagen, enkele collega’s zijn in vakantie. Je kunt rustig werken, de dingen na elkaar doen. (In je hoofd zitten alle dingen die de volgende dagen op je afkomen. Waarom weegt dat energieding meer op je huid?)
Je hebt nog een dessertoverschotje van het verjaardagsetentje de avond daarvoor. Je neemt het mee naar de vergadering. (In het kookboek worden de rolletjes omschreven als ‘kleverige kronkels’. Ze zijn eigenlijk wel lekker, denk je.)
Een andere dag. Je geeft de opleiding, zoals elke maand. Na de les komt iemand naar je toe. Ze laat je een foto op haar smartphone zien, zegt dat je heel erg lijkt op een vriend van haar. (De man op de foto ziet er wel veel knapper uit dan jij zou kunnen zijn, denk je.) Het moet iets kosmisch zijn, zeg je. Ze glimlacht.
Die avond. Op weg naar huis, nabij het station. Van de andere kant komt een mevrouw die je heel diep aankijkt. Je stopt even. Ze vraagt je, heel serieus, of iemand je ooit al eens gezegd heeft dat je lijkt op Herman Van Veen. Nog maar 823 keer, zeg je. Ze vertelt je dat ze Herman zo geweldig vindt. Je vraagt of ze hem al vaak gezien heeft. Ja, zegt ze. Ze vraagt of je het niet erg vond dat ze je zomaar aanspraak. Nee hoor, zeg je. Ze vertrekt met een glimlach. (Het moet iets kosmisch zijn, denk je.)
Een andere dag. De avondvergadering. Iets wat je vorige maand voorstelde, en toen op zogenaamd vriendelijke wijze opzij geschoven werd, staat nu als voorstel op de agenda. (Iets met een glimlach.)
De dag daarna. (Het is de dag van. Het zit al enkele weken in je systeem, dat wat komen gaat.)
Tussen het werk door, maak je nog je presentatie voor die avond.
Het overleg. De zaal zit vol. Het wordt steeds warmer, zo lijkt het wel. De ambtenaren van de Commissie beantwoorden alle vragen heel uitvoerig. (Je kijkt naar hoe de woorden bewegen.)
Die avond. Nu is het aan jou. Je staat voor de groep. Stap voor stap verdedig je het energievoorstel. Je doet echt je best. (In je hoofd heb je alles voorbereid, elke zin die je zou kunnen zeggen, alle vragen die zouden kunnen komen.) De reacties, je probeert rustig te blijven steeds. (Het kleine jongetje heeft het toch maar gedaan, denk je.) Uiteindelijk lukt het niet. Je bent blij voor de fijne reacties, teleurgesteld door het eindresultaat. (En de dingen die je niet hardop denkt.) Het wordt een haperende nacht. (Maar je hebt het toch maar gedaan, denk je.)
De volgende dag. De jongen die je interviewt over je boek. Hij ontroert je. Of je een wijze les hebt voor hem, vraagt hij.
Die avond. Je fietst met een vriendin naar de boerderij waar je over je boek gaat spreken. Het is een mooie tocht, door de velden. Het gesprek ontroert je. (Je bent ook heel moe, besef je.) Nog net op tijd voor die ene trein. Je verdwijnt in je boek.
Een andere dag. Je kreeg het als verjaardagsgeschenk van een vriendin. Dat je haar mocht vertellen over Bob Dylan. (Wat een mooi geschenk.) Het spreekbeurtgevoel. (Terwijl je vertelt, merk je hoezeer het je ontroert.) (Het zijn inderdaad veel trage nummers, merk je ook.)
Een heel mooi theaterstuk. Een man en zijn dochter. Het gaat over zijn vader, haar grootvader. Het is zo mooi.
De volgende dag. (Er zit toch precies een verkoudheid door te komen, voel je.)
Je hebt nog zoveel werk. Die ene nota, die je al veel eerder af had willen hebben. Vandaag moet het, denk je.
Die avond, met een vriend naar het concert. Het is zo mooi, hoe ze daar staan te spelen. (Je beseft weer dat je eigenlijk wel houdt van treurige liedjes.) Na het concert krijg je een plaat, een verjaardagscadeau, zo fijn. De muzikanten zetten hun naam erop. Je bedankt hen voor het mooie concert.
En weer een nieuwe week. Je bent een beetje sufjes door de verkoudheid.
Het overleg. Je bent blij haar weer eens te zien. Je zou alleen maar verhalen willen horen, denk je, liever dan vergaderen.
De volgende dag. Tussen het werken door denken aan het etentje van die avond.
De chocolademuffins die je gaat maken. Ze krijgen in de oven een organische vorm. Nadien bestrijk je ze met die glazuur, en de suiker. (Ze lijken wel net echt, eigenlijk.)
Je bezoek arriveert. Alles wacht netjes op hen. Het is alsof ze zich meteen thuisvoelen in de ruimte. Een mooie avond. Je proeft de muffins, en denkt: mmmm. (Misschien mag je dat niet denken over iets dat je zelf maakte, maar ze zijn toch echt wel mmmm.)
Je brengt hen naar de bushalte en doet thuis nog snel even de afwas. Alles is weer netjes opgeruimd, de nacht mag komen.
Een andere dag. De verjaardag van je grootmoeder. Ze zou nu 122 jaar zijn.
Je werkt alle documenten af en stuurt ze door. Je bent nog net op tijd op de conferentie waar je bent uitgenodigd.
Die avond, je staat te wachten voor het concert, samen met je collega. (Zijn al die andere mensen ouder dan jij bent?) Het wordt een heel mooie avond.
De volgende dag. De vergadering die je mag voorzitten. Je hebt de voorbije dagen tussen alles door zo hard gewerkt om alles klaar te krijgen. Het verloopt goed. (Je bent een klein beetje trots.)
Het lijkt alsof je die avond voor het eerst sinds twee weken nog eens gewoon thuis bent. Je zoekt de warmte van het dekentje. Een mooi bericht, iets over de maan.
(Iets in je denkt dat je het zou kunnen verdragen, iemand die je nu een uur lang zacht zou strelen, zou troosten, voor iets, en niets zou vragen, niets zou zeggen.)
De volgende ochtend. Je begint zo vroeg mogelijk te werken, zodat je straks rustig naar je afspraak kunt gaan. (Net op tijd is je werk voor de vrijdagtekst klaar, kun je je haasten naar je afspraak.)
Je verontschuldigt je omdat je twee minuten te laat bent. Een heel mooi gesprek. Het ontroert je heel erg. Zoals steeds met haar, een gesprek dat een beetje een thuis is, je bent er veilig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten