13 oktober 2011

Het komt allemaal goed

Dat het allemaal nog goed zal komen, je denkt het soms.

Je zit op de bus. Weer naar huis, na een bezoek in het ziekenhuis. Voorlopig nog twee mensen op de bus. Net dicht genoeg bij elkaar. Zodat het lijkt alsof er ook genoeg volk is. Een aarzelend verdriet beweegt ergens onder je huid. Het is alsof de bus extra voorzichtig door de smalle straatjes rijdt in het donker. En even denk je: het is goed zo. Meegenomen worden, gedragen. Je schuift door het landschap. Heel even denk je: dit mag lang duren. Je zou kunnen verdwijnen in dit moment.

Diep in de nacht. Slapen lukte blijkbaar niet zo goed. Je zit op de rand van het bed. Het maakt al lang niet meer uit hoe laat het is. Buiten is nog niet alles stil, maar het geeft niet. Je zit er, nog even wat te lezen. En je voelt hoe je lichaam afkoelt, en zo ook rustig wordt. De dingen rondom jou veranderen ook. Ze trekken zich terug in zichzelf. Alsof ze traag uitademen. En het is goed zo. Het is bijna tijd om weer onder de lakens te kruipen, en te voelen hoe je weer langzaam opwarmt. Net genoeg om jezelf uit handen te geven aan de slaap.

Iedereen is weer vertrokken. Je gaat verder met het opruimen. Nog een stukje afwas. De vuilnisbakjes leegmaken. De kookplaat schoonmaken. Alles weer een beetje netjes. Er is net genoeg licht over in de kamer. Je kunt traag heen en weer lopen. Het is goed om weer alleen te zijn in het huis. Er is tijd nodig voor het ritueel. Het is hier goed, denk je. Deze plek is steeds weer klaar om je op te vangen, en heel voorzichtig te omarmen, heel voorzichtig.

Soms denk je dat je het voor de ogen doet. Je staat voor de groep je verhaal te vertellen. Je handen doen hun ding. Je probeert de stroom van je eigen verhaal te volgen. Niet te denken aan die rug. Niet aan wat je daarna nog zou moeten doen. Het geeft niet. Je houdt ervan om die ogen te zien. Hoe ze het verhaal volgen. Je denkt dat ze niet naar jou kijken, maar enkel naar het verhaal. Als ze naar jou zouden kijken, zou je hier niet staan, waarschijnlijk, zeker. Glinsterende ogen, daar doe je het voor, denk je.

Met lichte tegenzin word je wakker uit een mooie droom. Die leek eindeloos te duren. Als een godsgeschenk. Onverwacht. Gelukkig kan er niemand meekijken in je hoofd. Je moet even opstaan, het is niet anders. Daarna schuif je weer in de droom, en in een al even mooi vervolg. Zo blijkt wanneer je ’s morgens weer wakker wordt. Dankbaar zit je met een glimlach aan het ontbijt. Waaraan heb je dit verdiend?

Weer naar huis na de vergadering. Eigenlijk ben je doodop. En toch. Er is iets met de avond. Je fiets glijdt rustig door de avond. De lucht lijkt vriendelijk en ontvankelijk. Iets lijkt je te zeggen dat alles goed is. Vertel je verhalen maar, leg ze maar bij mij, en fiets maar verder. Zorg dat je alles hebt afgelegd voor je weer thuis zult zijn.

De vrouw in het televisieprogramma raakt je. Jarenlang bleef ze. Ondanks. Ondanks een man die haar pijn deed, in alle betekenissen van het woord. Ze bleef om zo beter voor de kinderen te kunnen gaan staan, als om de wind tegen te houden. Zo was het voor haar. Tot het tijd was om echt weg te gaan. En sindsdien had ze alleen zwarte kleren gedragen. Als een boetedoening, voor iets, al leek ze niet te weten wat. En nu is er iemand die zegt: we gaan jou kleuren geven, je bent mooi. En de kleuren komen, en bevestigen het alleen maar. Ze is mooi, en ze straalt.

Soms denk je dat er iemand naar je toe zal komen, om naast je te zitten, te zwijgen wanneer dat nodig is, en daarna alleen maar te zeggen dat alles goed zal komen. Wat het ook is. Alleen die woorden. Ze zouden zo uitgesproken worden dat je het zou geloven. Niet dat alles slecht gaat zonder die woorden, niet dat je alleen maar verloren zou zijn, helemaal niet. En toch. Het zou mooi zijn. Misschien zou je zelfs zeggen: zeg ze zo, die woorden, dat ik je geloof, zo lang het duurt. Meer moet het niet zijn.

Geen opmerkingen: