Ik stap de trein op. De ruimte wordt in een oogopslag beoordeeld. Waar zijn de lege plekken? Waar zijn lege plekken die voldoende ver verwijderd zijn van reeds bezette plekken? Waar zijn lege plekken die dicht genoeg zijn bij personen op bezette plekken die in het gezichtsveld mogen blijven? Het gebeurt automatisch. Tenzij er iemand zou zijn die je al kent, is er niemand die langer dan nodig opkijkt. (Wie komt er binnen? Zou die dicht bij mij of ver weg gaan zitten?) Dit keer is het anders. Dicht bij de deur zit een jonge vrouw, die zodra ze me ziet spontaan begint te glimlachen en me aankijkt alsof ze me al lang kent. En het gaat vanzelf. Ik glimlach terug en vraag me af wie dat wel zou kunnen zijn. Is er iets mis met mijn geheugen? Is het iemand die me al een tijd zou zitten aankijken op de trein, in de hoop dat ik in haar gezichtsveld zou gaan zitten? (Nee, dat lijkt wel erg uitgesloten.) Is het iemand die ik vroeger gekend heb maar die uit mijn geheugen verdampt is? Een paar minuten later komt een andere jonge vrouw de wagon binnen. Ik kijk haar even aan. Niet langer dan nodig natuurlijk. Tot ik aan haar gezicht zie dat zij een glimlach heeft ontvangen van diezelfde vrouw die de bank voor mij zit. Even in de war, even ogen die alle kanten opgaan. En dan schieten ze allebei in de lach. Ook zij kennen elkaar niet. Er is dus niet meer nodig dan dat. Wat een mooie gedachte. Je zou dat dus ook kunnen doen.
De poetsmevrouw op het werk glimlacht ook altijd als ze me ziet binnenkomen. Als ik haar tegenkom bij de afwasmachine, vertelt ze me dat het buiten koud is. Of dat ze begonnen is met les Nederlands, omdat ze dat zo mooi vindt als ze ons hoort praten. Of dat ze de indruk heeft dat ik het steeds ben die koffie komt zetten. Ze vraagt me of ik kinderen heb en is bijna verontwaardigd als ik haar zeg dat dat jammer genoeg niet het geval is. Ze begint een heel verhaal te vertellen dat ik niet helemaal begrijp maar dat erop neer lijkt te komen dat er out there nog grote trossen vrouwen zijn die het wel zouden zien zitten om. Dat dat toch niet hoeft, zeg ik. En of zij kinderen heeft, vraag ik. De glimlach is ineens weg. Ze zou wel willen, maar er is iets onbestemds met haar echtgenoot, vermoed ik. Ik neem de kopjes uit haar hand om ze in de afwasmachine te zetten, en de glimlach duikt weer op. Of ik haar kan uitleggen wat er allemaal aan producten in zo’n machine moet. Mijn hoofd zit blijkbaar vol met andere dingen. In elk geval de Franse woorden voor afwaszout en spoelmiddel en waar die dingen voor dienen zijn ergens verdwenen in de ineens ijle ruimte van mijn hoofd. We stotterzwijgen nu allebei. Maar de handen zijn er ook nog. Ze heeft het allemaal begrepen, zegt ze. We kunnen weer aan het werk.
In de ruime categorie kinderlijke afwijkingen. Als die ene mevrouw het journaal presenteert op de televisie, begin ik altijd te glimlachen. Als ze me aankijkt, doe ik echt mijn best. Zodat ze het zeker kan zien aan de andere kant van het apparaat. Dat is natuurlijk belangrijk. Als ik haar ooit in het echt tegen zou komen, op de trein of zo, dan kan ik spontaan beginnen te glimlachen, en dan zal ze me onmiddellijk herkennen. Zodat we onmiddellijk kunnen overgaan tot een fijn gesprek.
Het was een van basisregels uit de les telefoneren die ik ooit moest geven. Spreek met een glimlach in de telefoon, en alles klinkt beter. Ik heb het onlangs nog eens getest. Een week lang. Bij elke persoon die me belde observeerde ik mezelf. Bij heel wat mensen doet enkel al de naam die op mijn mobiele telefoon opduikt nog voor ik opneem me al glimlachen. En dan klinkt de eigen stem dus echt anders. Eens de glimlachstem er is, kun je verder moduleren. Je kunt door de buikmethode je stem laten zakken. Als je je op dat moment in een gang of zo bevindt, kun je die ruimte ook nog mee laten vibreren eens je de juiste toon gevonden hebt. En terwijl kun je je oefenen in het beluisteren van de glimlach wanneer die opduikt aan de andere kant van de lijn. (Hoewel, lijn?) Aan de andere kant van de straal. Of zo.
Net zoals er iets is als een grondverzakking, zo zijn er ook vormen van gezichtverzakking denk ik. Soms denk je dat je de wereld open, gastvrij en dus volop glimlachend tegemoet kijkt. Van binnen uit denk je tenminste dat dat de plooi is die in je gezicht ligt. Toch ziet die ander dat dan weer helemaal anders. Die vindt dat je er zo streng of moe of ongeïnteresseerd uit ziet. Ergens tussen hier en daar, tussen de binnenkant van je eigen schedel, waar het steeds aangenaam, want gewichtloos vertoeven is, en het observatorium in dat andere hoofd, gaat er iets fout. Er moet iets buiten jouw wil om weggezakt zijn in dat gezicht. Of zo. Het zal wel niet zo zijn, maar voor alle zekerheid ga je jezelf toch maar oefenen in de edele techniek van de pretoogjes, zodat die elk verder onheil nog kunnen vermijden.
Soms lig je in je zetel aan iets te denken en moet je ineens hardop lachen. Het klinkt wat lullig in het verder lege huis. Al is het ook een beetje dapperder dan gewoon veilig mee lachen wanneer er iets op de televisie gebeurt. Dan heb je altijd rugdekking immers. Gewoon zomaar, in het ijle een eindje weg lachen, het heeft wel iets. Soms is het ook anders. Dan lig je opnieuw in de zetel en wordt er helemaal niets gedacht. Geen kwestie van volle leegte, bereikt na een goede meditatie. Gewoon niets. Een beetje tocht misschien in het hoofd, maar meer niet. Het lijf ligt daar gewoon zomaar in de zwaartekracht. Zo ergens in de buurt van de kaken is er op zo’n moment al een voorzichtig begin van hangen. En dan kun je, gewoon, zonder enige reden, beginnen te glimlachen. Zou iemand het zien, dan zou die misschien wel denken dat je aan iets spannends of begeerlijks zit te denken (afhankelijk van het glazigheidsniveau van de ogen). Hoewel er volstrekt niets is. Er is echter niemand die je ziet. En toch lijkt er heel even iets te veranderen in de ruimte rondom jou. De lokale golfstroom die zich een centimeter laat verleggen. En als je het lang genoeg volhoudt, gebeurt er iets in je buik. Door de zich uitbreidende kringen op het wateroppervlak nadat je er een steen in wierp.
De poetsmevrouw op het werk glimlacht ook altijd als ze me ziet binnenkomen. Als ik haar tegenkom bij de afwasmachine, vertelt ze me dat het buiten koud is. Of dat ze begonnen is met les Nederlands, omdat ze dat zo mooi vindt als ze ons hoort praten. Of dat ze de indruk heeft dat ik het steeds ben die koffie komt zetten. Ze vraagt me of ik kinderen heb en is bijna verontwaardigd als ik haar zeg dat dat jammer genoeg niet het geval is. Ze begint een heel verhaal te vertellen dat ik niet helemaal begrijp maar dat erop neer lijkt te komen dat er out there nog grote trossen vrouwen zijn die het wel zouden zien zitten om. Dat dat toch niet hoeft, zeg ik. En of zij kinderen heeft, vraag ik. De glimlach is ineens weg. Ze zou wel willen, maar er is iets onbestemds met haar echtgenoot, vermoed ik. Ik neem de kopjes uit haar hand om ze in de afwasmachine te zetten, en de glimlach duikt weer op. Of ik haar kan uitleggen wat er allemaal aan producten in zo’n machine moet. Mijn hoofd zit blijkbaar vol met andere dingen. In elk geval de Franse woorden voor afwaszout en spoelmiddel en waar die dingen voor dienen zijn ergens verdwenen in de ineens ijle ruimte van mijn hoofd. We stotterzwijgen nu allebei. Maar de handen zijn er ook nog. Ze heeft het allemaal begrepen, zegt ze. We kunnen weer aan het werk.
In de ruime categorie kinderlijke afwijkingen. Als die ene mevrouw het journaal presenteert op de televisie, begin ik altijd te glimlachen. Als ze me aankijkt, doe ik echt mijn best. Zodat ze het zeker kan zien aan de andere kant van het apparaat. Dat is natuurlijk belangrijk. Als ik haar ooit in het echt tegen zou komen, op de trein of zo, dan kan ik spontaan beginnen te glimlachen, en dan zal ze me onmiddellijk herkennen. Zodat we onmiddellijk kunnen overgaan tot een fijn gesprek.
Het was een van basisregels uit de les telefoneren die ik ooit moest geven. Spreek met een glimlach in de telefoon, en alles klinkt beter. Ik heb het onlangs nog eens getest. Een week lang. Bij elke persoon die me belde observeerde ik mezelf. Bij heel wat mensen doet enkel al de naam die op mijn mobiele telefoon opduikt nog voor ik opneem me al glimlachen. En dan klinkt de eigen stem dus echt anders. Eens de glimlachstem er is, kun je verder moduleren. Je kunt door de buikmethode je stem laten zakken. Als je je op dat moment in een gang of zo bevindt, kun je die ruimte ook nog mee laten vibreren eens je de juiste toon gevonden hebt. En terwijl kun je je oefenen in het beluisteren van de glimlach wanneer die opduikt aan de andere kant van de lijn. (Hoewel, lijn?) Aan de andere kant van de straal. Of zo.
Net zoals er iets is als een grondverzakking, zo zijn er ook vormen van gezichtverzakking denk ik. Soms denk je dat je de wereld open, gastvrij en dus volop glimlachend tegemoet kijkt. Van binnen uit denk je tenminste dat dat de plooi is die in je gezicht ligt. Toch ziet die ander dat dan weer helemaal anders. Die vindt dat je er zo streng of moe of ongeïnteresseerd uit ziet. Ergens tussen hier en daar, tussen de binnenkant van je eigen schedel, waar het steeds aangenaam, want gewichtloos vertoeven is, en het observatorium in dat andere hoofd, gaat er iets fout. Er moet iets buiten jouw wil om weggezakt zijn in dat gezicht. Of zo. Het zal wel niet zo zijn, maar voor alle zekerheid ga je jezelf toch maar oefenen in de edele techniek van de pretoogjes, zodat die elk verder onheil nog kunnen vermijden.
Soms lig je in je zetel aan iets te denken en moet je ineens hardop lachen. Het klinkt wat lullig in het verder lege huis. Al is het ook een beetje dapperder dan gewoon veilig mee lachen wanneer er iets op de televisie gebeurt. Dan heb je altijd rugdekking immers. Gewoon zomaar, in het ijle een eindje weg lachen, het heeft wel iets. Soms is het ook anders. Dan lig je opnieuw in de zetel en wordt er helemaal niets gedacht. Geen kwestie van volle leegte, bereikt na een goede meditatie. Gewoon niets. Een beetje tocht misschien in het hoofd, maar meer niet. Het lijf ligt daar gewoon zomaar in de zwaartekracht. Zo ergens in de buurt van de kaken is er op zo’n moment al een voorzichtig begin van hangen. En dan kun je, gewoon, zonder enige reden, beginnen te glimlachen. Zou iemand het zien, dan zou die misschien wel denken dat je aan iets spannends of begeerlijks zit te denken (afhankelijk van het glazigheidsniveau van de ogen). Hoewel er volstrekt niets is. Er is echter niemand die je ziet. En toch lijkt er heel even iets te veranderen in de ruimte rondom jou. De lokale golfstroom die zich een centimeter laat verleggen. En als je het lang genoeg volhoudt, gebeurt er iets in je buik. Door de zich uitbreidende kringen op het wateroppervlak nadat je er een steen in wierp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten