Terug naar huis door de stad. Je bent moe.
De trein zat goed vol. De man tegenover je zag er een beetje heftig in het zwart uit. Zou je dat gothic noemen? Geen idee. Indrukwekkende laarzen. Met een hele ring met pinnen erop. Waar zouden die voor dienen? Zou je dan efficiënter door een hoop brandnetels kunnen stappen? Geen idee.
In je hoofd de ene na de andere laten passeren. Zou het goed zijn met haar? Zou zij een rustige week gehad hebben? Zou hij schrik hebben voor wat hem te wachten staat? En zo verder. Alsof je even iedereen iets kunt zeggen. Alsof je hoopt dat ze het allemaal voelen, dat je even aan hen gedacht hebt.
Er ligt een roos op straat. Een mooie roos. Vers nog. Waarom zou ze hier liggen? Misschien gewoon gevallen, uit een tas. Misschien achteloos losgelaten. Ze deed wel alsof ze er blij mee was, maar eigenlijk wilde ze die bloem niet, en durfde ze het hem niet zeggen. Misschien het restant van een hevige ruzie. Hij wilde iets goedmaken, hij hoopte dat het nog kon. Maar zij maakte hem duidelijk dat het te laat was, dat hij niet meer moest afkomen nu. Wie zal het weten. Ze blijft eenzaam liggen.
Stiekem eens gaan kijken op feesboek. Je herinnerde je ineens iemand waarop je verliefd was toen je een jaar of dertien was. Hoe zou ze er nu uitzien? Je ziet haar foto, het is een schok. Ze ziet er nog een stuk ouder uit dan jij nu bent.
Een blaar op je vinger. Die buitenband wilde niet echt meewerken. Je dacht even snel die platte band te herstellen. De buitenband had beslist vandaag van het hardnekkige type te zijn. Uiteindelijk lukte het wel. Je kon net op tijd vertrekken om je trein nog te halen. Onderweg kwam je nog iemand tegen die je vroeg of je gehaast was. Je schaamde je een beetje, het leek zo onbeleefd, zo snel iemand voorbij lopen. Je kon moeilijk zeggen: het lag aan die buitenband van mijn achterwiel.
De nieuwe schoenen zijn een grote verbetering. Ze hebben extra veerkracht, wat ook aan de jouwe bijdraagt. Je veert door de straat.
Eerder die week in de bioscoop. Een heerlijke film. Rondom jou zit het vol met studenten. Mooie jonge mensen. Heerlijk om naar te kijken. Hoe ze bewegen, met elkaar praten. Ineens besef je: het zouden mijn kinderen kunnen zijn. Je laat die gedachte snel weer wegdrijven.
Iemand zien en even helemaal in de war zijn. Even blijven staan, iets zeggen. En dan weer verder.
Hoe je de avond daarvoor bijna zat te roepen tegen het televisiescherm. Iets als: nee, zo is het niet, zo moet je dat niet doen, waarom doe je het niet zo. De man in de serie hield niet echt rekening met wat je had willen roepen. Misschien had je het beter wel gedaan.
Bijna thuis. Je moet nog even het bruggetje over. Twee meisjes op een brug. Als je de brug nadert, zie je iets liggen, in het donker. Twee meisjes op een brug. Ze liggen daar dicht tegen elkaar. Naar de lucht te kijken. Te dromen. Ze giechelen als je voorbij komt, voelen zich een beetje betrapt. Je lacht terug. Je zou iets willen zeggen, maar doet het niet. Je hoopt dat ze van elkaar genieten, daar op de brug, in het donker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten