16 november 2008

Trager

‘Wat is er? Gaat het niet?’
‘Ja hoor, het gaat wel. Laten we gewoon wat praten.’
‘Ben je bang?’
‘Ik weet het eigenlijk niet. Misschien wel.’
‘Maar het geeft toch niet, ik ken je toch.’
‘Misschien ken jij mij nu wel beter dan ik mezelf ken.’
‘Weet je, je bent niet anders. Maak je maar geen zorgen.’
‘Het is een beetje veel tegelijk. Jij bent nieuw. En ikzelf ben het ook een beetje.’
‘Nieuw, of oud?’
‘Allebei misschien wel. Het is een beetje alsof dit lichaam uit handen gegeven was. Het was iets anders geworden door die ziekte. En nu is het tijd om terug te keren. Er waren er als het ware verschillende, en nu is het de bedoeling dat ze terug samen komen.’
‘Je hebt alle tijd. En wij hebben ook alle tijd.’
‘Was het niet raar dan?’
‘Nee, het paste wel bij jou. En het leek op een bepaalde manier erg normaal te zijn.’
‘Terugkomen kan pijn doen. Het is moeilijk uit te leggen.’
‘Ik denk dat ik het wel een beetje herken. Het is denk ik een beetje als nadat je een kind gekregen hebt. Dan moet je ook terugkomen.’
‘Ja, misschien wel. Ik heb het me wel eens proberen voor te stellen hoe het zou zijn als ik een kind zou krijgen.’
‘En?’
‘Ik denk dat ik heel bang zou zijn, van zoveel leven waaraan je niet kunt ontsnappen.’
‘Men denkt altijd dat wij dat zomaar kunnen, omgaan met al die verwarrende gevoelens. Alsof we daar een soort ingeboren cursus voor gevolgd hebben, ergens in een vorig leven.’
‘En ben je ondertussen weer helemaal terug, sinds toen?’
‘Ja, ik denk het wel. Maar het is anders dan het daarvoor was. Op een bepaalde manier is het beter geworden. Toen zou ik dit niet gekund hebben.’
‘Er is dus nog hoop.’
‘Ja, er is altijd hoop.’
‘Misschien is het de verwarring die ik nu voel, maar het lijkt nu alsof mijn verlangen naar traag er misschien wel altijd geweest is. Ook voor dit gebeurde.’
‘Dat weet ik niet. Je kunt alleen nu proberen te zijn. Ook al zou je alles weten, hoe het was, hoe het is, dan nog maakt het eigenlijk niet uit.’
‘Dat is mooi gezegd. Het klinkt een beetje dapperder dan ik me nu kan voelen.’
‘Ik zal het je maar verklappen, maar als ik tegen jou praat, praat ik eigenlijk ook tegen mezelf.’
‘Als ik zo naar je kijk, dan is het alsof je jezelf zo vertrouwt. Alsof, wat er ook gebeurt, jij daar, zoals je nu bent, niet uit je evenwicht kan geduwd worden.’
‘Is het dat wat je ziet? Daar moet ik even over nadenken. Als het waar is, dan ben ik er heel blij mee.’
‘Ik zie iets waarvan ik zo moeilijk kan geloven dat ik het ooit nog zal bereiken. Het is alsof ik door mezelf in de steek gelaten ben, en nu altijd verlatingsangst zal hebben.’
‘Maar het is toch heel goed dat we hier nu zijn. Misschien is dit wel genoeg.’
‘Ik denk dat ik een trage huid heb.’
‘Weet je, ik denk dat dat bij mij ook zo is.’
‘Het voelt goed dat we veel tijd hebben.’
‘Soms ga ik in de regen staan. Heel stilletjes. Zonder te bewegen. En ik blijf gewoon staan. Tot het water door al mijn kleren is gegaan en ik helemaal nat ben. En pas dan ga ik weer naar binnen.’
‘En dan ga je bij de kachel zitten?’
‘Ja, tot ik helemaal, van binnen en van buiten warm ben. Van buiten, dat gaat snel, maar van binnen, dat duurt altijd lang.’
‘En wat voel je dan?’
‘Het is een goede manier om te vergeten. Wat ik wil vergeten, weet ik zelfs niet. Maar er is ergens iets dat ik zou willen vergeten.’
‘En doet dit je aan de regen denken?’
‘Ja, maar hier hoef ik het niet eerst koud te krijgen om warm te worden.’
‘En dan zal ik proberen te denken dat jij de regen bent. Het zal nog wel geen stortbui zijn. Gewoon een aarzelende miezerregen.’
‘Dat lijkt me een heel goed plan.’

Geen opmerkingen: