31 oktober 2006

Ziel

Ik denk al langer dat apparaten een ziel hebben. Volgens mij is die overtuiging er gekomen dankzij de telefoon. Als kind heb ik vaak erg lang nagedacht over het fenomeen telefoon. Meerbepaald zo’n telefoon met een schijf erop waarmee je het nummer moest draaien.

Het is zoals met het nummer van je bankkaart. Zolang je er niet over nadenkt, vergeet je het nooit. Zodra je erover begint na te denken, is het weg.

Zoiets had ik dus met die telefoon. Ik was altijd bang dat de telefoon mijn nummer zou vergeten. De cijfers stonden immers op de telefoon zelf, en niet op de draaischijf. Daarin zaten alleen gaatjes. Het was een raadsel voor mij hoe die telefoon dat nummer dat ik draaide kon onthouden. Want de schijf draaide weg van dat nummer, dat zelf netjes bleef staan op de telefoon. Er gebeurde iets magisch of iets ‘blinds’ in die telefoon. En zodra ik erover na begon te denken, dacht ik altijd dat ik niet ver genoeg gedraaid had of zo. Waardoor ik soms tot drie keer opnieuw begon, eer ik zeker was. En toch, zeker kon je nooit zijn.

Tot de telefoon met drukknoppen kwam. Dat gaf meteen een veiliger gevoel. Op de knop die voor de 2 stond, stond ook het cijfer 2. Zo kon de telefoon zich dus niet vergissen. (Telefoons uit die tijd hadden nog van die veilig grote toetsen, niet van die millimeterknopjes die nu op een gsm zitten…) Ik ging ervan uit dat deze vormgeving ook tot grotere rust binnen in de telefoon moest leiden. Het was dan ook gemakkelijker om tot een vertrouwensband met het apparaat te komen.
Volgens mij is een dergelijk vertrouwen echt nodig in de omgang met computers. Je moet er af en toe tegen praten (net als tegen een boom trouwens). Positieve vibrations naar de computer zijn beter voor een goede verstandhouding. Het is een wetenschappelijk bevestigd feit (op basis van onderzoek in minstens één kantoor) dat minder goede vibrations leiden tot minder smoothly werkende computers.

Je zou kunnen zeggen dat de man in mij hier op de voorgrond treedt. In de tijd voor de vrouwenemancipatie was het toch een overtuiging (volstrekt ongegrond natuurlijk) van de man des huizes dat de auto op een of andere manier het fingerspitzengefühl van de man in kwestie overnam. Als een soort etherische imprint nam het apparaat iets van die man over. En zodra zijn vrouw dan met de auto reed, was er volgens hem iets verstoord. De versnellingsbak reageerde als uit een veilige routine gewekt. Niets van dat alles bij mij natuurlijk. Ik heb dergelijke fantasieën enkel bij een nietjesmachine. (In dat geval ben ik er stiekem van overtuigd dat ik weet hoe het komt dat het apparaat bij mij nooit stuk gaat en bij een ander wel…)

Misschien is er toch een dieperliggende oorzaak die hier naar het voetlicht moet gebracht worden. Ik kan niet goed tegen dingen die stuk gaan. Om de zoveel avonden als ik ga slapen doet het simpele besef dat dat bed kan verslijten (en dan zwijg ik nog over het ergonomisch kussen) mij vervallen in diepe droefheid. Hoewel stoffen niet echt bij de categorie apparaten horen, is het daar niet anders. Toen ik gisterenavond lekker verse lakens op mijn bed legde, zag ik dat de dekbedovertrek aan het verslijten is. Hoe dat kan, ontgaat me nog steeds. Meer zelfs: dingen als een mooie dekbedovertrek (waarvan de hele levenscyclus als een verhaal in mijn hoofd zit) mogen niet verslijten.

Bij elk nieuw of oud apparaat in mijn huis overvalt me soms al een preventief verdriet. Ik herinner me nog hoe mijn oud gasfornuis ineens de geest gaf. (Het was, om eerlijk te zijn, een kroniek van een lang aangekondigde niet meer functionerende draaiknop, maar ik doe of ik me dat niet meer herinner.) Soms sta ik in de keuken naar mijn ijskast te kijken. Ik kreeg ze ooit van een vriend, die toen enkele huizen verder woonde. En dan word ik al bang voor het moment – dat zal zoals altijd een verkeerd moment zijn – waarop die ijskast ineens uitvalt. Ik zie het al voor me. Naar de winkel gaan om een nieuwe ijskast te bestellen, die dan thuis geleverd wordt. De oude ijskast nog vlug een extra poetsbeurt geven, want anders denkt de man van de ijskastenwinkel dat ik niet proper op mijn eigen ben. En al een antwoord klaar hebben voor als die man zegt: “Maar meneer toch, zo’n oude ijskast nog? Dat zie je toch bijna nooit meer.” Op dat moment zal ik even vertrouwenwekkend knipogen naar de ijskast. En de ijskast verlaat daarna met opgeheven hoofd het huis…

29 oktober 2006

Het verhaal van het verhaal


Weer een merkwaardig bericht in de krant deze week. Het schrijven van een verhaal is beter voor de geestelijke gezondheid dan het schrijven van een gedicht. Ook dat is ondertussen onderzocht. Het uitgangspunt is dat het schrijven over emoties een helend effect kan hebben. En toch zijn mensen die van schrijven hun vak hebben gemaakt meer depressief dan anderen. Dichters, en dan nog vooral vrouwelijke dichters, zijn het slechtst af.

Er is dan verder onderzocht waar die paradox vandaan komt. Ik citeer uit het artikel in De Standaard. “Dichters zijn slecht af, omdat de vorm die zij gekozen hebben, vaak niet het waarschijnlijk belangrijkste therapeutische element van schrijven bevat: een sterk narratief eindproduct.” Daarna wordt uitgelegd dat een ervaring die is verwerkt tot een verhaal, met een begin, midden en slot, gemakkelijker kan worden opgeslagen in het geheugen. De Amerikanen zouden dat ‘closure’ noemen waarschijnlijk. Ongestructureerd schrijven kan de klachten doen toenemen. Dichters mogen nog altijd dichten, maar ze zouden zich daarnaast het best ook ‘narratief uiten’, via dagboeken, brieven of e-mails.

Via een omweg zegt dit onderzoek iets over de levensnoodzakelijkheid van verhalen. Het intense verlangen dat een klein kind kan hebben naar een verhaal, kan niet genoeg gekoesterd worden. Hoe mooi dat is. Zelfs al kent het kind het verhaal al letterlijk van buiten, het wil het telkens opnieuw horen. En zal je corrigeren als je hier of daar een zin anders zegt. Het is nog altijd een van de mooiste dingen die je als grote mens tegen een ander kan zeggen: vertel eens een verhaal.

De rust en onrust die gepaard kunnen gaan met een verhaal kennen we allemaal. Je leest een boek, en op een bepaald moment gaat het verhaal een akelige richting uit. In eerste instantie bekijk je dan de dikte van het nog resterende deel van het boek. Kan het nog goed komen in dat aantal bladzijden? Of – als je echt stout bent – je gaat heel even stiekem kijken op de voorlaatste bladzijde om te zien of de naam van dat ene personage waar je ondertussen verliefd op bent geworden er nog op voorkomt. (Dan kun je al hopen dat het toch nog goed komt.) Even later zit je (al dan niet met je dekentje) voor de televisie. Het wordt heel spannend of zo. Dan kun je ook snel even in de HUMO kijken hoe lang de film nog duurt. Zo weet je hoe lang je onrust nog zal duren.

Iets gelijkaardigs zou dus ook voor de schrijver gelden. Het gevoel van uitkijken naar het einde van het verhaal dat je aan het schrijven bent, ken ik wel. Eens het verhaal begonnen is, leidt het zichzelf. Je kunt proberen het een andere richting uit te sturen, maar dat lukt niet. Bij een gedicht ben je meer bezig met een soort autonome talige werkelijkheid. Je worstelt met elk woord. Het is als een muur waar je stenen uit haalt om er weer nieuwe in te schuiven. Waarom die steen daar wel past en daar niet, kan niemand je zeggen, en toch is het zo.

Zo bekeken klopt dat onderzoek dus misschien wel. En toch. Waar het niets over zegt, is het verlangen naar een verhaal of een gedicht dat je kunt voelen. Waarom wil iemand op het ene moment een verhaal maken en op het andere een gedicht? Hoe komt het dat je als je naar de dingen kijkt het idee van een verhaal zo oneindig veel moeilijker vindt? Op zo’n moment is een gedicht dat over een minuscule vierkante millimeter gaat al moeilijk genoeg. Hoe kan men het fysieke verlangen naar woorden beschrijven? En wat met de pijn die je kunt voelen als die woorden niet komen? Hoe kun je iets zeggen over de mengeling van genot en onmacht die je voelt tijdens het schrijven?

Vanuit mijn intuïtie heb ik altijd het gevoel gehad dat er meer moed nodig is om gedichten te maken dan om verhalen te schrijven. De dichter die ervoor kiest om van het dichten zijn of haar levenstaak te maken, waagt zich op een terrein waar de meesten van ons nooit zullen durven komen. Die dichter heeft misschien geen andere keuze dan te dichten.

Kunstwerken die je echt raken, hebben steeds iets van die pijn in zich. Kunst heeft te maken met op een bepaalde manier naar de dingen kijken. De eigen werkelijkheid die in de kunst ontstaat, zegt zo iets over de grotere werkelijkheid daarbuiten. Maar nooit in een één-op-één-verhouding. Uitdagend, ontsnappend, en verlangend tegelijk. Om dat punt te bereiken, neemt een kunstenaar risico’s. Die risico’s niet nemen is misschien wel nog gevaarlijker voor de geestelijke gezondheid.

28 oktober 2006

Een tweede leven

Misschien word ik gewoon ouder. Misschien is mijn hoofd maar in staat tot een bepaalde mate van flexibiliteit. Dat kan ook. En toch probeer ik steeds met een open hoofd alle nieuwe kronkelingen van onze hypermoderne tijden te volgen. Zij het van op een grote afstand vaak.

Zo las ik deze week in de krant een artikel over een virtuele wereld die bestaat op het internet. Het ding heeft als naam Second Life. Het is geen game of zo, maar letterlijk een virtuele wereld. Je kunt daar rondlopen en het leven leiden dat je zou willen leiden. Je maakt van jezelf een ‘avatar’, een soort virtuele tweede ik. Ben je lelijk of saai in het gewone leven, dan kun je daar een mooi en opwindend leven leiden.

Alles wordt door de gemeenschap van virtuele mensen daar (ondertussen al meer dan een miljoen) zelf gemaakt. Je kunt er huizen bouwen. Je kunt er naar feestjes gaan. Je kunt er een virtueel lief strikken. Problemen van ruimtelijke ordening zijn er niet. Als het land op is, maakt men gewoon een stuk bij. Het is eindeloos.

Als ik zoiets lees in de krant, dan ga ik snel wat meer informatie opzoeken. Zodat ik me er iets bij kan voorstellen. Ondertussen heb ik dus vernomen dat Second Life ook big business is. Als je bewoner bent, krijg je wekelijks een beetje zakgeld, en daar kun je dan allerlei economische transacties mee doen. Meer zelfs, je kunt dat virtueel geld omzetten in echte harde dollars. Echte bedrijven zijn actief op Second Life, b.v. om (virtuele) architectuur te verkopen. Echte politici laten zich interviewen op Second Life en echte muziekgroepen treden er virtueel op. Echte proffen geven les via Second Life. Therapeuten gebruiken deze virtuele wereld om b.v. autistische mensen te helpen. En zo gaat het maar door.

Man, man, man, wat moet ik daar allemaal mee? Het tolt in mijn hoofd en maakt me onrustig. Misschien moet ik wat beschouwende literatuur opzoeken over dit fenomeen. Ik ga dus zoeken en kom al snel op de virtuele encyclopedie Wikipedia bij allerlei achtergrondinformatie. Alleen al het lezen van een willekeurig artikel over Second Life maakt me nog duizeliger…

Als ik dit nu raar of beangstigend vind, ben ik dan een ouwe zak? Ik las onlangs een artikel over het fenomeen ‘fantaseren’. Er was onderzocht hoe vaak mensen per dag fantaseren, en waarover. Het onderwerp ‘een ander leven’ kwam daarbij vaak aan bod. En daar kan ik me iets bij voorstellen. Ik ben overigens een grote voorstander van fantasie. Het stimuleren en koesteren van de verwondering over wat is en wat zou kunnen zijn kan niet genoeg bejubeld worden. Omdat het creatief is, en steeds een laagje mooi glimmende en lekker ruikende boenwas over de werkelijkheid legt.

Maar moet zo’n tweede leven ook op je computer? Brrrr… Ik hou van de open verwondering die het lezen van een boek is. Terwijl je leest word je zoveel uur meegenomen in een wereld die alleen ergens tussen jou en dat boek bestaat. Als je de film ziet van het boek, valt dat meestal al tegen. Ik hou van het meegezogen worden in een film, in de bioscoop of thuis in de zetel. Maar ik wil vooral geen interactie met die film. Na de film wil ik buitenwandelen, of thuis even een boterham halen en een ander programma opzetten. En zelfs als ik naar een foto kijk, is er nog steeds oneindig veel ruimte voor allerlei werkelijkheden en verhalen die rond dat ene beeld cirkelen.

Als je met anderen praat over de dromen in je hoofd en ze daarna zelfs in de praktijk probeert om te zetten, dan bots je meteen op de weerspannige korreligheid van de werkelijkheid. De andere is fysiek aanwezig, praat met een stem die niet altijd mooi klinkt, ruikt soms lekker en soms niet, is wel of niet uitgeslapen. De ander is even incoherent als jij bent. Alleen in het verhaal dat zij of hij over zichzelf vertelt ontstaat er iets van een min of meer samenhangende identiteit. Het is dus een rommeltje. En gelukkig maar.

Er bestaan heel veel tweede levens in mijn hoofd. Maar je zult mij voorlopig niet zien op Second Life. Dat idee maakt me toch al weer een beetje rustiger… Gewoon elke dag een beetje dromen, en het wonder opzoeken in de onvolmaakte dingen rondom mij is al meer dan genoeg. In mijn dromen is er geen munteenheid. Er zijn geen aparte websites in mijn hoofd waar mijn hersenspinsels van die dag te koop worden aangeboden. En niemand zal zien hoe ik er die dag in mijn hoofd uit zie, tenzij ik het probeer te vertellen. In dat geval is er de soms zo ontregelende maar tegelijk troostende onvolmaaktheid van de woorden die tussen ons staat. In de afstand tot de woorden beweegt het echte leven. In het zoeken, en altijd een beetje vinden.

De kleinste glinstering van een oog, de minuscuulste aarzeling in een stem, de gradaties van tijd die in de huid van een hand rusten, ze lijken mij allemaal zo oneindig veel boeiender. Daarmee omgaan is al moeilijk genoeg. Het is vol falen. Ik bedenk ineens dat die vorm van falen nooit kan bestaan in Second Life. Ik hou van falen, sinds vandaag weet ik het wel zeker.

27 oktober 2006

Lieveheersbeestje

Het is donderdag. Op het nieuws heb ik net gehoord dat dit de warmste donderdag van eind oktober is die ooit is gemeten.

Ik zit te wachten in de wachtzaal waar ik elke week rond deze tijd zit. Net voor ik weer onder handen zal genomen worden. Ik concentreer mij op wat zal komen, door mijn hoofd leeg te maken. Zijn er plekjes op deze muren die ik in de loop der jaren nog niet bekeken heb? Het geeft niet. Het geeft me een soort rust dat alles is zoals het is.

Soms zit er iemand tegenover mij. Ook wachten. Ik kijk of zij of hij ook naar de muur kijkt.

Net op het moment dat ik me afvraag of ik het nu wel of niet erg zou moeten vinden dat het nog zo warm is in oktober, komt er een klein lieveheersbeestje op mijn hand gekropen.

Ik kijk naar het beestje en vraag me af hoe je dat nu eigenlijk moet noemen. Zit of staat dat beestje op mijn vinger? Het is er alleszins. En het blijft erg rustig gewoon daar, op dezelfde plek.

Zo klein. Lichtrood. En met mooie symmetrische stippen. De stippen hebben niet allemaal dezelfde vorm. Hoe zou trouwens het modebewustzijn van de lieveheersbeestjes zijn? Zou er per seizoen een ander patroon in de mode zijn? Zouden sommige stippenpatronen als sexy of als ordinair worden beschouwd?

Lieveheersbeestjes doen mensen glimlachen. Mij dus ook. Is het omdat ik ergens ooit gehoord hebben dat ze geluk brengen? Of is het het wezen van het lieveheersbeestje zelf dat tot licht dromen en een vorm van tederheid aanzet? Ik kan mijn kennis over het lieveheersbeestje (overigens bijzonder beperkt) nooit meer ont-weten, dus ik zal die vraag ook nooit meer kunnen beantwoorden.

Wat moet ik nu doen als ik hier zo meteen wordt weggeroepen? Het beestje blijft roerloos op mijn vinger zitten. Ik schuif het voorzichtig van mijn vinger op een speelgoedhuisje voor de kinderen. Ineens begint het wel te bewegen, en vliegt weg.

Net voor ik binnen ga, ruik ik dat het lieveheersbeestje in de lamp gevlogen is. Als Icarus, te dicht bij het licht. Of misschien wel bewust. Om de volheid van een warme dag in oktober niet verloren te laten gaan tot een herinnering op koudere winterdagen.

25 oktober 2006

Een levende planeet

Gisteren stelde het WWF haar tweejaarlijks ‘Living Planet’-rapport voor. In dat rapport worden twee indicatoren gebruikt om de ecologische staat van de aarde in te schatten. Enerzijds de ‘living planet index’, die de trends in de biodiversiteit in kaart brengt. Daaruit blijkt onder meer dat de populaties van gewervelde dieren in de periode 1970-2003 met 33% achteruit gegaan zijn. Anderzijds is er de ‘ecological footprint’ die meet hoe zwaar de mens weegt op de aarde.

Uit dit rapport blijkt eens te meer dat we veel meer vragen van de aarde dan die kan geven. De menselijke voetafdruk is meer dan verdrievoudigd in de periode 1961-2003. In 2003 was de overschrijding (de zogenaamde ‘overshoot’) van de biocapaciteit 25%. In 2001 (cijfers van vorig rapport) was dat 21%.

Als men de voetafdruk uitdrukt in hectaren per persoon dan blijkt dat de biocapaciteit in 2003 1,8 ha was, terwijl de voetafdruk gemiddeld 2,2 was. Voor België is de voetafdruk 5,6 ha. Veel te veel dus. Als iedereen op aarde zo zou leven, zouden we drie aardes nodig hebben… De manier waarop we ons energiegebruik organiseren in dit land is daarvoor de grote boosdoener.

Het WWF-rapport is een zoveelste in een reeks van rapporten en studies van de voorbije weken. Er lijkt wel een ‘groene golf’. Het is bijna ontroerend om te horen hoe allerlei mensen nu ineens het licht hebben gezien en forse verklaringen afleggen. Ze zeggen die dingen die de groenen al jarenlang zeggen en waarvoor ze die hele tijd door diezelfde mensen zijn uitgemaakt.

Wie goed kijkt naar wat er in die rapporten staat, ziet echter al snel dat de toestand zeer ernstig is. Een beetje groene PR zal niet meer volstaan om de planeet te redden. Vertegenwoordigers van de traditionele partijen houden nog altijd het win-win-verhaal op: we zouden perfect de klimaatdoelstellingen kunnen halen zonder wijziging aan onze manier van leven of zonder vrij radicale economische bijsturingen. Het wordt met de dag duidelijker dat dat holle woorden zijn. Op dat pad verder gaan, is gevaarlijk.

De Belgische regering heeft het evenwel nog niet begrepen. Gisteren stelde de federale milieuminister een rapport van het Planbureau voor over de economische kosten van het Kyoto-traject. En eigenlijk was het verhaal duidelijk. Met de nodige inspanningen kunnen we door vooral technologische aanpassingen en enkele lichte fiscale verschuivingen de doelstellingen van het Kyoto-verdrag halen. Als je gaat kijken naar wat België werkelijk doet, dan blijkt dat zelfs die doelstelling niet gehaald wordt. Maar het belangrijkste is tegelijk dat de minister moet toegeven dat een fundamentele aanpak van het klimaatprobleem (post-2012) niet haalbaar is als men binnen de geijkte paden blijft. Om echt tot een duurzame situatie te komen, moet in een land als België de uitstoot van broeikasgassen met 80% of meer naar beneden. Met wat we nu weten over de ontwikkelingen in het klimaat is het enkel op die manier mogelijk een globale temperatuurstijging van meer dan 2°C te voorkomen. Klimaatverandering tegenhouden is al niet meer mogelijk.

In zijn federale regeerverklaring vorige week was onze eerste minister weer goed op dreef. Na een hele uiteenzetting over de nieuwe klimaatfilm van Al Gore hield Verhofstadt een ontroerend pleidooi voor een gedurfde aanpak. En dat om te eindigen met de aankondiging van een nieuwe milieuheffing… Natuurlijk is het goed dat de fiscaliteit vergroend wordt en dat de energie-inhoud van een product richtinggevend zou zijn voor het bepalen van een heffing. Maar als de voorgestelde heffing zo laag is, dan is er geen gedragswijziging te verwachten. De heffing is in dat geval enkel financierend, en niet regulerend. Als deze maatregel nog onderdeel zou zijn van een globaal pakket forse maatregelen, dan zou ik het misschien nog geloven. Maar in dit geval is het niet overtuigend. De uitvoering moet trouwens gebeuren door een volgende regering… Ik begreep dan ook helemaal niet dat de milieubeweging zo positief reageerde op deze non-maatregel.

Volgende week verschijnt een Brits rapport dat berekent hoeveel het niet voeren van een duurzaam klimaatbeleid aan de gemeenschap zal kosten. Daarmee zal dan met cijfers kunnen onderbouwd worden dat de economische kost van doorgaan met hetzelfde oneindig veel hoger zal zijn dan nu radicaal te kiezen voor een groener spoor.

In de recente versie van het rapport Limits to Growth las ik dat een van de belangrijke paden voor een oplossing bestaat in een strategie van ‘truth-telling’. Alleen als we dat ook doen, kunnen we vooruitgang maken. Al te vaak worden uiteenzettingen over de staat van de aarde afgeblokt met de redenering dat je geen ‘doemscenario’s’ mag vertellen. Het wordt tijd dat we die misplaatste angst afleggen. Met de cijfers in de hand kun je rustig duidelijk maken dat er wel degelijk hoop is voor deze planeet als we nu de goede (en dat zijn ondertussen radicale) keuzes maken. Als we dat niet doen, dan is de toekomst van de planeet echt in gevaar.

23 oktober 2006

Zitliggen en hangstaan

Ik probeer soms te zitliggen. Iets tussen de twee in. En hoewel ik het elke keer opnieuw al van tevoren weet, moet ik telkens ervaren dat dat met mijn lijf eigenlijk niet gaat. Het is te lang, te hoekig en doet aan te veel kanten pijn om het langer dan even vol te houden. En – en dat telt ter verdediging – de meeste stoelen of zetels zijn gemaakt voor gemiddelde mensen. En die zijn net iets korter dan ik ben.

Zitliggen in de bioscoop lukt maar voor enkele minuten. Het wordt na een tijdje al snel iets als scheefhangzitten. Maar ja, soms zit er toch iemand naast je, en dan kun je niet zomaar tot het tegeniemandaanhangzitten overgaan. En als ik dan gewoon mooi rechtop zit, wordt het halve scherm ingenomen door mijn dikke kop voor wie achter mij zit te zitliggen.

Maar gisteren kon ik wat dit betreft het betere werk aanschouwen. Meer zelfs, ik kon het stoelgevoel ervaren. Ik kon dus voelen wat de stoel moet voelen als er iemand succesvol zitligt.

Tijdens een halve vergadering had ik een leuk klein jongetje op mijn buik liggen. Het was de naborstperiode, dat moet ik toegeven. Dat zal wel in grote mate zijn gelukzalige overgave verklaren. Maar toch hoop ik dat het toch ook met de zitligkwaliteit van mijn buik te maken heeft.

Hoe hij daar lag, ergens tussen half en helemaal slapend… Lekker tegen mijn buik. Mijn grote hand op zijn buik. En zo samen warm en warmer. Na een tijdje was het iets tussen half slapen en half wakker. Af en toe draaide hij zich om om lang en indringend in mijn ogen te kijken. Om dan weer te gaan zitliggen. Met een lichaam dat daar perfect voor gemaakt lijkt.

Het kijken nam toe, met steeds kortere intervallen. Op basis daarvan kon ik opmaken dat de kleine jongen zich liever helemaal naar mij omdraaide, waardoor hij met zijn rug naar de vergadering zat. En dat om zo stilaan over te kunnen gaan tot het hangstaan. Hangend tussen mijn handen gingen zijn voeten aan het werk. Een beetje rechtstaan. (Het gevoel van topzwaar te zijn is mij goed bekend trouwens…) Met steeds groter plezier. Het ging zelfs over in een zeer lichte vorm van hangstaanspringen. Ik voelde zijn al sterke voetjes op mijn schoot. En zijn ogen werden steeds groter.

Als ik nu nog zou weten wat de verleden tijd van zitliggen is…

22 oktober 2006

Verzet

Ik heb het vaak moeilijk met de te gemakkelijke manier waarop heel wat mensen bepaalde woorden gebruiken. Het woord ‘verzet’ is er zo een. Het woord ‘strijd’ is een ander. Ik krijg het al snel op mijn heupen als ik in een of andere linkse tekst weer eens alle geijkte woorden op een rijtje vind. Het heimwee naar de grote revolutionaire helden wordt gekoesterd en vooral gecultiveerd. En in het ritueel van het bijpassend jargon voelt men zichzelf een deel van een – zo denkt men toch – gerealiseerde utopie. De grote helden mogen alleen maar ‘held’ zijn. Alleen hun icoon-zijn heeft nog belang.

Wat mij dan interesseert, zijn de dingen die niet kloppen. Pas als je de achterkant ziet van de mens achter het logo, wordt het interessant. De geschiedenis is steeds een brokkelig verhaal. Mensen zijn altijd in het beste geval een poging tot eenheid. Wie maar één rol kan spelen, kan dat alleen maar ten koste van een ander deel van zichzelf. Het feit dat een of andere ‘grote’ leider eigenlijk in het gewone leven een vervelende klier is, is geen bijkomstigheid die uit het beeld van de bijna-heilige moet weggefilterd worden. En het idee dat moed of heldendom zo gemakkelijk alleen verbonden wordt met de grote figuren uit de geschiedenis, is vermoeiend eenzijdig. In de context van de tijd zoals die is, heb je elk uur van de dag de kans om dingen te doen die een klein beetje moed vergen, en die misschien ooit een heldendaad zullen blijken te zijn.

Ik heb te veel respect voor de heldendaden van zoveel grote en kleine mensen om het woord verzet lichtzinnig te gebruiken. Wat zou je zelf gedaan hebben, op die plaats, op dat moment? Dat is een vraag die altijd opnieuw door mijn hoofd blijft gaan. En het antwoord daarop lijkt zo essentieel. De morele consequenties daarvan kunnen immers erg groot zijn. Heb je nog wel het recht om bepaalde woorden in de mond te nemen? Heb je nog wel het recht om bepaalde stellingen in te nemen? Hoe kun je iets zeggen over het nu of over de toekomst zonder tenminste geprobeerd te hebben de geschiedenis te kennen? Misschien kom ik wel nooit in het reine met die vragen, en rest er alleen een houding van schroomvol zwijgen.

Ik dacht er weer aan toen ik vanmorgen bij het ontbijt de kranten zat te lezen. De verhalen over de Hongaarse opstand in 1956. Ik heb er al veel over gelezen, maar het blijft me fascineren. Hoewel ik toen nog lang niet geboren was, voel ik nu nog steeds iets van schaamte. Waarom heeft het toenmalig West-Europa die dingen zomaar laten gebeuren? Het kwetst me vaak dat zoveel mensen, ook progressieven, in het debat over de uitbreiding van de EU die hele historische context al vergeten zijn. Het doet pijn als mensen die zichzelf links noemen ervoor pleiten om de uitbreiding stop te zetten, met als argument (al dan niet openlijk) dat onze welvaart in het gedrang zou kunnen komen…

Elders in de krant zag ik de lijstjes van enkele professoren voor een ‘Belgische canon’. En een van de genoemde gebeurtenissen maakt me meteen stil: het stoppen van het XX-ste treinkonvooi naar Auschwitz-Birkenau door drie Belgische verzetsmensen in Boortmeerbeek op 19 april 1943. Het is de enige keer dat dit gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog. En wie het verhaal leest over deze verzetsdaad, kan alleen maar respect hebben. Ze werd uitgevoerd door drie jonge studenten uit Ukkel. Gewapend met één revolver, een stormlamp en rood papier verplichtten ze de trein te stoppen op de lijn Mechelen-Leuven tussen Boortmeerbeek en Haacht. 231 mensen konden ontsnappen, en voor 115 daarvan slaagde de ontsnapping.

Ik herinner me nog goed een TV-documentaire over dit feit. Het gebrek aan grote heroïek is me bijgebleven. Ze deden het gewoon. Het maakt me alleen maar nederig. Het was op zich een kleine daad die de grote oorlog niet gestopt heeft. De ontsnapten die ter plekke door de Duitsers werden gedood hadden weinig geluk. De 115 die wel konden ontkomen, kregen een kans, en velen van hen overleefden de oorlog en konden het navertellen. Ze danken hun leven aan anderen.

Je hoopt dat je door kennis van de geschiedenis, door een poging tot integer in de wereld zijn, door de wil je niet neer te leggen bij onrecht beter zult gewapend zijn om overeind te blijven in echt moeilijke tijden. Je hoopt dat je op het ultieme moment de moed zult hebben om met het woord verzet waardig om te gaan. Maar of het zo is, weet je misschien wel nooit…

21 oktober 2006

The Sea


Het boek The Sea van John Banville moet je traag lezen. Wie snel vooruit wil gaan, wordt tegengehouden door een grote hoeveelheid woorden, die je als zwaar geworden kleren in het water trekken. Als je trager leest, kom je in het ritme van het boek. De telkens omtrekkende bewegingen die de vele beschrijvingen rond elke gebeurtenis maken creëren een werkelijkheid die op zich een plek is. Een zinvolle plek. Misschien wel het enige wat zinvol kan zijn in een tekortschietend leven.

De hoofdfiguur van het boek is Max Morden, een kunsthistoricus die terugkeert naar een plaatsje aan zee. Max heeft net zijn vrouw verloren aan kanker. Daar, aan de rand van het water, hoopt hij iets te vinden, hoewel het niet zo duidelijk is wat dat kan zijn. Als kind bracht hij een vakantie door op dezelfde plek. Hij wil voelen hoe de dingen er nu uit zien en denkt terug aan de ontmoeting met de familie Grace, die toen een grote indruk op hem maakte. Hij voelt zich aangetrokken tot de moeder van het gezin, en ontwikkelt een soort vriendschap met de tweeling Chloe en Myles. Het is uiteindelijk Chloe die hem inwijdt in iets wat liefde zou kunnen zijn, maar dat voor hem vervreemdend en ook confronterend blijkt.

Max is een toeschouwer van de dingen die in het leven gebeuren. Hij is er steeds niet helemaal bij, lijkt nooit zelf greep te krijgen op de dingen, blijft gevangen in zichzelf. Dat voel je in het verhaal van zijn vrouw. De ziekte lijkt hen te overvallen. Ze houden het zo lang mogelijk stil voor hun dochter. Daardoor is ook de tijd voorbij. In de beschrijving van haar ziekte en dood voel je veel afstand, maar geen cynisme. Wel veel ingehouden onvermogen. Onvermogen is ook wat de relatie tot zijn dochter kenmerkt. Hij poogt haar dichter in zijn leven te halen, maar dat lukt niet echt.

Aan zee verblijft hij in een pension dat wordt gerund door Miss Vavasour en waar ook The Colonel rondhangt. Max beweegt zich door zijn herinneringen en vlucht regelmatig in de drank. Naarmate hij de gebeurtenissen van zijn jeugd kan reconstrueren, wordt duidelijk dat hij zich als kind volledig heeft vergist in zijn interpretatie van de dingen die hij zag. De dramatische afloop van wat toen gebeurde en zijn herinneringen aan alles komen ineens in een ander daglicht te staan.

Het hoofdpersonage lijkt machteloos tegenover het leven, en het kijken naar de dingen die gebeuren in dat leven. Zelf een sturende rol spelen lijkt onmogelijk. Ook als kunsthistoricus voelt hij dat hij eigenlijk weinig of niets van belang te zeggen heeft over het onderwerp waarover hij een boek schrijft.

De uitgebreide en nauwkeurige manier waarop de herinneringen worden gereconstrueerd zou wel eens het enige verweer kunnen zijn. In het begin van het boek vraag je je af hoe iemand zijn eigen herinneringen van 50 jaar geleden zo nauwkeurig zou kunnen herhalen. Na een tijdje besef je dat dat meer een constructie dan een reconstructie is.

Doorheen dit alles is er natuurlijk ook nog de zee. Die lijkt wel een alles overheersend personage in dit verhaal. Aanwezig, zelfbewust en niet te kennen. Meer dan een soort passief decor is de zee een soort actieve werkelijkheid die afstraalt op de vergeefsheid van het leven van Max Morden. Er lijkt een soort medeplichtigheid tussen de tweeling Chloe en Myles en de zee. Wie verantwoordelijk is voor de tragische afloop van het verhaal, en of het hier echt wel om een tragische gebeurtenis gaat, blijft in het ongewisse.

The Sea is geen gemakkelijk boek. Het is een beetje weerbarstig en laat zich niet zomaar kennen. Het is geschreven in een schitterend Engels. Veeleer vol van woorden dan vloeiend. Doorheen die woorden kijk je naar een werkelijkheid, die steeds een beetje onkenbaar blijft. Of zijn de woorden het enig werkelijke?

19 oktober 2006

De stemmen

Het is een fenomeen op zich, de omroepstemmen in de stations. Zo is er de vrouwelijke computerstem in het Brusselse Luxemburgstation. Elke dag lijkt die mevrouw hetzelfde humeur te hebben. Haar gevoel lijkt soms nog wel een beetje te veranderen tussen twee woorden in eenzelfde zin, maar dipjes of momenten van grote opwinding zijn niet aan haar besteed.

Ik herinner me ook de stem op het station in Schaarbeek op een vroege zaterdagmorgen, toen we stonden te wachten op een overstap. Kordaat en bijna jolig werden de treinen in vier talen en in luid volume omgeroepen, en nog eens herhaald. Of de stem in Brussel-Centraal, als je na een concert nog nagenietend zit te wachten op de trein. Nooit wordt er harder omgeroepen dan om 11 uur ’s avonds in Brussel-Centraal.

Maar er is toch één bijzondere omroepstem die me altijd doet glimlachen, en dat is in Brussel-Zuid. Het is een aristocratische mannenstem, en ik hoor ze maar af en toe. Maar het is telkens een bijzondere ervaring. Hoe perfect Nederlands hij spreekt, met die onberispelijke a-klanken. En dan gaat het over in smetvrij Frans of andere talen.

Ik probeer me hem voor te stellen. Volgens mij heeft hij zo’n fijn half brilletje, aan een touwtje. Drie bril staat vooraan op zijn neus. Zijn bureau is altijd netjes opgeruimd. En hij houdt er niet van dat zijn kranten onzorgvuldig terug in elkaar worden geplooid. Af en toe een glas rode wijn, maar niet te veel. En dan muziek van Georges Brassens of de Vlaamse polyfonisten. Hij fotografeert nog met een mooie Leica.

Als ik zijn stem hoor, ga ik wat trager lopen. En ook mooi rechtop. De stem klinkt immers ook een beetje streng. Ik word verondersteld te beseffen dat ik hier niet zomaar ergens ben. Dit is een station. Een knooppunt met het grote Europa. Soms zien de mensen die samen met mij op het perron staan te wachten er een beetje uitgeblust uit, misschien wel ongeïnteresseerd. Maar als die stem weerklinkt, dan komt er toch een lichte gloed over. Het duurt natuurlijk maar even. Want zodra de treindeuren dicht zijn, beginnen de gesprekken weer over hoe onverdraaglijk het is om een bureau te hebben aan dat raam en niet aan dat raam en andere levensbelangrijke vraagstukken. Maar dat even was toch mooi.

17 oktober 2006

Onontgonnen


Deze week maakte de WWF bekend dat in Papoe-Nieuw-Guinea nieuwe tot nog toe onbekende orchideeën zijn ontdekt. Een mooie gedachte, die me tegelijk een beetje droef maakt.

Het idee dat er toch nog soorten zijn die we niet kennen is mooi. De voorbije tientallen jaren is de soortenrijkdom spectaculair afgenomen. En dat door menselijke invloed. De mens zaagt zo stilaan de tak af waar hij of zij zelf op zit.

Het is tegelijk droef dat deze ontdekking misschien niet meer is dan een druppel op een hete plaat. Er zijn nog veel soorten die misschien al zullen verdwenen zijn nog voor ze ontdekt zijn. Zo goed als zeker zijn er nog oneindig veel nuttige planten goed verborgen in de stilaan verdwijnende tropische bossen. Ze bevatten waarschijnlijk stoffen die een antwoord zouden kunnen bieden op allerlei vreselijke ziektes. En door het snelle verdwijnen van de laatste groene longen zullen we het nooit weten.

Maar eigenlijk ben ik een beetje droevig omdat die orchideeën ontdekt zijn. Het idee ‘nieuwe orchidee’ vind ik op zich al erg ingewikkeld. Hoe kan zo’n bloem nu ‘nieuw’ zijn? Blijkbaar hebben we het idee dat iets er pas is als het gezien is door de mens. En meer nog als het een naam heeft gekregen. Ik vraag me dat al lang af. Hoe voelt een plant zich met de naam die hij gekregen heeft? Of beter nog: hoe voelde de orchidee zich voor ze ‘ontdekt’ was? Had de orchidee een identiteitsgevoel? Of kwam dat er pas nadat de mens er een naam aan had gegeven?

De drang van de mens om zelfs de laatste vierkante centimeter van de planeet te willen ontdekken, en dus ontginnen, maakt me triest. Waarom mogen die orchideeën er niet gewoon voor zichzelf zijn? En daar dan ook gewoon blijven? Zonder een door de mens gegeven naam? Waarom is het zo moeilijk ermee te leven dat er nog veel soorten en plekken zijn die we niet kennen? Waarom moet alles een bestemming hebben, of moet alles in kaart gebracht zijn? Wat een mooie gedachte is het dat we zoveel dingen niet weten. Hoe fascinerend kan het zijn te weten dat er nog planten en dieren zijn met een oneindige schoonheid, die we nooit zullen zien? Tegenover al het mooie, ook dat wat we niet kennen, is een langzame bescheidenheid misschien wel de beste houding. Maar blijkbaar is dat een moeilijke gedachte.

16 oktober 2006

Goed bestuur

In de na-discussies en –analyses over de lokale verkiezingen is er een element dat me een beetje begint te storen: het discours over het ‘goed bestuur’. Samengevat: wie goed bestuurt, gaat vooruit. Of ook: wie goed bestuurt, kan het extremisme tegenhouden. Of die stelling ook echt met de feiten klopt, moet nog maar bekeken worden. De manier hoe ze de voorbije dagen is gebruikt, is echter in een aantal opzichten wel zorgwekkend.

Deze stelling is op enkele dagen zo ‘onbetwistbaar’ geworden dat ze nu te pas en te onpas mag gebruikt worden blijkbaar om allerlei dingen te zeggen of te insinueren die toch op zijn zachtst gezegd bediscussieerbaar zijn. Vooral de manier waarop de stelling wordt omgekeerd, is echt problematisch. In de woorden van de volleerde machtspolitici wordt dat dan iets als: wie nu nog altijd kritiek zou hebben op goed bestuur, is slecht bezig en is vooral gevaarlijk. Of nog cynischer en macho kan ook: als ondanks het goed bestuur het VB toch nog vooruit gaat, dan is dat de schuld van de oppositie.

Eigenlijk krijgen alle politici – van welke partij ze ook zijn – die om allerlei redenen in de oppositie zijn terechtgekomen als boodschap: houd uw bek. De legitimiteit van het oppositievoeren op zich wordt blijkbaar in vraag gesteld. En onder het mom van de strijd tegen extreemrechts wordt ook het feit dat er op ‘goed bestuur’ kritiek mogelijk zou zijn van tafel geveegd. Zo van: wie nu nog altijd zou doorgaan met kritiek geven, die draagt alleen maar bij tot de verzuring, en spreidt dus het bedje van het VB.

Wat een onzin! Ik ben het ermee eens dat alle partijen er goed over moeten nadenken hoe ze aan politiek doen, en in welke stijl ze discussiëren over hun meningsverschillen. Gewoon schelden om te schelden heeft geen zin. Mensen persoonlijk aanvallen of kleineren is vooral onbeleefd. Uitspraken als “je moet daar maar tegen kunnen” zijn nonsens. Maar op een correcte en duidelijke manier van mening verschillen, dat moet wel kunnen. Als er een te harde of polariserende stijl is, dan kan dat trouwens ook aan de meerderheid liggen. Zou het denkbaar kunnen zijn dat b.v. een burgemeester permanent kiest voor een negatieve stijl in de omgang met de politieke partners, en dat dat bijdraagt tot een confronterende politieke cultuur? Het is wel al te gemakkelijk alle verantwoordelijkheid bij de oppositie te leggen, of bij sommige meerderheidspartners waar men liever van af zou zijn.

Meer ten gronde versterkt het verhaal over ‘goed bestuur’ ook een opvatting als zou besturen gewoon een ‘technische’ kwestie zijn, en niet een politieke. Besturen wordt dan enkel nog een vorm van management, en de vooronderstellingen daarvan mogen niet meer in vraag gesteld worden. Dat is een erg gevaarlijke opvatting. Of je in een maatschappij meer of minder rechtvaardigheid toelaat, is een keuze. Of je wel of niet in je huidig mobiliteitsbeleid de uitdagingen van de toekomst inrekent door meer of minder te proberen de luchtvervuiling te verminderen, is een keuze.

En die keuzes, dat is nu net de essentie van de politieke democratie. In een democratie bestaat ‘de’ waarheid niet. Democratie is een georganiseerd meningsverschil, op vreedzame wijze. Partijen horen partijdig te zijn. Als in een soort theater voeren ze de verschillende kanten van een probleem, en de verschillende zienswijzen om dat op te lossen op. Zo kan de burger begrijpen wat er op het spel staat. In de confrontatie tussen partijdige partijen, in de discussie tussen meerderheid en oppositie kan een tot dan toe verdrongen of miskende kant van de waarheid duidelijk worden. Zo kwamen b.v. de achterstelling van de arbeiders of het milieuprobleem stap voor stap op de agenda. Politieke strijd gaat over de agenda van wat politiek relevant is en wat niet.

Het ook al groeiend pleidooi voor zogenaamde ‘afspiegelingscoalities’ kan op dezelfde manier gevaarlijk zijn. Ze gaan uit van een idee dat een beetje lijkt op een eenpartijstaat. In de schoot van de ene partij zouden dan toch alle strekkingen aan bod kunnen komen, en dat zou moeten volstaan. Het is een gevaarlijke gedachte. Macht kan en mag maar bestaan als er een tegenmacht is. En hoe we dat organiseren, is de verantwoordelijkheid van alle partijen, of ze nu in de meerderheid zitten of niet. Als partijen hun partijdigheid proberen te ontwijken door pleidooien voor een soort neutraal of enkel op consensus gericht goed bestuur, dan ondermijnen ze enkele levensbelangrijke pijlers van een levende democratie.

14 oktober 2006

Leeg

Hoe zou het zijn als je gewoon de wind door je heen kon laten stromen? Of zachtjes afdalen in de rivier en zien hoe jouw aanwezigheid daar niet eens een rimpel in het water zou laten? Alleen de volle leegte zou overblijven. Je zou hier zijn en tegelijk alleen maar afwezig. Je zou voelen hoe het komt dat de golf niet te onderscheiden is van de zee, hoe onmisbaar ze ook zijn voor elkaar.

Na een intens gebeuren, waar je samen naartoe hebt geleefd en waar je hard aan werkte, is het goed om even te zwijgen. Even zachter gaan praten. Even iedereen alleen maar water laten zijn. Ik heb nooit goed begrepen waarom dat bij velen net omgekeerd is. Het zal wel aan mij liggen.

Als ik had kunnen kiezen, zou ik misschien het liefst op zo'n moment samen zitten, en alleen maar kijken naar elkaar. Traag kijken. En zien hoe de ogen bewegen, hoe de rimpels verdwalen, en hoe de lichamen veranderd zijn in die korte tijd tussen daarnet en nu. En daarna heel voorzichtig weer spreken. Zodat je elk woord kunt voelen, en het met de nodige eerbied omzichtig kunt aanraken.

Hoe anders was die Afrikaanse zangeres die ik deze week zag. Ze stond vooraan op het podium, samen met nog twee zangeressen en een zanger. Ze zongen alleen maar, en dat leek meer dan voldoende, het was zelfs veel. Ik keek naar die kleine maar zo aanwezige bewegingen van haar heupen. Ze lachte een beetje verlegen na elk nummer. Als ik had gekund, had ik haar heel even willen aanraken, en haar huid ruiken, om dan weer te gaan zitten. Toen ze werd voorgesteld, vouwde ze rustig haar handen voor haar gezicht en boog. Het is een gebaar dat ik steeds mooier ben beginnen vinden met het ouder worden.

De voorbije dagen voelde ik meer behoefte om te kijken naar foto's met aarzelende bijna stotterende lichamen dan om toeterende woorden te lezen. Soms benaderen ze het kruispunt tussen vol en leeg. Daar waar de rivier zichzelf herinnert, en er is in het verdwijnen.

12 oktober 2006

Zachtjes op de aarde


Ik las het vandaag in de krant. De weergave van een artikel in de New Scientist. Wat zou er gebeuren als alle mensen ineens van de planeet zouden verdwijnen? De vaststelling is dat de aarde behoorlijk snel zou herstellen.

De mens kan niet zonder de natuur, maar de natuur kan perfect zonder de mens. Voor sommigen zou dit misschien aanleiding geven tot anti-menselijke standpunten. Volgens mij is het integendeel een troostend idee. Het geeft aanleiding tot bescheiden hoop.

Bescheiden in de zin van: de mens die een beetje meer bescheiden is tegenover de rest van de aarde. En in die bescheidenheid, die kan leiden tot een vorm van zachtjes op de aarde bewegen, ligt er hoop.

Conservatieve stemmen zullen uit de gedachte van een aarde zonder mensen vaak een idee van een veronderstelde 'natuurlijke orde' distilleren. En die is dan een legitimering van allerlei autoritaire en antimoderne denkbeelden. Gevaarlijke onzin natuurlijk.

Het is integendeel een uitdaging om het idee van ecologische grenzen te verbinden met de progressieve idealen. Waarden als vrijheid, rechtvaardigheid, rationaliteit, het geloof in de veranderbaarheid van de maatschappij, autonomie zijn prachtige verworvenheden van het moderne denken. Het vooruitgangsdenken is echter in veel gevallen herleid tot een zuiver 'economische' benadering van de werkelijkheid, waarin alles een product kan worden. De gevolgen daarvan worden elke dag duidelijker.

Het lijkt een paradox, maar het is er geen: een verkeerde, niet-duurzame invulling van het begrip vooruitgang leidt tot minder vrijheid. De moderne mens probeerde zich tot op zekere hoogte te 'bevrijden' van de natuur. De natuur werd de 'andere'. De autonome mens was de enige waarde, al het andere had enkel een afgeleide waarde. Dat de mens een deel van de aarde is, is blijkbaar een bedreigende gedachte.

De mens deelt veel met de andere dieren, en met de andere elementen van de aarde. Alles is opgebouwd uit dezelfde bouwstenen. Zo bekeken is de mens niet zo anders dan het andere. Maar tegelijk heeft de mens een indrukwekkende menselijke en intellectuele geschiedenis opgebouwd, die zij of hij niet met de anderen deelt. En die hoeft niet in het gedrang te komen door een besef van verbondenheid, en van 'aards' zijn, integendeel.

Als vooruitgang alleen maar gezien wordt als een toename van materiële productie en consumptie, dan leidt die enkel tot een overschrijding van de ecologische grenzen. Dat zal zorgen voor minder vrijheid en minder rechtvaardigheid. De strijd om de laatste resterende natuurlijke reserves zal steeds ongenadiger worden. De roep naar autoritair optreden zal groter worden.

Het toenemend aantal natuurrampen die mede veroorzaakt zijn door menselijk handelen wijst in dezelfde richting. Als de mens zich te zeer wil 'bevrijden' van de natuur, dan slaat de natuur terug, en zo wordt de mens alleen minder vrij, en meer de speelbal van allerlei krachten buiten de eigen autonomie.

Het aanvaarden van het deelzijn van de aarde is dus in zekere zin een voorwaarde om ook de idealen van de moderniteit te redden. Wie het begrip vooruitgang invult binnen de ecologische grenzen, wordt niet minder maar meer vrij.

En hoezeer we over de ecologische grenzen gaan, wordt ook steeds meer gedocumenteerd. Zo berekende de New Economics Foundation dat dit jaar 9 oktober de dag is waarop we de aarde beginnen op te eten. Op jaarbasis gezien is dat immers het moment waarop we beginnen interen op het natuurlijk kapitaal, en dus over de grenzen van de natuurlijke draagkracht gaan. Het overschrijden van die grenzen doen we sinds 1987. Elk jaar schuift de datum een beetje op...

Het is nochtans perfect mogelijk een rechtvaardig leven rijk aan kwaliteit uit te bouwen binnen de natuurlijke grenzen. Dat is ook de beste manier om het ideaal van vooruitgang te doen overleven.

10 oktober 2006

De zon

Hoe zalig. Gewoon op de trein zitten, en naar buiten kijken. De late zon. Even geen woorden. Geen strategie of tactiek (ik moet nog altijd hard nadenken over het juiste verschil tussen de twee). Even geen analyses en evaluaties. Even geen kwaadheid over cynisme van anderen. Even geen antwoorden moeten geven.

Ik doe gewoon alsof ik een artikel in de HUMO aan het lezen ben. Het gaat over het filmfestival in Gent. Althans dat denk ik toch. Want ditzelfde stuk heb ik toch al vier keer opnieuw gelezen. En over welke film het nu eigenlijk gaat, weet ik nog steeds niet.

Gewoon de zon. Ze is er plots. Terwijl de trein het station nadert. Zo'n mooie kleuren. Het voelt als een enorme luxe om gewoon naar de zon te kunnen kijken. En de beweging te voelen. Ik zie mensen die tussen de woonwagens doorlopen. Of gewoon wat staan te praten. De zon schijnt op hen. Het lijkt zo vredig. Alsof er een tijd is zonder datum. Alleen maar tijd die passeert.

De lucht is vriendelijk. De avond ruikt anders in de herfst dan in de zomer. Gewoon naar huis wandelen en alleen maar kijken naar wie voorbijgaat aan de overkant. En afwachten wie van de twee het langst in de ander zijn of haar ogen durft kijken.

Binnenkomen in het huis en voelen dat het buiten warmer is. Ik kom heel zachtjes de kamer in, en kijk rond.

08 oktober 2006

Een merk

Ik ben een merk, zegt de onvolprezen Paris Hilton in een artikel dat ik vanmorgen las bij het ontbijt. Nou, daar moet ik toch even over nadenken... Een mens kan gewoon oninteressant zijn. Zij of hij kan aanbelanden op het nulpunt van de volstrekte nietszeggendheid. Daar zit dan nog iets zen-achtigs in misschien. Gewoon stiller zijn dan een rimpel op het water. Maar 'een merk' zijn, dat is daar nog voorbij.

Het doet me een beetje denken aan die mensen, vaak politici, die over zichzelf in de derde persoon praten. Zo hoorde ik van de week Pieter De Crem praten over: "Pieter De Crem doet dit of dat." De dag daarna hoorde ik de al even sympathieke en allerminst in ijdelheid uitblinkende Eric Van Rompuy zeggen: "Iedereen weet toch dat Eric Van Rompuy al jaren..." Merk mijn merk, daarover gaat het blijkbaar. Of: merk alsjeblieft vooral mij op.

Het irriteert me al even sterk als mensen in dit soort merkdiscussies het woord 'een' gebruiken. Dan krijg je van die uitspraken als: "Neem nu een Yves Leterme, of een Guy Verhofstadt..." Brrrrrr... Zitten die dan in een blik of zo?

Sinds kort hebben we ook het merk 'Patrick'. Even volstrekt los van zijn verdiensten of kwaliteiten of politiek belang, ik weet het toch niet zo goed. Geef mij dan toch maar de ouderwetse partijmilitanten die de tranen in hun ogen krijgen bij de vlag van de overtuiging waar ze als het moest hun leven voor zouden geven. Dat zal wel niet meer bij deze tijd passen waarschijnlijk, maar ja, dan is dat voor mij ook maar zo.

Een merk zijn dus. Hoe doe je dat? Zou Paris Hilton een aantal marketing-deskundigen in dienst hebben die haar zeggen hoe ze haar 'Paris Hilton'-gehalte kan verbeteren? Zo zou ze volledig met haar merk kunnen samenvallen, zonder rafeltjes. Zo kan ze van buiten zichzelf naar haar eigen bordkartonnen merkzelf kijken. En als alle materie is weggeschraapt en alleen het zuivere merk overblijft, het ultieme doel, dan is zij zelf ook helemaal verdampt. Heel erg on-zen.

Zou ze gelukkig zijn als ze zichzelf in monsterachtig grote foto's in het straatbeeld ziet? Overal opgemerkt worden, en toch nergens zijn. Altijd op de vlucht voor haar spiegelbeeld. Zelfs haar blauwe ogen zijn fake. Het zijn blijkbaar gekleurde lenzen. Die doet ze volgens mij in tussen het opstaan en die eerste blik in de spiegel. Haar beeld bevindt zich alleen nog in de ogen van anderen.

07 oktober 2006

Ik ben er nog



Een stil moment in het huis. Na iets, en ook voor iets. Hopelijk is er nu niemand die belt, niemand die langs wil komen. Ik ben moe en wil nu in dit tussenmoment alleen maar alleen zijn. En wachten, terwijl de avond valt. Soms kan het licht geluid maken, maar nu lijkt het heel stil. De wind is ook weg.

Misschien is er één iemand met wie ik nu zou willen praten. Maar hij is er niet meer. De voorbije dagen kwam hij vaak in mijn hoofd. Enkele jaren geleden besloot hij het leven te verlaten. Hoewel het misschien zo niet bedoeld was, waren we vrienden geworden. Dat denk ik toch. Al weet ik nog steeds niet goed of 'vriend' het juiste woord is.

Het was op den duur al lang niet meer zo duidelijk wie nu het meeste sprak, en wie naar wie luisterde. Ik vertelde graag mijn moeilijke verhalen aan hem. Hij wist wanneer iets al of niet belangrijk was. En kende de code van mijn woorden. Hij kon zo mooi "het komt wel goed" zeggen. En hoewel ik wist dat hij dat zou zeggen, geloofde ik hem altijd.

Als hij sprak, was ik altijd een beetje verlegen. Onze verhalen gingen steeds meer over iets als waarachtigheid in een wereld die een andere richting leek uit te gaan. Ik kon me voorstellen dat we dat nog lang zouden doen.

Hij was de man die me bij het leven hield, en koos uiteindelijk zelf niet meer voor het leven. Ik had iets willen kunnen doen. Iets teruggeven van dat leven. Al jaren had ik me ingebeeld hoe het zou zijn om hem te kunnen vertellen dat ik genezen was van de ziekte die hij van zo dichtbij bij me gevolgd had. Het is net niet gelukt.

Af en toe ga ik even naar zijn graf. En dan praat ik met hem, heel stilletjes. Dan zie ik hem, als was het aan de andere kant van het glas. Hij kijkt me aan en lijkt te zeggen: "Ik ben waar ik wilde zijn." Ik glimlach maar aarzel een beetje. Soms denk ik dat hij alleen niet meer hier wilde zijn, maar daarom nog niet daar. Er blijft iets rusteloos in zijn ogen. Maar het glas blijft tussen ons. Hij heeft een mooi plekje om te liggen. De dagen na zijn begrafenis spookte het door mijn hoofd dat hij het daar alleen in dat graf zo koud zou hebben. Nu is het gewoon rustig daar.

De voorbije weken was het een snel leven. Sneller dan het ritme waar mijn adem terechtkomt als de tijd gewoon rivier kan zijn. Even aan de oever naar de rivier kijken, dat had ik zo graag met hem gedaan. We zouden praten over waarden, over cynisme en hoe het te vermijden, over wat je op wilt geven om al die andere dingen waarnaar je zo verlangt vooral niet te moeten opgeven, over hoe je functioneert in een wereld die door andere drijfveren wordt aangestuurd dan de jouwe. Dingen die je traag en stilletjes moet kunnen zeggen. Met hem zou het veilig voelen.

En dan zou ik hem misschien toch zeggen hoe veel hij was in mijn leven. Heel voorzichtig zou ik hopen dat dat hem een beetje meer aan deze kant van de lijn zou hebben gehouden. Nog steeds verlegen waarschijnlijk, maar misschien zou ik het wel durven. En het ultieme zou zijn: samen zwijgen en naar de herfst kijken.

Vaak hoefde ik hem niet te zien. Alleen al weten dat hij daar was, was soms genoeg. Ik mis hem nog elke dag.

06 oktober 2006

Niets doen is duur

In de categorie dingen waar ik kwaad van word: groene keuzes maken is te duur. Het is een variant van 'die groene voorstellen zijn niet realistisch'. Heel vaak is die redenering erg kortzichtig. Toen ik nog klein was, werd al het afval gewoon in de grond gestopt. Dat was goedkoop. Of zo leek het toch. En nu betalen we letterlijk miljoenen om zwaar vervuilde bodems te saneren. Wat eerst uit de boekhouding werd weggeredeneerd, komt nu keihard terug.

Nog zo'n onzin duikt steeds weer op in de discussie over kernenergie. Er zijn de voorbije tientallen jaren al miljarden en miljarden uitgegeven en nog steeds is er geen begin van een oplossing voor het kernafval. Centrales beveiligen kost eindeloos veel geld. Verzekerbaar zijn ze zelfs niet. De wereld wordt als proeflabo gebruikt, om Ulrich Beck te citeren. En dan komt men op de proppen met geleuter als zou het stockeren van levensgevaarlijk afval gedurende duizenden jaren een 'aanvaardbaar risico' zijn. Woest word ik ervan. Waar halen wij in godsnaam het recht vandaan om mensen die nog moeten geboren worden op te zadelen met zo'n erfenis?

We hebben de aarde niet in bezit. In het beste geval zijn we huurders. En huurders worden verondersteld het pand in dezelfde staat achter te laten als waarin ze het aantroffen toen ze er kwamen wonen. Het natuurlijk kapitaal van onze aarde ongeschonden doorgeven, dat is de enige duurzame optie. Al de rest is eigenlijk onrechtvaardige toe-eigening ten koste van een ander.

Ik hoorde het nog eens van de week in een interview: "Die groene maatregelen die jullie voorstellen, zijn die eigenlijk niet veel te duur?" De enig eerlijke vraag zou eigenlijk moeten zijn: wat is de kost van het niet doorvoeren van groene keuzes?

En onder meer in de klimaatdiscussie heeft men dat stilaan begrepen. Zo werd er deze week een rapport aangekondigd waarin de kost van een niet-duurzaam klimaatbeleid wordt berekend. Blijkbaar luisteren sommige zichzelf ernstig en 'realistisch' vindende mensen enkel als dingen in cijfertjes en economische termen worden uitgedrukt.

Naar aanleiding van het rapport was de Britse buitenlandminister erg duidelijk: "It is sound economic sense to respond to climate change and economic nonsense not to."

Je zou het nog anders kunnen zeggen: geen werk maken van een aanpak van de klimaatproblemen, is puur egoïsme. Uit dit nieuwe rapport blijkt nog maar eens dat de armsten ter wereld het zwaarst zullen getroffen worden door de onwil tot handelen van de rijksten. Die rijken vinden hun levensstijl blijkbaar 'non-negotiable'.

Groene keuzes maken is dus economisch het interessantste. Als we het niet doen, zullen de externe kosten van een niet-duurzame economie (overstromingen, oogstverliezen, erosie, tropische ziekten, hittegolven, ...) zo immens worden dat er geen economie die naam waardig meer over zal blijven. Niets doen is dus veruit het duurste.

Maar ook zonder die economische tabellen blijft er nog altijd het zuivere rechtvaardigheidsargument. Er is geen enkele, maar dan ook geen enkele zinnige reden te geven waarom een Belg meer recht zou hebben op een waardig leven dan een Afrikaan. En er is al evenmin iets dat zou verantwoorden dat alleen een minderheid van de aardebewoners die in een periode van een kleine honderd jaar leefde recht zou hebben op welvaart.

Het is nochtans perfect mogelijk een kwaliteitsvol leven te garanderen aan alle bewoners van de planeet en aan al wie nog moet geboren worden, zonder dat we de aarde uitputten. Het is gewoon een kwestie van keuzes maken. Die keuzes niet maken is cynisch. Misschien is cynisme wel goedkoop. Alleen betalen we voor dat cynisme een veel te zware prijs...

05 oktober 2006

Doe maar eentje met

Geluiden die verdwenen zijn. Zoals het geluid van die grote en zware zwart-grijze scharen, vooral op een houten ondergrond, en b.v. bij het knippen van stof. De scharen van tegenwoordig, met die nooit helemaal passende plastic oren, maken nooit zo'n mooi geluid.

Dingen die verdwenen zijn. Zoals juten zakken. Hoe ze voelden, en hoe nadien je handen roken. En je kon er nog zoveel mee doen. Zoals zakspringen. Dat gaat toch helemaal niet in een plastic zak?

Of nagels die je in de winkel per gewicht kon kopen. In een bruine papieren puntzak. En niet in van die vreselijke blisterverpakkingen.

Dat sommige dingen verdwijnen, daar valt mee te leven. Zoals tonnetjes waspoeder. Je kon er eindeloos veel mee doen. Alles tussen een drumstel en een ridderhelm. Ik kreeg wel nooit goed die draagband eraf, maar dat zal wel aan mij gelegen hebben... Maar op den duur had je er ook wel te veel van.

Maar waar ik toch moeilijk mee kan leven, dat zijn bloemen die niet ruiken. Als je nu een bos bloemen koopt of krijgt, dan ruiken die naar niets. Wanneer en hoe is dat ooit veranderd, tussen toen en nu? Wie vroeger bloemen kreeg, ging eerst uitgebreid ruiken, en dan pas uitpakken. Nu is het alleen uitpakken. Zo'n bos op de tafel, en je kon er af en toe naartoe gaan, alleen maar om te ruiken. Nu is geur alleen het signaal dat het tijd is om de bloemen weg te gooien.

Is dat dan ooit zo beslist? Door een of andere wereldbloemengeurcommissie, door mannen in deftig maatpak? Ik zie het al voor me. Na de officiële beslissing wordt er dan een brief gestuurd naar alle bloemisten: "Heden, dd. zoveel en zoveel, hebben wij, ter zitting, beslist dat met ingang vanaf nu, de bloemen niet meer zullen ruiken. Gelieve hier akte van te nemen, en de nodige schikkingen te treffen. Gelieve ook per kerende op onderhavig schrijven te reageren en te bevestigen dat de geur is verdwenen."

Die commissie komt ongetwijfeld jaarlijks samen, en bespreekt dan de voortgangsrapporten. Ik vermoed dat bij de volgende jaarvergadering een speciale presentatie zal worden gehouden over de gecontroleerde introductie van geursegmenten in het bloemgebeuren. Een of andere biotechnoloog (ongetwijfeld een man) zal ontdekt hebben hoe door verdere manipulatie van de gekloonde bloemen ook een geurspoor kan geïntroduceerd worden in het product bloem. In tegenstelling tot de traditionele bloem, kan in dit geval ook de geur beïnvloed worden. Op die manier kan het product beter gematcht worden met de leefstijl van de consument.

Concreet betekent dit dat de bloem zal kunnen worden aangeboden in een reeks (ook personaliseerbare) varianten. Als uitgangspunt wordt gedacht aan de varianten neutraal, zacht, medium en heftig. Dat geeft de cliënt natuurlijk ook een grotere productcontrole. Als je dan naar de winkel gaat voor een bosje rozen, dan vraagt de verkoper: "Hoe had u ze gehad willen hebben?" En dan kun je zeggen: "Doe maar eentje met." En dan vraagt de verkoper: "Zoals altijd?" (Hij kent namelijk de geurvoorkeur van zijn vaste klanten.) En dan kun je zeggen: "Ja, zoals altijd."

Toen ik als kind nadacht over wat ik later wilde worden, was bloemist een van de vele mogelijkheden. Misschien toch maar goed dat daar niets van in huis gekomen is...

04 oktober 2006

Molenbeekstraat


Ernst Jansz, vooral bekend van de schitterende groep Doe Maar, heeft een nieuwe plaat gemaakt: Molenbeekstraat. Het is een heel mooie, melancholische plaat geworden die best wat meer aandacht zou mogen krijgen.

Deze plaat vertelt het verhaal van de plek waar Jansz lange tijd woonde. Toen zijn moeder naar een verzorgingstehuis moest vertrekken, ging hij het oude huis leegruimen. En daar kwamen allerlei verhalen over zijn jeugd, zijn eerste liefdes en zijn ouders plots weer terug.

Mooie nummers levert dat op. Telkens met een vleugje weemoed. En veel herinneringen, die nog erg aanwezig blijven. Met ontroerende en directe en tegelijk poëtische teksten.

Er is een mooie vertaling van een nummer van Bob Dylan: Huiswaarts. Er is het erg aangrijpende verhaal De ballade van Nina bobo waarin Jansz het verhaal van zijn ouders vertelt. Hoe zijn vader uit Indië kwam. Hoe ze beiden in het verzet gingen in de oorlog. En hoe ze van elkaar hielden.

Verhalen over eerste prille liefdes (Een allereerste liefde). En de verhalen die zoveel jaar geleden een beetje springerig klonken bij Doe Maar die lijken nu ingedikt tot iets wat meer melancholie uitstraalt (Alice). Het is boeiend te voelen hoe de zanger ouder geworden nog steeds met de belevenissen van toen bezig is.

Naar het einde van de plaat kom je dichter bij het nu. En dat met enkele heel ontroerende liefdesliedjes. Zoals in het voorzichtige Dichtbij waarin Jansz zich er nog steeds over lijkt te verwonderen dat die vrouw daar zomaar naast hem in het bed ligt, en wat een voorrecht dat is. Ook zo in Geen vergezicht of in Een liefdeslied. Dat laatste is gewoon wat het zegt, een heel mooi en ontroerend liefdeslied.

Het laatste lied (met ook een bijpassende video) Luna Luna mijn is een schitterende ode voor zijn dochter.

er kunnen stormen zijn
tegenslag en pijn
en angst voor wat komen zal
maar er zullen altijd weer
ontelbaar mooie dingen zijn
Luna Luna Luna mijn
Luna Luna Luna mijn.

Elke keer moet ik bij dit nummer een traan wegpinken.

Wie Jansz al aan het werk zag, b.v. bij de concerten ter ere van de overleden Bram Vermeulen of als begeleider van Boudewijn De Groot, weet dat hij steeds met een groot hart op het podium staat. Op zijn manier is hij altijd heel breekbaar en eerlijk. En zo wordt er ook gemusiceerd. Intiem en direct. Met heel veel mooie instrumenten of geluidjes die je pas na een tijdje opmerkt.

Het is een plaat die telkens een beetje groeit. Om een of andere reden heb ik het gevoel dat het publiek voor deze muziek eigenlijk meer in Vlaanderen dan in Nederland ligt. Het heeft iets met luisteren te maken, en met de keuze van bepaalde woorden en een bepaald soort emotionaliteit. Een mooie plek om naartoe te gaan.

03 oktober 2006

Olijf

Ik hou van lijven. Ik kijk er graag naar. Zelfs heel lang. Hoe ze bewegen. Hoe ze in een evenwicht zijn. Hoe ze in de ruimte zijn.

En hoe ze veranderen. Soms zie je het lichaam dat zit te wachten in een nog jong lijf. Het wordt nog bedekt door te jonge of te strakke kleren. Wil nog tegen de wind in toch een beetje een ander zijn. Maar het is gedoemd om te falen. En dat zie je op kilometers aankomen. Soms zie je zo iemand terug, een tijd later. En je ziet verzoening of weerstand.

Het lijf dat ik in de spiegel zie, is al ergens aangekomen. Op een plek bedoel ik. Het is niet alleen maar onderweg. Ik probeer me te herinneren hoe ik het me voorstelde toen ik nog jong was. Had ik toen eigenlijk wel een beeld van wat het zou worden? Of was het gewoon afwezig?

Als kind vroeg ik me vaak af of mijn armen niet te dun waren. En zo ja, dan zou dat ooit wel eens veranderen. Ik weet nog altijd niet of dat eigenlijk wel gebeurd is.

Er was die leraar in de tekenschool die me zei dat hij nog nooit zo'n gave handen had gezien. Later las ik dat vrouwen altijd naar de handen van mannen kijken. Sindsdien doe ik dat ook altijd. En ik begrijp waarom ze dat doen.

Vroeger zag ik in mijn handen de stukken. Dat stuk was van vader, dat stuk van moeder. Als was het een bouwpakket. Op een bepaald moment is mijn huid daar beginnen rimpelen. En nu zijn het mijn handen.

Het is pas sinds dat lichaam zo ziek was, dat ik er zoveel naar durf of wil kijken. Om er iets van te begrijpen. Het was weg. Het werd me bijna ontnomen. Waarna ik het uit handen moest geven. En daarna wilde ik dat het bij me bleef. Niet meer als iets dat achter mijn hoofd aan holde, maar er altijd samen mee was.

Het is groter geworden op een of andere manier. Niet meer ontsnapbaar. Ik kan het niet meer voorblijven. Ik zie hoe de adem een weg zoekt, in en uit. Er is meer aarde. Meer hier. En op een manier die ik nog niet helemaal begrijp net daardoor ook meer daar.

02 oktober 2006

Ongeduld

In het kader van mijn oefeningen in zen zou ik het allemaal door me heen moeten kunnen laten stromen. En er zijn zelfs momenten dat dat ook lukt. En toch. Ik blijf ermee worstelen. Af en toe ben ik niet goed in ongeduld. Ongeduld door verontwaardiging.

Ik hoorde het nog vorige week: “Die groenen zijn wel sympathiek en zo, maar hun voorstellen zijn niet realistisch.” Dat je dat moet horen uit de mond van iemand die zichzelf progressief noemt, is op zich al merkwaardig.

Natuurlijk ben ik getraind in dat soort opmerkingen. Ik hoor ze al 25 jaar. Maar eigenlijk heb ik er nog steeds grote moeite mee, met name met het woord ‘realistisch’. Wat wil dat woord nu eigenlijk zeggen?

Minder energie verbruiken, dat zou niet ‘realistisch’ zijn. Maar is het alternatief dat dan wel? In feite komt zo’n opmerking neer op: we zijn nu eenmaal gewend aan een manier van leven die zoveel en nog meer energie verbruikt, en een gewoonte veranderen is moeilijk, dus is de doelstelling niet realistisch. Iets gelijkaardigs gebeurde vorige week in het Europees Parlement. Omdat op te veel plaatsen de normen voor bescherming van burgers tegen gevaarlijk stof niet gehaald werden, werden dan maar de normen aangepast. Dat zou ‘realistischer’ zijn. Dit soort realisme heeft meer te maken met cynisme dan met een eerlijke kijk naar de stand der dingen.

“Jullie hebben natuurlijk gelijk, maar wat jullie voorstellen is gewoon niet haalbaar.” Nog zo een waar ik altijd heel hard over moet nadenken. Natuurlijk heb ik begrip voor het feit dat een verandering proberen te bewerkstelligen die tegen de stroom ingaat, niet gemakkelijk is. Ik weet ook dat mensen gewoontedieren zijn. Het is zeer moeilijk voor de mens om echt op lange termijn te denken en te handelen.

Maar als antwoord kan dat toch niet genoeg zijn? Want dan zou je je neerleggen bij de dingen. Klimaatverandering? Het zogenaamd realistische antwoord komt neer op: tja, het is erg en zo, en we weten dat we eigenlijk boven onze stand leven, maar dat moeten anderen later maar oplossen. Haalbaar wil hier zeggen: wij willen onze ecologische gulzigheid niet in vraag stellen, de toekomst kan ons gestolen worden.

Het gangbare realisme is een soort tunnelvisie. En inderdaad, als je alleen naar het hier en nu kijkt, naar wat mensen hier en nu allemaal zouden willen, dan is er waarschijnlijk geen verandering mogelijk. Maar dan is de consequentie misschien ook dat we in volle bewustzijn keihard afstevenen op een ecologische catastrofe, omdat dat het enige ‘realistische’ was. Elke vezel van mijn lijf verzet zich tegen dat cynisme…

Proberen even uit die tunnel te komen, dat zou mijn soort realisme zijn. Ik probeer me soms voor te stellen hoe onze kinderen binnen 25 jaar zullen terugkijken naar de dingen die we nu doen. Naar de gemiste kansen om de dingen ten goede te keren. Ze liggen nochtans voor het rapen. Je moet alleen durven kiezen voor een realisme van een andere orde. Vaclav Havel had het ooit over de poging om ‘in waarheid te leven’. Daar is grotere moed voor nodig dan voor het cynisme dat de toekomst al heeft opgegeven.

01 oktober 2006

Die Kunst der Fuge

Een trage zondagochtend. Toch nog voor even. Voor ik weer moet vertrekken. En een ander ritme mij weer overneemt. Dat zorgt ervoor dat ik anders ga praten, anders ga bewegen. Maar nu nog even niet.

Nog even met mezelf alleen. Of toch niet helemaal. Er is vooral Die Kunst der Fuge op dit moment. Het laatste werk van J.S. Bach. De voorbije weken was er enige schroom om Bach in mijn leven te laten. Een beetje verlegen, misschien wel een beetje beschaamd. Ik wil er helemaal kunnen zijn als ik deze muziek toelaat in het huis.

Tussen twee zinnen door alleen maar luisteren laat de tranen al komen. Deze muziek is klein en groot tegelijk. Het is het tot het uiterste doorvoeren van de mogelijkheden van variatie op een thema. Zuiver abstract, alleen maar muziek. Hoe kun je alle bewegingen doen die er denkbaar zijn op één vierkante centimeter. Zo voelt het.

Al is het woord 'denkbaar' niet het juiste. Ik vraag me zo vaak af hoe je dit soort dingen denkt. Ik kan me voorstellen hoe je woorden bedenkt. Ik zie ze in mijn hoofd als ze komen. Ze zijn aan te raken. Als waren ze van materie. Misschien wel graniet. Maar geschikt voor alle gradaties van zachtheid. Dat is de mooie paradox van het woord.

Maar muziek? Hoe kun je die zien als ze ontstaat? Waar komt ze vandaan? Hoe dient ze zich aan?

Het voelt alsof Bach als persoon helemaal afwezig is, terwijl er alleen maar muziek overblijft. Je durft nauwelijks helemaal luisteren, omdat dit zo groot is. Groot zonder te overweldigen. Misschien is groots beter. In het luisteren kan ik de muziek wel zien. Elke nieuwe fuga in de rij is noodzakelijk. Is een plek geworden. Hoe mooi moet het zijn zo te kunnen verdwijnen.

Is het het seizoen, of is het de leeftijd? Ik voel hoe mijn lichaam zichzelf begint te herinneren. Trage pijn. Misschien is het gewoon de zondag. Het is een vertrouwd gevoel, hoe de pijn komt op zondag. Als een gast die even komt schuilen en dan weer de winderige straat op gaat.

De muziek van Bach vult mijn lichaam. De fuga nestelt zich in mijn rug. Daar waar ik elke wervel kan voelen, en zien. Daar beweegt de muziek. Zelfbewust, zonder in te palmen. Trots en bescheiden tegelijk. Als iemand die zacht spreekt, maar niet de behoefte voelt om te praten om gezien te worden. Alleen als het ertoe doet.

Je kunt Bach moeilijk denken zonder God. Misschien voelde hij zijn god in zijn oude lichaam. Misschien voelde hij zichzelf dichter bij die voor hem laatste plek komen in zijn muziek. Voor mij is er alleen de muziek. Af en toe doet ze me begrijpen wat het woord goddelijk zou kunnen betekenen. Of zou het woord zien beter zijn dan begrijpen?