01 december 2013
En de kinderen dus
Je toch maar op voor jou gevaarlijk terrein bewegen. Het zou moerassig kunnen zijn, wie weet.
Dat je soms denkt altijd aan deze kant van de lijn te zullen zijn. Niet te overbruggen. Dat daar aan de andere kant een wereld is waar je nooit toe zult behoren. Dat je altijd in een achterafkamertje zult zijn, verder het huis in gaan zal nooit mogelijk zijn.
Dat je soms door kinderen zo gemakkelijk wordt uitgenodigd om erbij te komen zitten. Daar waar zij zijn. Kom maar, speel mee. En dat je nooit helemaal goed weet hoe je je verlegenheid en verwarring daarover moet verbergen.
Herkend worden. Als iets. De muntjesman misschien wel. En zo misschien ook wel als iemand dus. Blijkbaar in een herinnering zijn gekomen, en dus iets betekenen daar.
Dat het een geschenk is.
Ze zien groeien. Sommigen van hen zijn ondertussen al volwassen. Niet helemaal goed weten waar het woord kind ophoudt en het woord volwassen begint. Als die twee al gescheiden zouden zijn.
Soms zo iemand aankijken, en beginnen tellen. Wat als? En hoe oud zou? En er iemand naast zien staan.
En niet goed weten wat je dan al die tijd met je onbekwaamheid had moeten doen. Of zou dat zich wel hebben uitgewezen?
En of het dus een goede zaak is dat?
Wakker worden, of eigenlijk al even wakker zijn, en een kinderstemmetje horen dat een sinterklaasliedje zingt. Glimlachen, in het donker, niemand ziet het.
Je bent blijkbaar ook de eigenaar van benen waar je af kunt glijden. En of je die op simpele aanvraag even in stelling kunt brengen.
Zou je dat in je eigen hoofd kunnen zien? Waar het kind ophoudt en waar de volwassene begint? Als die laatste al ergens begonnen is.
Nog altijd niet helemaal begrijpen hoe dat juist zit. Hoe je als kind vond dat volwassenen een echt volwassenengezicht hadden. Iets dat definitief over een bepaalde lijn was gegaan, dat dus aan een andere kant was. Terwijl je bij je vrienden en zus en zo die toen ongeveer even oud waren als jij nooit hebt gemerkt dat zij over een lijn zijn gegaan. Ze zijn hoogstens een klein beetje veranderd, uitgediept of zo in hun lijnen. Tot je van jezelf een foto ziet waarop het lijkt alsof die mens op die foto wel aan een andere kant is.
Naar huis fietsen en het kleine zwarte meisje zien huppelen, al zingend, op het fietspad. Heel traag er voorbij fietsen.
Dat iets voorbij is gegaan. Dat je wel ziet hoe het allemaal gegaan is. Dat je er wel mild naar kunt kijken. Maar dat je toch denkt dat iets is voorbij gegaan.
Iets horen over een zoektocht. Over hoe een kind weer bereiken. En je erg klein voelen, maar het toch maar niet laten merken. Je zou iets willen laten voelen, maar je doet het toch maar niet.
De kleine jongen in de trein. Hij vertelt honderduit tegen zijn papa. Ze hebben pret voor tien. Het is wat moeilijker om je op je krant te concentreren. Het kan ook zijn dat je gewoon een beetje moe bent.
Een stukje schrijven waar ook iets over kinderen in komt. Niet goed weten of je dat wel moet doen. Misschien laat je zo wel iets zien dat te raakbaar is. Maar het stukje schrijft zichzelf onherroepelijk in die richting, het is niet anders.
Met een van pret gierend kind over je schouder door de kamer lopen. Eigenlijk is het wel een beetje fijn. En tegelijk ook voelen hoe je zelf als een opeenstapeling van enkele grote logge blokken bent. Onhandig, en niet in staat tot. Of zo.
Niet goed weten wat de laatste zin moet zijn.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten