Vroeg de stad door naar de markt. Blijkbaar is het al de dag van de markt. Je controleert het toch nog maar even voor alle zekerheid. Het is dus bijna weekend, stel je vast.
En beelden van de vorige dagen, terwijl je door de ochtend fietst.
Zoals. Bij het einde van de werkdag vaststellen dat je die middag gewoon bent vergeten te eten. Nog nooit gebeurd. En moet je dan onderweg in de trein alsnog je boterhammetjes van ’s middags opeten? En zal dat er dan niet voor zorgen dat je geen honger meer hebt voor het eten ’s avonds? Existentiële vragen.
Die kleine chocoladegebakjes zijn wel heel lekker. Die kleine frangipanegebakjes die ernaast liggen ook. Eigenlijk.
Wat een ongelooflijk mooie dansvoorstelling. Je zit bijna tegen het podium aan. Met open mond te kijken. Hoe doen ze het? Ze lopen tot helemaal aan de rand. Zwieren met hun been, ongeveer boven de hoofden van de mensen op de eerste rij. Zoveel controle over een lichaam. Hoe ontstaat zoiets in het hoofd van iemand? Hoe zie je die bewegingen in je hoofd? Het blijft een mysterie. Wat je ziet, botst op de woorden die je probeert te zoeken om te begrijpen wat je ziet. Het is alsof je de muziek ziet ademen. De bewegingen zijn. Ze verbeelden niets. Ze zijn zichzelf, ze zijn de muziek. Ze komen uit kamers in een hoofd waar jij nooit zou kunnen of durven komen, denk je.
Je hoort nieuws dat je toch lichtjes verbijstert. Je had gehoopt dat het niet zou komen. Je bent vooral te ver weg, als je het verneemt. Te ver van waar je op dat moment zou willen zijn. Waar je zou moeten kunnen zijn.
Lijstjes maken met treinuren. Uitrekenen hoeveel je op die dag zou kunnen doen. Wanneer je waar moet vertrekken om die trein nog te halen. Of je dan te voet gaat, of toch maar de fiets zult nemen. Hoe lang je bij die persoon op bezoek kunt blijven. Wanneer je moet vertrekken om ook nog die boodschappen te doen. En al die dingen een paar keer inoefenen in je hoofd. En daarna nog tien keer op dat briefje kijken.
’s Nachts liggen draaien in bed. Je zou ergens anders moeten kunnen zijn nu. Je zou iets moeten kunnen doen nu.
Je zou de dingen op je terras moeten kunnen aanpakken. Aanvaarden dat het bijna winter is. Of zo. Misschien moet je daar een soort terrasmoed voor hebben of zo.
In de zetel liggen, na langer doorwerken. En je zou lang willen blijven liggen. Nog wat tv kijken, verdwijnen in een verhaal dat je daar ziet. Het moet iets zijn als iemand die een verhaaltje voorleest. Tot je lichaam helemaal rustig is. Je ogen vallen in slaap, voor je daar bent. Je gaat dan maar naar bed, omdat het zo laat is. Een tussenweg, in niets helemaal goed.
Onderweg naar het werk nadenken over vrede sluiten met jezelf. Hoe je dat ooit gedaan hebt. Die ochtend voelt de straat nog grijzer dan anders. Past niet helemaal bij je hoofd.
De mist zien door het raam.
Onderweg naar een andere stad. Nog steeds denken dat je eigenlijk ergens anders zou moeten zijn nu. Aftellen dan maar.
Na de conferentie snel naar buiten. Je zou die ene trein nog moeten halen. Het regent hard, heel hard. Je ziet vlagen regen de brede winkelstraat slaan, zo ziet het eruit. Hagel ook. En bijna alle mensen staan aan de rand te kijken. Ze roepen: hagel! Je kijkt nog even om, of er niets is dat je niet gezien hebt. Een of ander monster dat achter je aan loopt. Nu is er ineens veel plaats op de straat. Dat is wel goed. Soms zijn er te veel mensen, soms wil je alleen maar kunnen doorlopen. Alleen maar de beweging voelen van het vooruit gaan. Het lichaam dat in een ritme komt van het stappen. Zo zou je kunnen denken aan iets dat je zou moeten kunnen doen. En niet aan het ontwijken van te veel mensen, die te slenterend, met te grote paraplu’s heen en weer schuiven. Of zoiets.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten