Beste Fons
Ik noem je nu maar even bij je voornaam. Dat heb ik nooit gedaan zolang je nog leefde, maar het klinkt ook wel goed zo. Ik moest nog aan je denken vanmiddag. In jouw tijd bestond er nog geen internet, het zou moeilijk geweest zijn voor jou om je ook dat nog voor te stellen, maar het zou je wel gelukt zijn. Je zou me hebben aangekeken, en je zou gezegd hebben: “Wat ze tegenwoordig allemaal al niet kunnen…” Dat zei je altijd als er weer een nieuwe technologische ontwikkeling was. Ik herinner me nog dat ik je zat uit te leggen wat een videorecorder was, en hoe die werkte. Je bleef verwonderd kijken, en knikte veelbetekenend.
Misschien heb je in het leven na het leven ook al geleerd hoe je internet moet gebruiken, het maakt eigenlijk niet zo uit. Vanmiddag dus, heb ik op internet, op de site van een tijdschrift een test gedaan. Je moest een hele reeks vragen beantwoorden, en als resultaat berekende men hoe oud je waarschijnlijk zult worden. En het antwoord was: 89,2 jaar. Dat was even slikken. Ik heb lang naar dat cijfer zitten staren, alsof het niet bij me paste.
Weet je, lang heb ik gedacht dat ik nooit oud zou worden. Dat was waarschijnlijk mee het gevolg van de ziekte die ik vele jaren geleden kreeg. Misschien was het ook mijn gebrek aan verbeelding. Van mijn vrienden en vriendinnen krijg ik altijd te horen dat ik dat niet mag denken. Zij zijn ervan overtuigd – zo zeggen ze toch – dat ik zeker oud zal worden. Nu ja, het zal wel, we zien wel. Maar toen ik dat getal zag, ook met die komma en dat getal na de komma, besefte ik ineens dat dat ouder zou zijn dan jij geworden bent.
Jij werd 85. Je vrouw hield het langer vol en werd 97. Je bent dus al lang weg van hier, maar je bent er altijd nog wel. Regelmatig kijk ik eens naar je foto, en zie dan dat je in mij groeit. Dat is wel een veilig gevoel eigenlijk, op die manier oud worden. Je zou kunnen zeggen dat je in het onbekende groeit, maar als je tegelijk ook in de mensen groeit die je voorgingen, dan is dat al een heel stuk gemakkelijker. Je bewegingen blijven ook bij mij, en regelmatig sta ik in de keuken aan het aanrecht voor me uit te kijken, zoals jij dat altijd deed, met je hoofd rustend op je hand.
Dat ik ouder zal worden dan mijn vader ooit werd, dat is al een wat akelige gedachte, maar ouder dan jij, daar heb ik nog nooit over nagedacht. Als kind heb je vaak het gevoel dat de grote mensen, jij dus ook, in een andere tijdschaal leven. Alsof jij op de atletiekpiste in baan 3 loopt en je ouders en grootouders in baan 4 of 5. En die banen zullen altijd gescheiden werelden blijven, zo lijkt het toch. En op een bepaald moment besef je dat het niet zo is. Ongemerkt ben je in dezelfde baan gaan lopen, en zijn er jonge mensen bij gekomen die nu in baan 3 lopen en wat meewarig kijken naar baan 4, waar jij nu loopt. Nu loop ik dus waar jij ooit ook liep. Meer zelfs, het zou kunnen dat ik je voorbij zal steken.
Voor mij was je, naast jezelf, ook altijd een hele eeuw. Je was van 1900, en ik hoefde dus maar naar je te kijken om die hele eeuw voor me te zien. Daar ben ik je nog altijd dankbaar voor. Ik vond het al verwarrend, dat ik zoveel later in de wereld geworpen was, en soms denk ik dat het nog veel verwarrender moet zijn voor wie nu geboren wordt. Verwarrend omdat het leek alsof ik zonder te kunnen zwemmen ineens in het diepe woelige water werd gegooid, het water van de tijd. Die 65 jaar verschil tussen ons tweeën, die kreeg ik erbij in jouw verhalen. En daardoor leek het alsof ik meer vaste voet aan de grond kreeg. Jij was ook de geschiedenis. De geschiedenis van het dorp. In mijn hoofd werd het daardoor een plek, en kon ik mezelf in de tijd zien, ergens op een lijn. En dat voelde minder verweesd.
Ik weet niet zo goed of ik wel altijd genoeg doe om jou in mij in leven te houden. Ik doe mijn best om dicht bij het hout te blijven. De kast die je maakte voor ‘de uitzet’ toen je trouwde, staat nu trots bij mij in huis. Ze heeft er een mooie plek gevonden. En aan iedereen die binnenkomt, vertel ik wie de kast maakte. En elke dag voel ik even aan het hout.
Maar ik weet niet zo goed aan wie ik mijn verhalen zal vertellen, en nog minder wie ze zal onthouden en verder vertellen. Misschien zijn ze er wel, misschien durf ik het niet denken dat het zo zal zijn. En ik weet nog minder wat ik tegen jou zou zeggen, als we als twee tachtigers naast elkaar zouden zitten op een bankje. Want dat zou ook verwarrend zijn. Al die jaren verschil zouden er in mijn hoofd nog altijd zijn, en tegelijk zouden ze uitgewist zijn. En wat als ik je echt zou overleven? Zou ik dan jaren bij geven aan jou?
Je had een manier om stil te zijn. Je zoon had die ook. En ik voel hoe ik die steeds meer begin te waarderen. Ik hield van je stille verwondering. Zo kwam het toch bij mij over. Blijf maar dicht bij me, en kijk een beetje mee door mijn ogen, zodat ze ook verwonderd blijven. Die glinstering verliezen, dat moet toch bijna het ergste zijn, denk ik altijd.
Voorlopig blijf je me nog ver voor, en heb ik nog heel erg lang te gaan, voor we naast elkaar lopen, daar op de baan. Dat is wel een aangename gedachte.
Je kleinzoon
2 opmerkingen:
weer zo heel erg mooi jan!
en ik denk echt dat jij de kunst wel bezit om die glinstering in je ogen te bewaren...
Dankjewel voor je mooie reactie Ilse
Een reactie posten